Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GELOOF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GELOOF

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 14:22a: “Hebt gij geloof?”

(vervolg)

HOEWEL er nog slechts weinig van de kennis des geloofs gezegd is, kan men toch merken, hoe geheel onderscheiden deze geestelijke kennis is van de oppervlakkige kennis die wij vonden in den historieel geloovige. Deze kennis is een vruchtbare kennis. Waar de zondaar zich zelf door Woord en Geest recht leert kennen, zoo bij aan- als bij voortgang, zal hij dan niet als een nederig en ootmoedig zondaar voor God en menschen wandelen? Zal hij niet steeds hongeren en dorsten naar de zoete stroomen van Gods vrije genade, en in die genade roemen? Leert hij een Drieeenig God kennen, zal hij zich niet in Hem verlustigen, Hem verhoogen en verheerlijken? Zal hij Hem niet liefhebben en vreezen? Leert hij het heerlijke Genade-verbond met al deszelfs heerlijke beloften kennen, zal het hem niet tot troost en blijdschap zijn? Zal het hem er niet toe leiden, om met David te getuigen: “Hoewel mijn huis alzoo niet bij God is, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil en alle lust.” Leert hij de zonde kennen in deszelfs grootheid en vreeselijke gedaante, zal hij geen wassching daarvan zoeken in Jezus dierbaar bloed, en die haten en bestrijden in Godes kracht? Ja waarlijk, deze geloofs kennis, doet den zondaar een vruchtbare boom zijn?

De geloofs-kennis zooals omschreven, is een zaligmakende kennis. Zooals bleek, behoort tot die geloofs-kennis:

1. Kennis der ellende.

2. Kennis der zaligheid.

Of: 1. Kennis, waardoor de zondaar zich diep ongelukkig ziet en gevoelt, zich zelf veroordeelt en zijn misdaden in oprechtheid voor God belijdt; als een verlorene, met verloochening van alle eigengerechtigheid, tot Jezus komt en tot Hem opziet om redding en behoudenis. 2. Kennis, waardoor de zondaar zich een erfgenaam des eeuwigen levens weet, door het geloof in Christus Jezus; Hem en al Zijne goederen aangenomen hebbende. God kent als zijn verzoend God en Vader, Gods Geest met zijnen geest getuigende, dat hij een kind Gods is, enz.

Op zulk kennen wordt gedoeld in plaatsen der H. Schrift, als deze:

Rom. 3:20: “Door de Wet is de kennis der zonde.” Rom. 7:7: “Ja, ik kende de zonde niet dan door de Wet.” Jer. 3:13: “Alleen ken uwe ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE uwen God hebt overtreden.” Psalm 51:5: “Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.” Joh. 17:3: “En dat is het eeuwige leven, dat zij U kennen den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus Dien Gij gezonden hebt.” Phil. 3:10: “Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende.” Joh. 10:4: “Ik ben de goede Herder, en Ik ken de mijnen en wordt van de mijnen gekend.” enz.

Op zulk kennen wordt gedoeld in onzen Catechismus: Hoeveel stukken zijn u noodig te weten (kennen), opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt? Antwoord: Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijne zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van alle mijne zonden en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.

Hoe gaarne mag de reizende pelgrim die voornoemde geloofs-kennis bezit, zingen:

“Dus wordt des Heeren volk geleid,
Door ’t licht dat nu ontstoken is,
Tot kennis van de zaligheid,
In hunne schuldvergiffenis;
Die nooit in schooner glans verscheen,
Dan nu, door Gods barmhartigheen,
Die, met ons lot bewogen,
Om ons van zond’ en ongeval t’ ontslaan,
Een star in Jacob op doet gaan,
De zon des heils doet aan de kimmen staan.
Voor elk, die in het duister dwaalt,
Verstrekt deez’ zon een helder licht,
Dat hem in schauw des doods bestraalt,
Op ’t vredepad zijn voeten richt.”

Wij willen tot ons nut, ook Comrie nog even laten spreken over deze geloofs-kennis:

“Wij hebben er niets bij te voegen, dan hetgeen wij van Luther vinden, nog in het klooster zijnde, en lezende den 51sten Psalm, daar van verbrijzelde beenderen gesproken wordt, dat hij niet verstond (schoon hij toen mogelijk al eenige zaligmakende ontdekking had, in den eersten aanvang, als een schemerlicht) toen naar den Prior van het klooster ging en hem vroeg, wat hij door verbrijzelde beenderen verstaan moest. Doch deze wist het ook niet. Maar toen Gods Geest Luther naderhand onder handen nam, en hem op eene zaligmakende wijze zijne ellende uit de Wet leerde kennen, toen verstond hij het. O! Mijne Geliefden! ik vreeze uit den grond mijner ziel voor velen; zij zijn hoog, en spreken uit de hoogte van de grootste daden des geloofs; zij hebben nooit pijn noch gevoelige angsten gehad, en weten alzoo weinig als Luthers Prior, wat verbrijzelde beenderen zijn, en kunnen evenwel velen meesterlijk veroordeelen, en zich tot keurmeesters van den staat van anderen opwerpen; schoon zij geen blijken geven van eene ingewrochte geloofs-kennis van God noch van zich zelf. Het is jammer, zeide mij eens een oud christen, dat men nu een tijd beleefd, waarin menschen, met een stel en een sprong, groote verzekerde en bevestigde christenen worden, zonder ooit die zielsangsten en waarachtige vernedering onder en over de zonde gehad te hebben, en zich ook niet anders toonen als te voren waren; even of zij dat verzekerde geloof maar hadden, om des te vrijer en zoetvoeriger te zondigen, en met een voorgewend geloof alles goed te maken. Voorheen was het zoo niet; gij kunt dan oordeelen, of wij verbeterd of verergerd zijn.”

Tot het zaligmakend geloof behoort ook—toestemmen.

De geloofs-kennis en dit “toestemmen”, kunnen niet gescheiden worden. Zeker schrijver noemt kennis en toestemmen “tweelingen.” Beide worden door Woord en Geest in het hart gewerkt. Waar de zondaar op voornoemde wijze kennis der zaken ontvangt, zoo gaat de toestemming daarmede gepaard. Waar dat toestemmen gevonden wordt is men hartgrondig overtuigd, dat het Goddelijk getuigenis de waarheid is, zoo voor zich zelf als ook voor anderen. Die toestemming is een vastigheid voor de ziel, een bolwerk tegen satan, die bij tijden en gelegenheden, het onkruid van twijfel in het hart tracht te zaaien, omtrent het Goddelijk getuigenis en wat God tot de ziel gesproken heeft. Als wij het oog slaan op zoovele martelaren van vroeger, kunnen wij die vaste overtuiging merken, dat de getuigenissen des Heeren de eeuwige waarheid Gods waren. Zij ervoeren de waarheid en kracht daarvan in hunne ziel. Ook worden er thans, door de genade Gods, nog op aarde gevonden, die zulk een vaste overtuiging in hun hart hebben omtrent de zuivere waarheden Gods, en staande mogen blijven in het midden van alle afwijking, dwaling en verleiding; niet alleen die waarheden mogen belijden, maar die ook wenschen te beleven.

Op die toestemming wordt gedoeld in Joh. 3:33: “Die Zijne getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is.” Ze doet met David zeggen: “Het getuigenis des HEEREN is gewis, den slechten wijsheid gevende. De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebed des HEEREN is zuiver, verlichtende de oogen.” Ps. 19:8, 9.

Dit toestemmen wordt ook wel het “amen” des geloofs genoemd. Het doet de ziel “amen” zeggen op hetgeen God zegt of spreekt. Dit geschiedt van ganscher hart, want immers, God gaf daartoe licht en kracht door Woord en Geest.

Wat God in Zijn Woord van den mensch als zondaar zegt, hij valt dat getuigenis Gods toe, het overwint hem, hij heeft geen tegenredenen, er is een volkomene toestemming. Het doet hem zeggen: O Heere! het is waar, ik ben een zondaar, de grootste, gansch onrein, gansch melaatsch, al Uwe geboden heb ik overtreden, ik heb goddelooslijk gedaan. Gij hebt mij heerlijk geschapen, maar ik heb U verlaten; ik sta schuldig voor U den hoogsten Wetgever.

Zegt God wat een zondaar verdiend heeft, hij beaamt het en zegt: Ik ben een hel- en doemwaardig zondaar. Het is een wonder dat ik nog in het heden ben. O God! wat zijt Gij goed, genadig, barmhartig en lankmoedig! Gij zijt rechtvaardig, Heere!

“Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog;
Dies ben ik, HEER, Uw gramschap dubbel waardig;
’k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog;
Uw doen is rein, Uw vonnis gansch rechtvaardig.”

Zegt God, dat Hij genadig is en groot van goedertierenheid; dat Hij Zich ontfermt over boetvaardigen, dat hij den treurenden zal troosten, den hongerigen en dorstigen zal verzadigen, enz., het is tot troost en bemoediging, waar de ziel van deszelfs waarheid overtuigd is, en het van harte toestemt.

Spreekt God in Zijn Woord van den heerlijken Verlosser Christus Jezus, dat Hij een eeuwige verlossing heeft aangebracht, dat Hij gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren is; de ziel zegt er “amen” op. De toestemming doet zeggen: “Het is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.”

Zegt Christus door Woord en Geest tot den zondaar: Dat is Mijn lichaam hetwelk voor u gegeven wordt en dit is mijn bloed dat voor u vergoten wordt. Ik heb ook voor u aan het kruis uitgeroepen: “Het is volbracht!” Zegt God de Vader op grond van Christus verdiensten. “Dat zal mij zijn als de wateren Noachs, toen Ik zwoer dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan: alzoo heb Ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE uw Ontfermer,” hij doet dan in blijdschap het, “Amen! Amen!” hooren.

Veel zou van deze toestemming des geloofs nog gezegd kunnen worden, maar wij kunnen niet te veel uitbreiden. Ziende, wat gezegd is van de kennis en de toestemming, zijn wij er van verzekerd dat zij die slechts een historieel-, een tijd- of een wonder-geloof hebben, dat alles missen; terwijl zij die het zaligmakend geloof deelachtig zijn min of meer voornoemde zaken in hun hart en ervaring zullen ontdekken. Zoo kan dit eenvoudige woord zijn, een lamp voor hun voet en een licht op hun pad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1935

The Banner of Truth | 6 Pagina's

GELOOF

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1935

The Banner of Truth | 6 Pagina's