Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Studiecentrum · Een sprong in het duister

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Studiecentrum · Een sprong in het duister

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het kabinet-Balkenende II is van plan in deze kabinetsperiode een nieuw kiesstelsel in te voeren. Of dit plan daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is nog onduidelijk. Feit is dat twee van de drie regeringspartijen, CDA en VVD, bezwaren hebben tegen de voorliggende plannen. D66 minister De Graaf stelt alles in het werk om deze bezwaren weg te nemen. Op D.V. vrijdag 11 maart is er een bijeenkomst met de voorzitters van de politieke partijen en de wetenschappelijke instituten waarin over deze plannen wordt gesproken. In de aanloop naar deze bijeenkomst heeft het Ministerie van BZK. onderzoek laten doen naar de beweegredenen voor de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 191 7. Dit onderzoek is gepubliceerd onder de titel Een Sprong in het duister. Over de SGP-visie op de kabinetsplannen is eerder in De Banier geschreven'. In deze bijdrage kunt u meer lezen over de achtergronden van de invoering van het huidige kiesstelsel.

Districtenstelsel

Voor de invoering van het kiesstelsel op basis van evenredige vertegenwoordiging kende Nederland een districtenstelsel.Thorbecke heeft een belangrijk aandeel gehad aan de invulling van dit stelsel. Hij verdeelde in 1850 het land in 38 districten. Er waren 68 Tweede Kamerzetels beschikbaar. In één district konden vijf kamerleden worden gekozen (vijf/oudig district), in 26 districten twee kamerleden (dubbelvoudig district) en in I I districten één kamerlid (enkelvoudig district). Deze indeling is in de loop der jaren verschillende keren aangepast (zie tabel I).

Dit districtenstelsel werd als niet rechtvaardig ervaren. Kleine minderheden hadden weinig kans om een zetel te winnen. In een enkelvoudig district ging de kamerzetel naar de partij die de absolute meerderheid van de stemmen behaalde. De liberalen hadden de zeggenschap over de districtsindeling. Zij profiteerden van deze indeling op een onevenredige wijze. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam de kritiek op het districtenstelsel steeds meer toe. Abraham Kuyper was van mening dat landelijk georganiseerde kiezersgroepen naar evenredigheid in de Tweede Kamer moesten zijn weer-

spiegeld. Het districtenstelsel noemde hij onzedelijk, omdat antirevolutionairen moesten samenwerken met katholieken of liberalen om een zetel te bemachtigen. Dat heeft ertoe geleid dat Kuyper uiteindelijk, schoorvoetend, steun zocht bij de katholieken (stembusakkoord).

Politieke desinteresse

Ook de socialist Domela Nieuwenhuis pleitte voor een kiesstelsel gebaseerd op evenredigheid. Hij was van mening dat de Staten-Generaal het beeld moeten weergeven van het volk. Net als Kuyper verfoeide hij de zogeheten stembusakkoorden. Dergelijke akkoorden stonden een zuivere beginselstrijd in de weg. Politieke desinteresse was daarvan volgens hem een onvermijdelijk gevolg. Zowel anti-revolutionairen en socialisten wilden in de nationale vergaderzaal meepraten over de inrichting van de staat en samenleving. De katholieken waren vanwege hun getalsmatig overwicht in het zuiden van het land wel in het parlement vertegenwoordigd.Toch waren zij ook voorstander van evenredige vertegenwoordiging. De katholieken maakten in 1869 tweevijfde deel van de bevolking uit, maar hadden slechts 15 van de 75 kamerzetels (eenvijfde deel).Toen de katholieken in de kamer pleitten voor een eerlijker verdeling, werd dat in strijd geacht met de grondwettelijk verankerde scheiding van kerk en staat. Een kamerlid kon wel de katholieke godsdienst zijn toegedaan, maar kon geen katholiek kamerlid zijn. Het neutrale staatsbelang moest uitdrukkelijk vrij blijven van leerstelligheden.

Aan het eind van de negentiende eeuw kregen ook de liberalen meer oog voor de voordelen van evenredige vertegenwoordiging. De liberaal Tydeman woonde in Breda en in dat district waren het elke keer de katholieken die de verkiezingen wonnen. De liberale invloed was daar dus minimaal. Daarbij komt dat in districten waar een partij gedurende lange tijd een absolute meerderheid van de stemmen haalde, de spanning ontbrak. De verkiezingsuitslag stond immers bij voorbaat vast. Het gevolg was dat nogal wat kiezers de interesse in de politiek verloren.

Bestendigheid

Een andere klacht was dat een minderheid in stemmen kon leiden tot een meerderheid in zetels. In 1913 behaalde de linkse partijen ruim 48% van de stemmen en 55% van de zetels. Rechts behaalde 45% van de zetels met ruim 51% van de stemmen. Dit betekende dat slechts kleine veranderingen in het stemmenaantal nodig waren om of een linkse of een rechtse meerderheid te krijgen. Dat had tot gevolg dat een kabinet zelden meer dan vier jaar regeerde. Tussen 1897 en 1913 wisselden de liberale en confessionele kabinetten elkaar af. De verwachting was dat een evenredige verdeling van de zetels meer bestendigheid zou garanderen.

In 1913 installeerde premier Cort van der Linden een staatscommissie die was benoemd met het ontwerpen van een evenredig kiesstelsel. Een kiesstelsel gebaseerd op evenredigheid was volgens Van der Linden nodig, omdat partijen de persoonlijke verantwoordelijkheid van afgevaardigden ondermijnden en het zicht vertroebelden op de volkswil. Door de steeds dominanter wor- dende positie van de politieke partijen had zich namelijtc een verschuiving voltrokken van onafhankelijke volksvertegenwoordigers met een eigen mandaat naar partij-afgevaardigden die waren gebonden aan de wensen en verlangens van de partij. De evenredige vertegenwoordiging moest afgevaardigden voortbrengen die, juist omdat zij geen enkele partij representeerden, echte volksvertegenwoordigers waren.Tegen deze gedachte had onder andere de CHU grote bezwaren. De Tweede Kamer diende geen spiegel te zijn van de volkswil, maar juist van het betere ik van de natie. Het was aan de kamerleden om te bepalen hoeveel waarde een mening had, niet aan het volk.

De voorstanders van een stelsel van evenredige vertegenwoordiging waren echter in de meerderheid. In een land van minderheden Is geen rechtvaardiger verdeelsleutel dan de evenredige vertegenwoordiging denkbaar. Daarbij komt dat men van mening was dat een willekeurige indeling in kiesdistricten niet aansluit bij het gegeven dat de Ideologische strijd sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw door nationaal georganiseerde politieke partijen werd gevoerd.

Sprong in het duister

De invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd aangemerkt als een sprong In het duister. Dat had te maken met de onenigheid die er nog was over de uitwerking van het evenredigheidsbeginsel.Tijdens het debat over de Invoering van het nieuwe stelsel was voor een discussie over de uitwerking ervan geen ruimte. Een overgrote kamermeerderheid was van mening dat evenredige vertegenwoordiging nodig Is om goede volksvertegenwoordigers te krijgen.'Laten wij dan afzien van het kibbelen over de wijze van uitwerking, nu eenmaal na rijp beraad, na voorlichting van een commissie ad hoc, de Regering gekozen heeft het stelsel dat zij thans voordraagt.' Desondanks was er nog wel de vrees dat kandidaat-Kamerleden de partijleiders naar de ogen zullen zien om ervoor te zorgen dat zij een plaats krijgen op de kandidatenlijst. Men vreesde de oppermacht van de partijleiders In het nieuwe stelsel. Daarom vond menigeen het onverantwoord om het evenredigheidsbeginsel In de Grondwet vast te leggen. Wanneer de praktijk zou uitwijzen dat het stelsel niet goed functioneerde was terugkeer naar het vertrouwde meer-derheidsstelsel namelijk niet op korte termijn mogelijk. Desondanks werd de sprong in het duister gewaagd.

Op dit moment is het stelsel al weer bijna 90 jaar oud. In deze jaren is er de nodige kritiek geuit op het stelsel. Eén van de belangrijkste bezwaren was en is nog steeds dat de kiezer onvoldoende invloed heeft op wie wordt gekozen in de Tweede Kamer.Van'echte volksvertegenwoordigers', zoals Cort van der Linden dat bedoelde is volgens velen nog geen sprake. Dat is ook nu één van de redenen waarom het kabinet van plan is de kiezer meer invloed te geven op de personele samenstelling van de Tweede Kamer met behoud van evenredige vertegenwoordiging.

Johan van Berkum

V/etenschappelijk medewerker studiecentr SGP

' De Banier 2004-18 en de bijdrage van de SGP-jongeren in dit nummer

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 2005

De Banier | 24 Pagina's

Studiecentrum · Een sprong in het duister

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 2005

De Banier | 24 Pagina's