Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nogmaals de Hoge Raad en de SGP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals de Hoge Raad en de SGP

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De uitspraak van de Hoge Raad in het proces dat door het Clara Wichmannfonds e.a. tegen de SGP was aangespannen, heeft veel stof doen opwaaien. Het vonnis dateert van 9 april 2010, dus al ruim een jaar geleden. Maar nog steeds verschijnen er vooral in de juridische pers reacties op de uitspraak.

Zo ook nog kort geleden in het Nederlands Juristenblad onder de kop “SGP-zaak te moeilijk voor juriste(n)”. Men heeft het er inderdaad moeilijk mee. En dat is geen wonder, als we de strekking van het vonnis nog eens goed op ons laten inwerken. Het lijkt gemakkelijk om te roepen dat het SGP-standpunt ver achterhaald is en in feite een vorm van discriminatie, maar alleen al als het gaat om de juridische vertaling blijkt dat toch wat minder simpel te liggen.

Het is echter evenzeer nodig dat we ons ook in eigen kring bewust blijven van waar het ten diepste om gaat. In deze bijdrage wordt daarom getracht in te gaan op de achtergronden van deze kwestie en worden de consequenties van het vonnis nog eens voor het voetlicht gehaald.

Het vonnis van de Hoge Raad

Voor zover nodig ter herinnering: het gaat om het standpunt van de SGP, gebaseerd op haar Bijbelse beginselen, dat aan vrouwen het regeerambt niet toekomt. Dit betekent concreet dat de SGP geen vrouwen plaatst op de kandidatenlijsten bij verkiezingen voor politieke lichamen. Voor de goede orde vermeld ik dat sinds 2006 de statuten van de SGP het ook voor vrouwen mogelijk maken lid van de partij te worden. Het gaat nu echter om de politiek-bestuurlijke functies in het openbaar bestuur.

Het Proefprocessenfonds van het Clara Wichmanninstituut, dat zich richt tegen vermeende vrouwendiscriminatie, beijvert zich al jaren om de SGP op dit punt aan te pakken. De poging om dit via de lijn van de subsidie voor politieke partijen te doen, mislukte. Onze hoogste administratieve rechter, de Raad van State, stak daar via een evenwichtige uitspraak een stokje voor. Meer succes had Clara Wichmann in een andere procedure bij de burgerlijke rechter. Nadat het Gerechtshof in Den Haag al eerder een voor dit instituut gunstige uitspraak had gedaan, volgde de Hoge Raad in de uitspraak op het cassatieberoep ook deze lijn. De kern van deze uitspraak van ons hoogste rechtscollege luidt dat de SGP vrouwen niet mag uitsluiten van kandidatenlijsten voor de verkiezingen. De Staat is verplicht om ervoor te zorgen dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen binnen de partij toekent. Maar de rechter kan volgens de Hoge Raad niet aan de Staat voorschrijven welke concrete maatregelen deze zou moeten treffen om de SGP zo nodig te dwingen. Dit vergt immers een nadere belangenafweging. Wel stelt de Hoge Raad dat de Staat een maatregel moet nemen die effectief is en die tegelijk de minste inbreuk maakt op de grondrechten van de (leden van de) SGP.

De juridische achtergrond

Het standpunt van de SGP is gebaseerd op een zorgvuldige overweging van de Bijbelse uitspraken op dit punt (zie de nota ‘Man en vrouw schiep Hij hen’). De SGP beriep zich in de procedure die tegen de Staat en haar werd aangespannen dan ook op de vrijheid van godsdienst. Daarnaast zijn ook de vrijheid van vereniging (een politieke partij als de SGP is immers een vereniging) en de vrijheid van meningsuiting in het geding. Deze botsen in dit geval met het gelijkheidsbeginsel dat discriminatie verbiedt en waarop Clara Wichmann en de andere eisers zich beriepen. Er was dus sprake van wat in juridische termen genoemd wordt een botsing van grondrechten.

Het schokkende van het vonnis van de Hoge Raad is nu dat er in feite geen afweging tussen deze grondrechten en de daaraan verbonden belangen heeft plaatsgevonden, maar dat de Hoge Raad hier zonder meer voorrang geeft aan het gelijkheidsbeginsel, in dit geval aan het recht op gelijke behandeling van vrouwen. De Hoge Raad is namelijk van oordeel dat het discriminatieverbod, zoals dat met name is neergelegd in onze Grondwet en in het Vrouwenverdrag van de Verenigde Naties, zwaarder weegt dan de andere grondrechten. Opvallend is – ook in veel commentaren op het arrest wordt dit gesignaleerd – dat de Hoge Raad dit ingrijpende oordeel nauwelijks motiveert, behalve dan met de stelling dat het hier gaat om het kiesrecht en dat dit van essentieel belang moet worden geacht voor een democratisch bestel.

De Hoge Raad stelt dat de vrijheid van godsdienst weliswaar de SGP het recht geeft haar eigen overtuiging uit te dragen. Maar – en nu volgt een cruciale passage – volgens de Hoge Raad mag in een democratische rechtsstaat aan politieke beginselen en programma’s slechts uitvoering worden gegeven binnen de grenzen die wetten en verdragen daaraan stellen, ook als die beginselen godsdienstig van aard zijn. Op de consequenties van deze uitspraak van onze hoogste rechter kom ik straks nog terug.

Gelijkheidsdwang

De laatste decennia is het geestelijk klimaat in ons land in steeds sterkere mate doortrokken van een radicaal gelijkheidsdenken met een duidelijk revolutionaire wortel. Vooral sinds bij de Grondwetsherziening van 1983 in artikel 1 het beginsel van non-discriminatie werd vastgelegd, is dit denken in een stroomversnelling terechtgekomen. Dit resulteerde in 1994 in de totstandkoming van de Algemene wet gelijke behandeling. Deze wet verbiedt het maken van onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid en burgerlijke staat. Deze wet moet als een fundamenteel keerpunt worden beschouwd. De Bijbelse visie op huwelijk en seksualiteit was niet langer de norm, maar werd hoogstens nog als uitzondering geduld.

Tijdens de Kamerbehandeling was duidelijk voelbaar dat hier sprake was van een geestelijke strijd. Wellicht het meest aangrijpende moment in dit debat was de uitspraak van wijlen mevrouw I. Dales, toenmalig minister van Binnenlandse Zaken. Volgens de minister was er binnen onze rechtsorde geen ruimte meer voor het uitdragen van de opvatting dat de homoseksuele praktijk Bijbels gezien te veroordelen was. Degenen die aan zulke opvattingen vasthielden, plaatsten zich daarmee volgens haar buiten de rechtsorde!

Sindsdien is de verabsolutering van het gelijkheidsbeginsel alleen maar duidelijker geworden. Ik noem slechts de introductie van het zogenoemde ‘homohuwelijk’ en de voortdurende discussie over de ruimte die geboden werd voor de gewetensbezwaren daartegen van trouwambtenaren. Deze ontwikkeling en de consequenties daarvan voor de ruimte voor christenen in onze samenleving worden helder geschetst in de recente studie van de Guido de Brès-Stichting ‘Gedwongen gelijkheid, verdrongen vrijheid’ (commentaar nr. 40, december 2009).

Hoewel van regeringszijde een en andermaal is erkend dat onze Grondwet geen rangorde tussen de grondrechten kent, wordt steeds opnieuw, vooral vanuit de links-liberale hoek, bepleit om artikel 1 van de Grondwet te beschouwen als een soort supergrondrecht en daarmee het gelijkheidsbeginsel als absoluut prioritair boven andere grondrechten, zoals de godsdienstvrijheid, te plaatsen. Het ingrijpende van het arrest van de Hoge Raad inzake de SGP is dat deze opvatting feitelijk ook in rechterlijke uitspraken steeds meer boven lijkt te komen. Die ontwikkeling heeft verstrekkende consequenties.

Fundamenteel belang

Zoals hiervoor al bleek, gaat het bij het arrest van de Hoge Raad om uiterst fundamentele kwesties. De onderlinge verhouding van de grondrechten en daarmee de ruimte voor godsdienstige opvattingen is hier direct aan de orde, zoals we zagen. De mogelijke gevolgen hiervan strekken zelfs verder dan alleen het belang voor onze eigen SGP, hoe wezenlijk dat ook al is. Maar ten diepste gaat het om de vraag welke ruimte er in ons land nog zal worden gelaten voor hen die overeenkomstig de normen van Gods Woord willen leven en daaraan ook in politiek en samenleving gestalte willen geven. Als de lijn die zich nu aftekent in politiek en rechtspraak zich zou doorzetten, hetgeen de Heere genadig moge verhoeden, dan zal spoedig blijken dat in het huidige seculier-liberale denken geen plaats blijft voor het publiek belijden van beginselen die haaks staan op dit denken.

Een auteur uit een geheel andere hoek had hier scherp oog voor toen hij schreef: “Het besluit dat de SGP haar vrouwelijke leden gelijk moet behandelen, ontneemt deze vrouwen die vrijwillig lid worden bij een open vereniging hun autonomie en is daarom een vorm van Jacobijns staatspaternalisme. De geest van Rousseau die de burger meent te kunnen dwingen om vrij te zijn, blijkt springlevend” (E. van Ree in zijn essay ‘Liberalisme en islam’ in De Groene Amsterdammer, 18-11-2010). Zo horen we het ook eens van een ander.

Tegen deze achtergrond is het geboden om alle geoorloofde middelen die ons ter beschikking staan te baat te nemen om te trachten deze ontwikkeling, waarbij immers zoveel op het spel staat, te keren. Het besluit van het Hoofdbestuur om beroep aan te tekenen bij het Europees Hof te Straatsburg is daarom niet alleen begrijpelijk, maar zelfs te beschouwen als plicht. Moge de Heere Zijn onmisbare zegen eraan verbinden, en dat bovenal opdat er in ons land ruimte zou mogen blijven om Hem naar Zijn Woord te dienen!


PERSBERICHT

Wijze terughoudendheid

“De brief van minister Donner geeft er blijk van dat de Staat beseft in een staatsrechtelijk en juridisch lastig parket te zitten. Dat het allemaal erg ingewikkeld is, blijkt uit het feit dat de Raad van State en de Hoge Raad twee tegenovergestelde uitspraken hebben gedaan. Ook op het Binnenhof is de botsing van grondrechten een heikel punt.”

Dat zegt SGP-voorzitter Van Leeuwen in reactie op de brief van minister Donner van Binnenlandse Zaken over het ‘SGP-arrest’ van de Hoge Raad. Van Leeuwen vindt dat “het van wijsheid getuigt dat het kabinet terughoudend is, zeker nu de kwestie inmiddels is voorgelegd bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg”.

De SGP vindt dat de partij moet kunnen handelen in overeenstemming met de eigen beginselen en uitgangspunten. De SGP-voorzitter benadrukt dat het de Hoge Raad zélf is die heeft uitgesproken dat er in deze, om meerdere redenen buitengewoon principiële, kwestie zo weinig mogelijk inbreuk mag worden gemaakt op de grondwettelijke vrijheid die politieke partijen en de leden van die partijen hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 2011

De Banier | 24 Pagina's

Nogmaals de Hoge Raad en de SGP

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 2011

De Banier | 24 Pagina's