Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Getuigen van een beter Koninkrijk II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Getuigen van een beter Koninkrijk II

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de vorige Banier is een begin gemaakt met een aantal artikelen over A.J. Kersten (1894-1969). In de periode 1950-1956 was hij medewerker van het jongerenblad Daniël. Daarin vulde hij onder meer de rubriek "Rondom kerk en staat." In de hem eigen stijl noteerde hij zijn observaties van het politiek gewemel. Hieronder volgen opnieuw een aantal kernachtige citaten.

Boer Braat

Kersten kende ook hetTweede-Kamerlid A. Braat, en daar had hij een minder hoge pet van op. Boer Braat „vertegenwoordigde destijds de Plattelandersbond. Met de agrarische zal< en was hij heel goed op de hoogte. Een grote, forse man, met een spottende blik in zijn ogen. Hij was ook spotachtig met alles en een ieder. Zogenaamd 'neutraal, ' en ge weet waar dat op neerkomt. De boeren brachten hem destijds in de Kamer Toen in het Zuiden des lands zijn invloed begon te tanen, vroegen wij hem wat er nu van terecht moest komen.'O, ' zei hij lachend, 'dat is eenvoudig. Ik ga mijn verkiezingsredevoering nu in het Noorden houden, en dan komt het weer in orde.' Meteen haalde hij een dubbelgevouwen schoolcahier uit de jaszak, daarin had hij een redevoering geschreven die voor eens en altijd overal dienst deed. Heimelijk lachte hij om zijn kiezers. Naar beginselen vroeg hij niet. Hij had ook zitting in de Staten van Zuid-Holland en heeft daar menigmaal zijn boertige spot over de hoofden van de heren Gedeputeerden en hun ganse staf van ambtenaren uitgegoten. Soms maakte hij zulke vergelijkingen dat de heren Gedeputeerden niet meer bereid waren met hem te discussiëren. In de Kamer was het al net zo. Zijn vervaarlijke stem, zijn lachende gelaatsuitdrukking, zijn bijtende spot brachten voorzitter, minister of andere sprekers soms tot het uiterste. De man is niet meer in leven. Zo gaan de tijd en de dingen van de tijd voorbij."

Niet voor de poes

Met vrouwen in de politiek had Kersten weinig op. „Zelf heb ik hier en daar met de dames-leden kennisgemaakt, die echter soms een allesbehalve zachtaardig geluid in mijn oren bliezen. Zoiets als wanneer een poes boos wordt."

Eén van hen was mevrouw Groeneweg van de SDAR „Zij was afkomstig van Zuid- Beveland, had in haar jeugd de Goese kap nog gedragen en heeft het openbaar onderwijs gediend. Het was een ongehuwde, furieuse vrouw, die zowel in de Kamer als in de Prov. Staten en de Gemeenteraad van Rotterdam haar invloed deed gelden. Ook Schaper viel in de Kamer op, hij was een van de oprichters van de SDAR

In zijn jeugd was hij schildersknecht geweest. Man met een hese stem, onvervaard, gewend te spreken en te strijden. In hun eerste jaren waren die socialisten erg wild, zij moesten hard boksen voor hun idealen. Later zijn zij meer gaan beseffen dat zij samenwerking met anderen voor hun doel nodig hadden en dat het onder een Koningshuis van getemperde invloed nog wel goed leven was." Er zaten soms grote redenaars in de politiek. „Dan denkt ge weleens: hoe kostelijk zou het wezen als al die talenten eens werden aangewend om een beter Koninkrijk te dienen!"

Gebroken

Kritiek leveren op politici is gemakkelijk. Maar, schreef Kersten, „het gezag is uit God. Hij legde het op de mensen en in Zijn Naam moeten recht en wet besteld worden. Het zijn allen maar feilbare mensen, nochtans is dit gezag op hun schouders gelegd. Er komt voor het bestuur van het land heel wat kijken en het is voor de man die zijn land liefheeft alles-eisend. Ook vereisen zulke ambten trouw aan Vorstin en Vaderland, tot in de dood toe. Hier kan niet met eden gespeeld worden; dat kan trouwens nooit. In 1940 trokken ministers en raadslieden met de oude Koningin naar Engeland. Hare Majesteit had het goed beke­ ken: 'overweldigd' betekent nog niet 'overwonnen.' En toen gingen er mannen mede van wie ik er enkele gekend heb, die de last ener plotselinge langdurige scheiding van werk en huis moeilijk konden dragen. Zij hielden vol en kwamen in 1945 terug, maar waren toch door al wat er in die jaren gebeurd was, in Engeland en hier, gebroken. Ik heb er dus bezwaar tegen lichtvaardig de staf te breken over wie over ons gezet zijn. (...) Hoe zij zich kwijten van hun taak, ligt voor hen.Wij moeten hen eren en gehoorzamen, zie daarover Zondag 39 en Rom. 13."

Geen voornamen

Na de oorlog veranderde er veel. „De sfeer, de gezagshoogheid, de entourage die het volk in zijn regeerders toch wenst te zien, worden nu maar al te zeer als onnodige franje opzij gesmeten, " schreef Kersten.

Hij hield niet van dat populaire gedoe. Een gezagsdrager -en dat is nog steeds heel actueel- behoort niet met zijn voornaam aangeduid of aangesproken te worden. Hij „moet apart en boven het volk staan en dan kan hij toch nog heel goed geliefd en populair zijn." „Bonjour, Hein - Zeg Arie, kan ik je morgen even spreken? , " noteerde Kersten met enige afschuw. Hij moest er niets van hebben.

De kleding van politici werd ook informeler „'t Zit 'm niet in de kleren, zegt men. Nu, dat dit dan blijke uit de daden." Eerbied en stijl, die behoren er zeker ook te zijn bij de installatie van regeringspersonen of andere gelegenheden waarbij een eed of belofte wordt afgelegd. „In vele rechtzalen en verhoren gaat dit beëdigen telkens heel snel en oneerbiedig, " signaleerde Kersten. „De zitting duurt lang, men heeft juist een hap uit een broodje genomen en moet ineens beëdigd worden. De griffier leest de eed voor, de ander steekt de vingers op en roept: 'Dat beloof ik' ofwel spreekt de eedsformule uit.Allesbehalve eerbiedig. Nog iets. Bij het beëdigen van nieuwe leden in onze gemeenteraden en in de Staten behoorden zeker alle leden uit eerbied te gaan staan. Is er beëdiging van velen, dan heb ik weleens onverschilligheid geconstateerd; een gezellig babbeltje wordt ineens onderbroken doordat de één zich omdraait en roept: 'Dat beloof ik!' Dit moest alzo niet zijn."(wordt vervolgd)

L. Vagelaar

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 2005

De Banier | 24 Pagina's

Getuigen van een beter Koninkrijk II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 2005

De Banier | 24 Pagina's