Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zingen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods. Psalm 20:8 Wij kennen het gebruik om iemand bij het aanvaarden van een ambt of functie toe te zingen. Een soortgelijk gebruik is er bijvoorbeeld ook rondom de bediening van de Heilige Doop.

Te wensen is dat het toezingen zich niet maar louter richt op hen die worden toegezongen, maar dat het toezingen geschiedt in een biddend omhoog zien tot Hem, Die hoog troont en tegelijkertijd zeer laag neerziet op dat wat arm is, hulpbehoevend naar ziel en lichaam. En waar het een ambt of functie betreft onmachtig, want niet in staat om door eigen krachten iets uit te richten wat strekt tot eer van God. Opzien tot Hem in verlegenheid om dat wat wij zelf zijn en tegelijkertijd in een vastkleven aan de Heere, zoals een kind aan moeders rokken hangt en daarvan niet los te krijgen is, is ten diepste niet anders dan geloof. Zulk een toezingen, zulk een biddend, gelovig toezingen vinden wij in Psalm 20. Let er daarbij op dat David zelf deze woorden, die omdat zij geïnspireerd zijn door de Heilige Geest uiteindelijk niet Davids woorden maar Gods woorden zijn, aan zijn volk als in de mond legt. Dat toont ons een afhankelijk hart. Dat toont een aangewezen zijn op alles wat bij de Heere te verkrijgen is. Dat toont ons hoezeer David ervan doordrongen is de voorbede van anderen te behoeven, ook waar het de vervulling van zijn koninklijk ambt betreft. Dat heeft ons allen veel te zeggen. Niet alleen wanneer wij geroepen werden in het maatschappelijk bestel een verantwoordelijke taak op ons te nemen, maar ook als wij daar direct of indirect op betrokken zijn. Mozes kon ook niet zijn armen voortdurend omhooghouden. Daarvoor behoefde hij in de middellijke weg de hulp van een Aäron en een Hur. Dat was niet omdat de Heere niet in staat was hem voldoende krachten te verlenen, maar opdat Mozes metterdaad zou ondervinden in eigen kracht niets te vermogen.

Geen wagens en paarden

Zo legt David zijn volk de bovenstaande woorden in de mond, ongetwijfeld met de bede dat het én voor hemzelf én voor zijn volk niet maar lippentaal zou zijn, maar taal van het hart zou blijken te zijn. David weet dat er velen zijn die vermelden van wagens en van paarden. Daarbij hebben wij erop te letten, dat David niet zegt dat dit uitsluitend bij heidenen voorkomt. Nee, zoals de woorden klinken, zeggen ze iets anders. Er zijn er in de kring van zijn eigen volk, in de kring van hen waar het anders zou moeten zijn en vast ook wel daarbuiten, die zich wagens en paarden voor ogen stellen en in hun kracht roemen. Laat daarbij duidelijk zijn dat het roemen in wagens en paarden heel begrijpelijk is. Wat stelt een leger voor, wanneer de kern daarvan niet gevormd wordt door een machtige eenheid bestaande uit met twee paarden bespannen strijdwagens. Hoe dreunde niet het slagveld van de hoeven van de paarden van de aanstormende strijdwagens, geflankeerd door de even geduchte cavalerie. Dat was pas machtsvertoon. Op deze wijze kon een koning zijn grootheid tentoonspreiden. Deze prestigemiddelen gaven reden te over om te rekenen op het gewenste resultaat, de overwinning. Waren het niet de middelen die ter beschikking stonden en daarom gebruikt moesten worden? Is het niet de Heere verzoeken daar geen gebruik van te maken?

Kinderlijk vertrouwen

Het niet roemen in wagens en paarden is daartegenover voor de wereld, ook voor de godsdienstige wereld onbegrijpelijk, zelfs dwaasheid. Het maakt zelfs tot een bespotting. Geen strijdwagens te hebben, toont immers onmiskenbaar armoede en zwakte aan en bewijst dat wij tot de ondergang gedoemd zijn. Het moet je immers maar gebeuren, dat je komt te staan tegenover zulk een geduchte strijdmacht als waartegenover Saul kwam te staan: dertigduizend wagens en zesduizend ruiters (1 Samuël 13:5). Het is dan ook een geloofsdaad, wanneer wij in 2 Samuël 8 vers 4 lezen dat David in gehoorzaamheid aan de koningswet van Deuteronomium 17 de buitgemaakte wagenpaarden op slechts een honderdtal na ongeschikt maakte voor het slagveld. Hij zocht daarmee de verzoeking om daarop toch het betrouwen te stellen, onmogelijk te maken! Hij wist dat zijn eigen hart te ontvankelijk was voor een dergelijke verzoeking. Hoe heerlijk is het sieraad van de vreze des HEEREN: afzien van door God verfoeide middelen, ook heden ten dage, en roemen in de Naam des HEEREN. Kinderlijk vertrouwen rekent niet, telt niet, ziet niet op mogelijkheden en onmogelijkheden, maar gelóóft in Hem, Wiens regering over alles gaat, Wiens macht onoverwinnelijk is en Die een Schuilplaats is waar geen kwaad ons deren kan. Waar dat geloof er is als vrucht van wederbarende genade, kan het niet anders dan van zichzelf afzien en opzien tot de Heere. Tegelijkertijd kan waar dat geloof er het ene moment is, het een ogenblik later zo ver weg zijn als was het er nooit geweest. Daarom juist is voorbede voor elkaar zo nodig, maar vooral ook: daarom kan geen onzer wedergeboorte missen. Ook reeds in dit aardse leven en het maatschappelijk bestel dat afrekent met alles wat nog enigszins van doen heeft met Gods recht op ons leven en Zijn heilzame geboden, maar waarin wij toch hebben te staan. “Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen”, zo spreekt David uit (Psalm 56:12), terwijl de omstandigheden hem reden te over geven om te vrezen. En hij voegt eraan toe: “Wat zou mij de mens doen?” Indien ooit, zo is er toch in onze tijd behoefte aan mannen en vrouwen met zulk een kinderlijk betrouwen, in wier hart het lééft: “Geen aardse macht begeren wij”, en die weten wat zij zingen wanneer zij eraan toevoegen: “Ons staat de sterke Held terzij…”

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 2011

De Banier | 24 Pagina's

Zingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 2011

De Banier | 24 Pagina's