Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SAMENSPRAAK tusschen WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAMENSPRAAK tusschen WAARHEID EN GERECHTIGHEID

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarheid. — Wel, goede vriend Gerechtigheid, ik ben zeer blijde u te ontmoeten. Hoe zou dat ook anders kunnen zijn, daar we immers altijd door innige, ja onverbreekbare banden aan elkander verbonden zijn geweest.

Gerechtigheid. — Dat is waarheid, goede vriend, en wie zal ons ooit kunnen scheiden, hoe men dat ook zal trachten te doen door woord, geschrift en praktijk.

Waarh. — Ik heb het steeds opgemerkt, dat er altijd, sinds Adam en alle zijne nakomelingen God hebben verlaten, van die scheurmakers zijn geweest, die ons hebben willen scheiden, maar het is hen nog nooit gelukt, want het is de reine en krachtige liefde Gods die ons samenbindt, en waar gij niet kunt zijn kan ik ook niet wonen.

Ger. — Dat is waarlijk volgens de H. Schrift, want toen Adam en Eva u, o Waarheid, uitstootten en den leugen een plaats gaven in hun hart, toen moest ik als Gerechtigheid ook vertrekken en was het gevolg daarvan dat ze ongerechtigheid gingen doen.

Waarh. — Wat een vreeselijk kwaad begingen die gelukkige menschen die gedurende zekeren tijd zoo met ons bevriend waren, en wat heeft dat al velen berouwd en voor eeuwig ongelukkig gemaakt.

Ger. — De stamouders van het gansche menschdom waren, toen satan onze bitterste vijand, tot hen kwam, dadelijk door hem en de zonde zoo verblind, dat ze het niet opmerkten dat, wanneer zij ons uit hun hart uitstootten, zij dan ook God hun Schepper verwierpen en Zijn toorn ontstaken.

Waarh. — Dat was een groote dwaasheid om naar zulk een vijand van alle waarheid en gerechtigheid te luisteren en moest van ontzettende gevolgen zijn. God zou en moest onze uitwerping wreken, daar Hij toch onze oorsprong is, ons op aarde tot openbaring deed komen en zelf een plaats gaf, in het hart van die naar Gods Beeld geformeerde schepselen.

Ger. — Ja, Waarheid, wij mogen er ons wel over verblijden en het nooit vergeten, dat wij zoo’n heerlijke Oorsprong hebben, n.l., de Eeuwige en Oneindige Jehova, Die de Waarheid en de Gerechtigheid Zelve is.

Waarh. — En ons er ook over verheugen, dat, waar wij onze oorsprong hebben uit den Eeuwigen God, wij nu ook eeuwig zullen bestaan en verheerlijkt worden, tot groote blijdschap van al de heilige Engelen en de verlosten door het bloed des Lams.

Ger. — Hoe heerlijk is het, dat waar Adam en Eva ons uitwierpen en verstootten, wij toch nog vele vrienden hebben, zoowel in den hemel als op de aarde die ons innig lief hebben en met onverbreekbare banden aan ons verbonden zijn.

Waarh. — Ja, en dan niet te vergeten het Hoofd der Engelen en der Gemeente, de schoonste der menschenkinderen, Jezus Christus, van Wien de Schrift zegt: “Gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn.” Jesaja 11:5.

Ger. — Onder den Ouden dag was het al bekend gemaakt dat Hij steeds gerechtigheid zou beminnen en betrachten. Hoor maar eens wat er in Psalm 85 staat: “De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht henengaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen.”

Waarh. — Hoe duidelijk blijkt ook uit de Evangeliën, dat Hij steeds de waarheid heeft gesproken en gerechtigheid uitgeoefend. Onpartijdig betrachtte Hij waarheid en gerechtigheid tegenover vriend en vijand.

Gerech. — U spreekt de waarheid. Ik denk thans aan den armen Petrus, een Zijner beste vrienden. Wat beefde de man wel, toen onze beminde Jezus tot hem sprak: “Ga achter Mij, satan, gij zijt Mij een aanstoot: want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der menschen zijn.”

Waarh. — Het moet u niet verwonderen, mijn beminde vriend Gerechtigheid, dat Hij Zich altijd op aarde aldus heeft geopenbaard. Heeft Hij niet in waarheid van Zichzelven getuigd: “Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven.” Ook lees ik Jer. 23:6, dat men Hem zou noemen: “De Heere onze Gerechtigheid.”

Ger. — Ik heb mij dikwijls verheugd met eene onuitsprekelijke vreugde, dat Hij ook, naar het eeuwig Welbehagen Gods des Vaders den H. Geest, niet in deszelfs bestaan, maar in deszelfs mededeeling aan arme zondaren, verworven heeft. Ik heb het steeds opgemerkt en het is ook volgens de H. Schrift, dat, zoodra Die Geest het hart van een zondaar binnenkomt, wij beide dan ook een plaats in dat hart krijgen en door hem worden bemind.

Waarh. — Kunt ge dit uw gezegde, wel met een voorbeeld uit Gods Woord staven?

Ger. — Ik zou het met vele voorbeelden kunnen staven, maar laat mij slechts op dit eene wijzen: Gij weet wel wie de kleine Zacheus was, die eenmaal in een vijgeboom klom om Jezus goed te kunnen zien? Vooral als hij in zijn tolhuis was, openbaarde hij zich als een groote vijand van u en mij. Toen hij in dien boom zat en vandaar zeer nieuwsgierig op Jezus keek, gebeurde er iets, waar die tollenaar niet op had gerkend. Jezus riep hem en zeide: “Zacheus, haast u en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.” Onverwachts kwam de Heere door Zijnen Geest zijn hart binnen en werden wij zijn beste vrienden en hij toonde dat ook dadelijk voor God en menschen, zeggende: “Zie, de helft van mijne goederen, Heere, geef Ik den armen; en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder.”

Waarh. — Dit voorbeeld is een onwederlegbaar bewijs van hetgeen ge zooeven zeidet en ik ben er zeker van, dat het daarna door de onderwijzingen van Dien Leeraar der Gerechtigheid in zijn hart leefde, waarmede wij voor ditmaal ons gesprek zullen moeten besluiten:

“Nu ken ik die waarheid, zoo diep als gewis,
Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is:
Nu tart ik den dood, nu verwin ik het graf,
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1934

The Banner of Truth | 4 Pagina's

SAMENSPRAAK tusschen WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1934

The Banner of Truth | 4 Pagina's