Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OP HET HART DRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OP HET HART DRAGEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Exodus 28:29: “Alzoo zal Aäron de namen der zonen Israëls dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk.”

REEDS in Eden ’s Hof bleek het dat de mensch kon zondigen en steeds daarna is het gebleken dat hij de zonde kon—en zal vermeerderen; maar ook is het steeds gebleken dat hij zelf zijn zonden niet kan verzoenen en daardoor van de straf der zonde ontslagen, weer in de gunst en gemeenschap Gods worden ingezet. Luthers ijver om door vroomheid, tranen, vasten en kastijding God een zoenoffer voor zijn zonden aan te bieden, leed volkomen schipbreuk. De scheiding werd, en Luther gevoelde het, niettegenstaande al zijnen pijnlijken arbeid al grooter; maar kon voor zekeren tijd het waarom daar niet van verklaren. Toen hij, door Woord en Geest onderwezen, de Zoenborg Christus Jezus mocht aanschouwen, Die met èène offerande in eeuwigheid volmaakt heeft allen die geheiligd worden; toen hij door Zijn aangebrachte verzoening in zalige ziels-ervaring met God verzoend en vereenigd werd, was er rust, vrede en blijdschap in zijn ziel. Toen mocht hij, op zijn Zoenborg ziende, het David nazeggen:

“Gij hebt, o HEER, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik voor Gods oogen,
Steeds wandelen in ’t vroolijk levens licht.”

Een ander pelgrim, geloovig omtrent Die allesbetalende Borg en Zijn gerechtigheid werkzaam zijnde, juichte:

“Zoo is mijn zondenschuld voldaan,
De schuld betaald, maakt effen baan,
Verzoening is gevonden;
Daar hing dat Godd’lijk Offerlam,
Dat mijne zonden overnam,
En daarom wierd gebonden.
O God, dat Godd’lijk menschenbloed,
Heeft immers al mijn schuld geboet,
Zoo heb ik dan nu vrede.
Mijn Vader zijt Gij niet voldaan?
Mag ik niet vroolijk tot U gaan?
Ik breng mijn Borg mede.”

Deze Zoenborg en Middelaar zien wij in Exodus 28 heerlijk afgebeeld door den hoogepriester Aäron.

Deze Aäron moest niet alleen de namen van Israëls stammen op de schouderen dragen, maar ook op zijn hart.

Aan den Efod bevond zich de borstlap en daarop de twaalf onderscheiden edelgesteenten, in ieder van welke een naam van Israëls stammen was gegraveerd. Deze steenen waren van groote waarde en schitterden in heerlijkheid, waardoor de Heere deed zien dat Israël Hem kostelijk en van groote waardij, ja dat Israël een heerlijk lichtend volk was door Hem.

De borstlap met de twaalf edelgesteenten, was het voornaamste sieraad van den hoogepriester. Met die borstlap des gerichts op den Efod, moest Aäron gedurig werkzaam zijn tusschen een rechtvaardig God en een schuldig volk, hen ten goede. Hij moest dat volk nooit vergeten, er steeds aan gedenken en het den Heere voorstellen als hij het heiligdom binnen ging: “Alzoo zal Aäron de namen der zonen Israëls dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heiligdom zal gaan, voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk.”

Van welk een diepe geestelijke beteekenis is dit alles! Welk een heerlijke bron van verkwikkende levenswateren ontsluit zich hier voor de Kerk! Welk een heerlijk gezicht van Christus, den volmaakten Hoogepriester, en Zijn Bruidkerk, ontvouwt zich hier aan ons oog!

De medelijdende Hoogepriester Christus Jezus en Zijn gansche Bruidkerk, het geestelijk Israël. Hij, steeds werkzaam tusschen een rechtvaardig God en een schuldig volk. Waar dat volk als gansch onrechtvaardig niet aan het recht Gods kan voldoen, Hij de oneindige gerechtigheid Gods bevredigende door dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid, opdat in het midden van Zijn volk op Zijn schouders en borst gedragen, zou vervuld worden: “De goedertierenheid en de waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen. De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel nederzien. Ook zal de HEERE het goede geven, en ons land zal zijne vrucht geven. De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht henengaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen.” Ps. 85:11-14.

Wijst de borstlap des gerichts van Aäron met de gegraveerde edelgesteenten er ons niet op dat de volmaakte Hoogepriester Christus voor Zijn gansche Israël in het Goddelijk, gericht zou staan, en na volkomen aan de Goddelijke gerechtigheid voldaan te hebben, gedurig nog zou werkzaam zijn om door Zijne aangebrachte gerechtigheid, schuldige en verlorene zondaren in vrede met God te brengen? O, hoe dierbaar is Hij een schuldig zondaar, die naakt en bloot, voor God niet kan bestaan; maar bekleed met Christus’ gerechtigheid Hem mag noemen: “De HEERE onze Gerechtigheid.”

Was het God Zelf Die gansch Israël een plaats gaf op het hart van Aäron den hoogepriester, zoo is het God de Vader Die allen die tot het geestelijk Israël behooren een plaats heeft gegeven op en in het liefdehart van Christus, Die ze allen in vrijwillige liefde heeft over- en opgenomen: “Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelven gegeven.” Joh. 17:6. Dit is reeds in de eeuwigheid geschied, toen in den Vrederaad gehandeld werd tusschen Vader en Zoon over de verlossing en vrede der uitverkorenen. Heerlijke, troostrijke gedachte voor het geloovig kind des Heeren: Reeds van eeuwigheid een plaats op en in het liefdehart van Christus. Door den Vader daar Zelf gebracht, opdat Hij door den verdienenden en toepassenden arbeid van Christus, eeuwig mijn God en Vader zij. Christus, mijn Zoenborg en Middelaar, mijner steeds gedachtig in het hemelsche Heiligdom, voor het aangezicht des Vaders.

Draagt Jezus het gansche Israël op Zijn hart, zoo kent Hij allen die daar toe behooren bij name: “Ik ken de mijnen.” Joh. 10:14.

Wat zegt het ook veel een plaats op en in het hart van Christus te hebben. Hoe wonderlijk ontsloot Jozef zijn hart voor zijn broeders. Lang hield hij zijn hart gesloten en wisten zij niet wat daarin voor hen was verborgen. Ter bestemder tijd echter, ontsloot hij het en wat ontdekten en ondervonden de broeders toen? Christus’ hart is vol van liefde, macht, genade, barmhartigheid, mededoogen, goedheid, heiligheid en gerechtigheid. Hij draagt ze steeds op de vleugelen van die liefde en macht, barmhartigheid en mededoogen, enz. Allen, die Hem van den Vader zijn geschonken hebben een plaats in de liefde, macht, genade, barmhartigheid, mededoogen, goedheid, heiligheid en gerechtigheid van Christus; en in Hem zijn ze volmaakt. O, hoe uitgebreid en veelomvattend is dat liefdehart van Christus! “En deze zal groot zijn.”

Steeds heeft Hij dat wonderlijke en heerlijke hart ontsloten in en voor Zijn Sion. Inzonderheid toen Hij in hunne plaats aan het vloekhout leed en stierf—Uitriep: “Het is volbracht!” Hoe heerlijk en zaligend ontsluit Hij het als Hij het verloren schaap opzoekt en tot de kudde brengt; als Hij den zondaar in diepe zielsellende verlost en vrijmaakt; ja, als Hij de gezaligde ziel ten Hemel voert en aan het eind der eeuwen al de Zijnen zal toeroepen: “Komt gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.” Matth. 25:34. Erfgenamen Gods en mede-erfgenamen met Christus zijnde, zullen ze dan met hun verheerlijkt Hoofd aanheffen als nooit te voren: “De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, ja, eene schoone erfenis is mij geworden.” Ps. 16:6. Waren de steenen op de borstlap van Aäron, steenen van groote waarde en heerlijke schitterende steenen, zoo zijn al ’s Heeren kinderen als levende steenen, hoe on- en doemwaardig ook in zichzelven, van groote waarde bij God en Christus. Heeft God er Zijn eeniggeboren Zoon niet voor overgegeven in lijden en dood? Heeft Christus Zijn bloed en leven niet voor hen opgeofferd? Hoe onbegrijpelijk wonderlijk voor een zondig Adamskind, dat zich heeft leeren kennen als de voornaamste der zondaren!

Zijn ze uit kracht van wedergeboorte en voortgaande heiliging des Geestes hier op aarde al verheerlijkt, o hoe volmaakt verheerlijkt zijn ze in hun verheerlijkt Hoofd voor het aangezicht des Vaders; en hoe onuitsprekelijk heerlijk en schoon zullen ze allen zijn, wanneer ze in de lange witte kleederen de gouden straten van het Nieuwe Jeruzalm zullen betreden!

Hoe ongelukkig en in groot gevaar zijn allen, die nog buiten den gezegenden Borg en Middelaar leven en voortwandelen op den breeden weg des verderfs! Behoort gij tot hen en zijt gij dus een vreemdeling van het vluchten tot Christus om in Hem en Zijne gerechtigheid een veilige schuilplaats te vinden? Dat ge nog intijds verwaardigd moogt worden, tot den Heere weder te keeren met boete en berouw, en tot Hem te komen, Die gezegd heeft: “Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.”

Welgelukzalig allen, die reeds van eeuwigheid een plaats ontvangen hebben op en in het liefdehart van Christus, en die nu na levend-making en waarachtige bekeering, de zekerheid daarvan begeeren of ontvangen hebben. Wat een groot onderscheid in den toestand en de werkzaamheden der ziel: de zekerheid der ze ligheid in Christus te begeeren, er naar te hongeren en te dorsten, of die te bezitten. Dat de Heere al Zijn volk, door den Geest des geloofs, geloovig en vertrouwend werkzaam doe zijn, omtrent den grooten Hoogepriester Christus, Die de namen van al de Zijnen op Zijn liefdehart draagt, zoodat Hij ze nooit vergeet en ze zoo veilig zijn, dat ze niet hebben te vreezen al veranderde de aarde uit hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zee. De vrucht daarvan zal zijn:

“Ik werpe mijne eer en kroon
Voor ’t Lam, gezeten op Zijn troon;
Voor Zijn weldadigheden.
Dat bloed des kruises mij behoudt,
Ik ben met Jezus ondertrouwd,
Ik leef in zoeten vrede.
Mijn nieuwe schulden die ik maak,
Waardoor ik weer in onrust raak,
Die werp ik op mijn Borge;
Zoo leef ik vrij en heilig blij,
En mijne ziel vol liefde zij,
En gansch bevrijd van zorge.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1935

The Banner of Truth | 6 Pagina's

OP HET HART DRAGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1935

The Banner of Truth | 6 Pagina's