Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Studiecentrum · Ruimte voor verantwoordelijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Studiecentrum · Ruimte voor verantwoordelijkheid

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

op 23 september jongstleden organiseerde de Guido de Brès-Stichting een Guido-conferentie over de relatie tussen overheid en maatschappelijk middenveld. Overheid en maatschappelijke organisaties bepalen voor een groot deel de inrichting van onze samenleving. Samen weten zij zich verantv/oordelijk voor vele maatschappelijke en politieke vraagstukken. De aanleiding voor de conferentie was dat de verhouding tussen overheid en maatschappij verandert. De vraag die op het congres centraal stond was welke gevolgen de veranderende verhoudingen tussen overheid en maatschappij hebben voor identiteitsgebonden organisaties en de politiek, in casu de SGP.

Om deze vraag te beantwoorden is prof. dr. P. Dekker, projectleider bij het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) en hoogleraar civil society, gevraagd de ontwikkelingen in het maatschappelijk middenveld te schetsen en in te gaan op de gevolgen van deze ontwikkelingen voor identiteitsgebonden organisaties. Aan dr G. van der Hoek, drs. RC. den Uil en ir. B.J. van der Vlies is gevraagd respectievelijk vanuit het onderwijs, de zorg en de politiek te reageren. In dit artikel wordt een korte samenvatting gegeven van de lezing van prof. dr. P Dekker

Non-profitsector

In zijn lezing ging Dekker allereerst in op de vraag wat het maatschappelijk middenveld is. Het is een typisch Nederlands begrip. In het buitenland kent men het niet, daar spreekt men over non-profitsector of civil society. Vanuit deze twee begrippen benaderde Dekker in het vervolg van zijn lezing het maatschappelijk middenveld. Non-profitorganisaties zijn organisaties met een privaat karakter die geen winst verdelen, die in wezen de eigen activiteiten kunnen sturen (zelfbestuur), waar tot op zekere hoogte sprake is van vrijwilligerswerk en van vrijwillige bijdragen. Dit betekent dat het bijzonder onderwijs als non-profitorganisatie wordt beschouwd, omdat er sprake is van aanbiedervrijheid en vrijheid van schoolkeuze. Sociale zekerheidsorganen vallen hier echter niet onder, omdat er geen sprake is van vrijwilligheid (ze moeten wettelijke taken uitvoeren) en zelfbestuur. Het blijft altijd discutabel om de non-profitsector duidelijk af te bakenen, omdat er altijd discussie mogelijk is over de vraag wanneer sprake is van 'in wezen de eigen activiteiten kunnen sturen' en 'een zekere mate van vrijwilligheid'. Samenvattend kunnen onder andere tot de non-profitsector gerekend worden: organisaties van het plaatselijk verenigingsleven, landelijke koepels en pressiegroepen van het maatschappelijk middenveld, de kerken, de woningcorporaties, de bijzondere scholen, de stichtingen in de sfeer van de zorg, etc. Uit een vergelijkend onderzoek in 22 landen is gebleken dat Nederland de grootste non-profitsector heeft. Het aandeel van de non-profits in de totale (betaalde) niet agrarische werkgelegenheid is in ons land 13%. De zorg is de grootste non-profitsector in Nederland en niet zoals verwacht het onderwijs.

Civil society

Een ander begrip om het maatschappelijk middenveld te benaderen is de civil society. Eenvoudig behoren alle organisaties die niet behoren tot de sfeer van de staat, van de markt of van het privéleven tot de civil society. Daarbij gaat het er wel om dat deze organisaties niet voortgekomen zijn uit dwang of economische noodzaak en mensen moeten vrijwillig lid kunnen worden, aan de activiteiten deel kunnen nemen of daarmee stoppen. Ook pluriformiteit is van belang; mensen moeten wat te kiezen hebben. Concreet worden tot de civil society gerekend: het lokale verenigingsleven, belangenorganisaties en ledenorganisaties met ideële doeleinden. Kernorganisaties van de civil society zijn verenigingen en kernactiviteit is het vrijwilligerswerk. Uit onderzoek is gebleken dat Nederland een hoge organisatiegraad heeft. Moderne ideële organisaties op het gebied van mensenrechten, derde wereld en natuur en milieu doen het goed, terwijl traditionele ledenorganisaties als kerken, politieke partijen en vakbonden het in Nederland moeilijk hebben.

Ontwikkelingen

Na deze veldverkenning ging Dekker in op de ontwikkelingen in het maatschappelijk middenveld. Ook dat deed hij langs de begrippen non-profitsector en civil society.

Na de Tweede Wereldoorlog, met de groei van de verzorgingsstaat, zijn nonprofitorganisaties steeds meer gaan lij­ken op overheidsinstellingen. Enerzijds komt dit doordat de afhankelijkheid van de overheid als financier en regelgever is toegenomen, anderzijds door de professionalisering. De overheid stimuleert marktwerking en non-profitorganisaties komen steeds meer in concurrentie- en samenwerkingsverhoudingen met marktorganisaties terecht. Dit heeft veelal tot gevolg dat het bijzondere van de oorspronkelijke idealen en identiteit plaatsmaakt voor het universele van het streven naar effectiviteit en efficiëntie. Hierdoor vermindert de herkenbaarheid van nonprofitorganisaties.

Een andere ontwikkeling is dat er sprake is van vermenging van publieke nonprofit en for-profitelementen binnen één organisatie.Voorbeelden hiervan zijn basisscholen die openbaar en bijzonder onderwijs aanbieden (samenwerkingsscholen) en de thuiszorg die verwordt tot grote bureaucratieën die commerciële activiteiten verrichten in het verlengde van hun zorgarbeid.

Ook de leden- en belangenorganisaties (civil society) zijn aan verandering onderhevig. Uit enquêtes is gebleken dat er sprake is van een verschuiving tussen terreinen (minder georganiseerde religie, meer sport) en binnen terreinen (minder belangstelling voor partijpolitiek en meer voor politieke acties). In tabel I is deze verandering weergegeven door te kijken naar het aantal leden en/of donateurs.

Er is sprake van een verandering in het karakter van organisaties, namelijk van 'face-to-face'-organisaties met een actief verenigingsleven naar 'mailing-list'organisaties waarin leden elektronisch contact hebben. Uit tabel I blijkt echter ook dat geen sprake is van een verschuiving van ideële en sociale doelen naar vermaak en eigen belang, want dan had de groep sport en recreatie dat moeten laten zien.

Toekomst

De hiervoor beschreven ontwikkelingen kunnen gevestigde non-profitdienstverleners in onzekerheid brengen: de identiteit is zoek, de levensbeschouwelijke achtergrond heeft geen concrete betekenis meer, de sociale basis van de begintijd van de organisatie is afgebrokkeld, men wil geen bureaucratie zijn en men is toch geen echte onderneming. Deze ontwikkeling heeft een zoektocht veroorzaakt naar nieuwe modellen om deze organisaties zin en vorm te geven. Enerzijds is er het ideaal van maatschappelijk ondernemerschap dat de non-profitorganisaties trekt richting markt. Men kiest dan voor een combinatie van ondernemen en idealisme. Maatschappelijke ondernemingen zijn gewoon ondernemingen. Het verschil is dat ze geen winst verdelen en onder bepaalde voorwaarden moeten kunnen worden bevoordeeld door de overheid.

Anderzijds is er het ideaal van de civil society dat juist dwars staat op de optredende verzakelijking. Gepoogd wordt het vrijwillige, levensbeschouwelijke en politieke engagement dat de oorsprong van veel non-profits vormde te actualiseren.

Welk ideaal men ook voor ogen staat: maatschappelijk ondernemer of organisatie van de civil society, in beide gevallen wordt verondersteld dat non-profits iets moois zijn en dat ze dienen te worden bevorderd en beschermd. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen te noemen. In de eerste plaats kunnen deze organisaties beter inspelen op sociale en culturele diversiteit. Zij kunnen zich beter richten op bepaalde groepen in de samenleving en rekening houden met hun overtuigingen, gevoeligheden en belangen.Ten tweede kunnen deze organisaties makkelijker dan de overheid giften genereren en vrijwilligers mobiliseren. Meer dan publieke instellingen kunnen zij een beroep doen op gemeenschapszin.

Identiteit

De twee hiervoor genoemde motieven hebben te maken met identiteit. Bij het eerste motief worden organisaties verondersteld een bepaalde achterban te hebben (bijzonder onderwijs). Het tweede motief betrekt identiteit op de goedgeefsheid van de achterban (organisaties voor hulp in ontwikkelingslanden).

In Nederland voeren we discussies over de neutraliteit van de overheid en wordt met name gediscussieerd over het eerste motief van non-profits. De vraag is hoe representatief organisaties nog zijn voor hun achterban en of er nog wel een achterban is voor organisaties die officieel een identiteit behouden.

De afgelopen tijd komt er steeds vaker discussie over de vraag hoe bruikbaar het Nederlandse model nog is waar sprake is van een vaag begrensde publieke ruimte met non-profits voor het publieke belang. Dat is nog niet eens zozeer gekomen door het optreden van de paarse kabinetten, maar door de ontwikkeling van de Islam in Nederland. Er is sprake van angst voor de Islam en onzekerheid over de multiculturele samenleving. Door de opkomst van de Islam is de publieke opinie zich bewust geworden dat het Nederlandse model van publiekprivate samenwerking niet zo robuust is. De vraag komt naar boven hoe wenselijk het is dat in een multiculturele samenleving allerlei identiteitsgebonden organisaties werken met publieke middelen voor publieke doelen. Meer en meer worden discussies gevoerd over de relatie tussen godsdienstvrijheid en non-discriminatie. Deze discussies zouden in de toekomst voeding kunnen geven aan pleidooien voor een scherpere scheiding van publieke en private verantwoordelijkheden.

Naast de problematiek van de multiculturele samenleving is er de roep in tal van organisaties om meer aandacht voor zingevingvraagstukken. Het gaat dan echter niet meer om de identiteit in de betekenis van godsdienst of levensbeschouwing, maar het gaat nu om identiteit in de betekenis van 'mission statements' en professionaliteit. Deze relativering van identiteit zal voor de bestaande identiteitsgebonden organisaties wel even slikken zijn. Dit leidt ertoe dat het niet meer voldoende is te zeggen dat men een christelijke organisatie is, maar men zal duidelijk moeten maken welke invulling men daaraan geeft in de betekenis van professionaliteit.

Uitleiding

Van de SGP wordt verwacht dat ze een antwoord heeft op de ontwikkelingen door prof. Dekker beschreven. Hiervoor zijn bouwstenen te vinden in de co-referaten van de heren Van der Hoek, Den Uil en Van der Vlies die in Zicht worden gepubliceerd. Maar ook daarmee is het laatste woord nog niet gezegd. De vraag komt op de SGP af welke taken en verantwoordelijkheden zij voor de overheid en het maatschappelijk middenveld ziet in een multireligieuze samenleving om al dan niet gezamenlijke publieke belangen te behartigen. Deze vraag zal de komende periode onderwerp van bezinning zijn.

J.W. van Berkum

medewerker Guido de Brès-Stichtin studiecentrum SCP

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 2002

De Banier | 24 Pagina's

Studiecentrum · Ruimte voor verantwoordelijkheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 2002

De Banier | 24 Pagina's