Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Studiecentrum · Ruimte verdelen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Studiecentrum · Ruimte verdelen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verdelen van de beschikbare ruimte is een overheidstaak, zowel voor ons kleine Nederland als voor het Australische continent. Het gemiddeld aantal inwoners per ml speelt bij de verdeling van de ruimte een belangrijke rol. De spelingsruimte is voor de Australische overheid niet vergelijkbaar met die van de Nederlandse. Australië heeft weliswaar evenvee/ inwoners als Nederland, maar de beschikbare ruimte is vele malen groter. Voor de ruimtelijke ordening gelden naast inwonertal ook heel andere criteria. Welke criteria dat zijn en de vraag hoe de onderlinge afweging tussen die criteria plaats vindt, is bepalend voor het uiteindelijke resultaat.We spreken dan over de zogeheten 'sturingsfilosofie'. Cruciaal voor de aanpak van de ruimtelijke ordeningsproblematiek door het kabinet is de 'sturingsfilosofie' voor de verdeling van de ruimte.

Nota ruimte

Op het moment dat het tweede kabinet Kok viel, was het concept van de 5'^ Nota Ruimtelijke Ordening (RO) gereed voor parlementaire, afrondende besluitvorming. Door de val van Kok II is de RO-problematiek op zich niet veranderd. In de nu ter definitieve vaststelling voorliggende Nota Ruimte (NR) van het kabinet Balkenende II wordt wel voor een andere sturingsfilosofie voor de verdeling van de ruimte gekozen. In de plaats van het toelatingsprincipe (waarbij de verdeling benaderd wordt vanuit de beheerszijdej van de 5' Nota RO, wordt nu voorgesteld te werken vanuit de vraag naar ruimte. De NR noemt de volgende ruimtevragende functies als criteria: versterking internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. De NR wil de hoofdlijnen geven van het nationaal ruimtelijk beleid voor de komende decennia, waarbij als instrument gehanteerd wordt een ontwikkelingsgerichte planologie.Voor de uitwerking is van belang dat gekozen wordt voor de insteek 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. In economische termen: wanneer we de ruimtelijke ordening zien als de verdeling van het schaarse product ruimte, wordt in de Nota Ruimte gekozen voor een vraaggestuurde sturingsfilosofie.

Vraagstelling

Het eerste en voornaamste punt van aandacht is: gegeven de keuze 'decentraal wat kan, centraal wat moet', wat zijn daarvan de gevolgen voor de overheid zelf? Voor het rijk in het overdragen van bevoegdheden en middelen, voor de provincies en de gemeenten: welke extra ruimte in beleid en in uitvoering ligt op hen te wachten? En: hoe kunnen zij zich hierop voorbereiden? Door de switch in de sturingsfilosofie wordt aan de lagere overheden meer beleidsruimte gegeven. De invulling daarvan roept heel wat vragen op. Bijvoorbeeld: hoe kunnen zij onder dit nieuwe regime omgaan met de afweging: uitbreiding bedrijfsactiviteiten door de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen versus behoud natuurschoon en open ruimte? Dat stelt provincies en gemeenten voor nieuwe taken, hoe kunnen zij daarvoor worden toegerust? Krijgen zij de middelen om de nodige expertise op te bouwen of aan te trekken? Komen met de decentralisatie ook adequate middelen beschikbaar op decentraal niveau (zoals dat per motie werd geregeld voor de ontsluitingskosten voor nieuwe woon- en werklocaties).

Welke extra beslissingsruimte zal er in de praktijk écht blijken te zijn? Bij de parlementaire behandeling werd van meerdere zijden de neiging opgemerkt om bij de invulling van de hoofdlijnen te veel in detail te willen vastleggen, in strijd met het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet', Vertrouwen de hogere overheden de lagere overheden de aan hen gedelegeerde taak wel toe? Dezelfde vraag rijst ten aanzien van de 45 richtlijnen, suggesties en aanwijzingen voor het provinciale en het gemeentelijk beleid die betrekking hebben op de nationale ruimtelijke hoofdstructuur en het waarborgen van de basiskwaliteiten van gebieden. Heel concreet werd dit bij de behandeling in de Tweede-Kamercommissie ten aanzien van de Hoeksche Waard: wordt die als geheel een Nationaal Landschap, zoals de SGP dat bepleitte, of wordt er aan de randen geknabbeld door daar op beperkte schaal activiteiten toe te staan als overloop van de Europoort? De beslissing om de gehele Hoeksche Waard tot Nationaal Park aan te wijzen ligt duidelijk op rijksniveau en geeft meer zekerheid dan het uiteindelijk gekozen alternatief: wel een Nationaal park, echter aan de randen is op beperkte schaal (wie beoordeelt de invulling daarvan? ) ruimte voor bedrijfsactiviteiten. In de binnenkort te behandelen nieuwe Wet op de RO worden zowel het rijk, de provincies als de gemeenten verplicht tot het opstellen van een structuurvisie. Inhoudelijk moeten deze visies op elkaar aansluiten, voor henzelf primair'zelfbindend' zijn en zo min mogelijk procedurele voorschriften bevatten. Hoe kunnen de onderscheiden overheden ervoor zorgen dat deze mentale verandering daadwerkelijk zal optreden, zowel bij aanvragers als bij de uitvoerende ambtelijke afdelingen? Zal de beoogde procedurele winst opwegen tegen een vereist intensief overleg tussen rijk en provincies, c.q. provincies en gemeenten? Zal het voldoende zijn dat de uitvoerende overheden zich bij het optreden van knelpunten of bij conflicten kunnen vervoegen bij de door VROM in te stellen adviserende regioteams?

Hoe kan de beoogde versterking van de rol van bestemmingsplannen worden geëffectueerd?

Met belangstelling wordt uitgezien naar de eerste uitvoeringsafspraken die het kabinet in 2006 gaat maken met de provincies, de WGR-plusregio's en de gemeenten.Al met al zijn er veranderingen in gang gezet die grote gevolgen hebben voor de uitvoering van het toekomstig ruimtelijk beleid.

Studie

Interessant is het om na te gaan welke ingangen er zijn om bij de implementatie van NR invulling te geven aan SGPuitgangspunten t.a.v. het behoud van landschappelijke waarden, van grondbeleid en van waterbeheer en van de rol van de lokale overheid. Invalshoek voor een te schrijven commentaar is de veranderde rol van de lagere overheden in het uitvoeren van ruimtelijk beleid conform de NR.

dr. G. van der Hoek, vrijwillig medewerker SGP-studiecentrum

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2005

De Banier | 24 Pagina's

Studiecentrum · Ruimte verdelen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2005

De Banier | 24 Pagina's