Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ROEPEN OM EN TOT GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ROEPEN OM EN TOT GOD

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 88:2: “O HEERE, God mijns heils! bij dag, bij nacht roep ik voor U.”

IN PSALM 88 vinden wij een onderwijzing van Heman den Ezrahiet. Heman onderwijst ons hoe groot en diep de ellende der ziel kan zijn van het kind des Heeren en hoe nuttig uit die ellende tot God te roepen, Die op Zijn tijd de roepende ziel uit de ellende verlossen zal. Hoewel niet beschreven, toch mogen wij vaststellen uit kracht van Gods beloften voor het roepende en schreiende kind des Heeren, dat ook Heman op Go tijd mocht getuigen: “Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde, en Hij verloste hem uit al zijne benauwdheden.” Neen, “Hij heeft niet veracht noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord als die tot Hem riep.” Ps. 22:25. Waar Heman al dieper in de ellende zonk (toch niet verzonk), het al donkerder werd voor zijn ziel, mocht hij op Gods tijd (de beste tijd) in blijdschap uitroepen: “Ik heb den HEERE lang (zeer lang) verwacht, en Hij heeft Zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord; en Hij heeft mij uit een ruischenden kuil, uit modderig slijk opgehaald, en Hij heeft mijne voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijne gangen vast gemaakt. En Hij heeft een nieuw lied in mijnen mond gegeven, eenen lofzang onzen Gode.” Nu echter, moet Heman, een voornaam zanger in Israël, een klaaglied aanheffen, en een psalm dichten zoo vol treurigheid, als dat er maar een te vinden is in onzen ganschen Psalmbundel.

Vele jaren had Heman reeds in het gevoel zijner diepe zielsellende moeten doorbrengen: “Van der jeugd aan ben ik bedrukt en dood-brakende, ik draag Uwe vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig (vers 16).” Hoewel zeer ellendig van der jeugd aan, toch prijzen wij Heman welgelukzalig, boven den wereldling die zeer ellendig is en een eeuwige ellende tegemoet gaat, en hij is er blind voor en gevoelloos onder; boven den wettischen mensch die in plaats van ten leven zich doodwerkt in het werkhuis van Mozes, al heeft hij ook den Naam van Jezus gedurig op de lippen; boven den antinomiaan, die met al zijn bevindelijk spreken over rechtvaardigmaking (niet over heiligmaking) de zonde niet kent in hare ware gedaante noch God in Zijn rechtvaardigheid en heiligheid steeds voor oogen heeft; boven den lichtgeloovige, die zonder ware zelfkennis met zijn vermeend geloof zich zelf uit de ellende helpt wanneer hij daar eenig besef van heeft, of met verloochening van het stuk der ellende Jezus aanneemt ter behoudenis, zonder dat hij ooit heeft leeren verstaan: “Zonder Mij kunt gij niets doen.”

Hoewel onzalig in het gezicht en gevoel der ellende, is op Heman toepasselijk: “Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.” Ieder zondaar, waarachtig door en tot God bekeerd, leert iets kennen en dat korter of langer, zooals het in het welbehagen Gods besloten ligt, van Heman zielsellende, en is de bede hem niet vreemd: “O HEERE, God mijns heils! bij dag, bij nacht, roep ik voor U.”

Hemen had een recht gezicht en gevoel van zijn Godsverlating door de zonde, reeds in het Paradijs bedreven, en Gods toorn daardoor ontstoken. “Uwe hittige toornigheden gaan over mij, Uwe verschrikkingen doen mij vergaan.” Hij is hartgrondig bekend gemaakt met de twee boosheden in Adam bedreven: Den Springader des levens verlaten en gebroken bakken uitgehouwen. Gescheiden van God en heilloos in zich zelf is hij voor eeuwig verloren, zoo hij niet met God verzoend en in God door God hersteld wordt. Heman smaakt geen zaligheid in en uit God, maar moet, waar hij in het toornig aangezicht Gods blikt met David getuigen: “’k Heb mijn tranen, onder ’t klagen,—Tot mijn spijze, dag en nacht.” Het is een zeer diepgaande smart bij Heman, dat hij God, in Wien alle heil en zaligheid ligt opgesloten, moet missen. Hij vreest Dien God eeuwig te moeten missen. Zijn behoudenis in en door God, schijnt hem onmogelijk. “Zult Gij wonder doen aan de dooden, of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven?” Heman rekent zich onder de dooden. Wij zien hem ook midden in den dood liggen, maar … niet als een doode. Als een levende Heman, die in en met den dood worstelt, en in God wil hersteld worden om eeuwig Hem te leven. O, waren er veel van zulke worstelende Hemans in onze donkere dagen! Wat leeft er ook veel, dat nog nooit den dood heeft leeren kennen, en dus dood is voor God. Op hoevelen is het getuigenis van Jezus ook thans toepasselijk: “Ik weet uwe werken, dat gij den naam hebt dat gij leeft, en gij zijt dood.” Openb. 3:1.

Heman leefde en daarom riep en worstelde hij, daarom zag hij geen heil in de wereld noch in zich zelf, maar alleen in God. Heman was een goed ziener: hij zag niets dan ellende in zich zelf, maar een volheid van zaligheid in God, Die Zich steeds zoo heerlijk als de HEERE de Jehova en God der goden, in het midden van Israël had geopenbaard. Daarom sprak hij: “O HEERE, God mijns heils.”

Ten onrechte, wordt wel eens gedacht en gezegd, dat Heman in geloovig bezit, God zijn God noemde. De gansche psalm spreekt dit echter tegen. Indien dit zoo ware geweest, had Heman niet zoo geschreven, niet zoo geroepen, niet zoo geschreid, niet zoo gevreesd. Dan was het de blijde taal zijns harten geweest: “De HEERE is mijn steenrots, en mijn burg, en mijn uithelper; mijn God, mijn rots, op welken ik betrouw; mijn schild en hoorn mijns heils, mijn hoog vertrek.” Psalm 18:3.

Wanneer hij zegt: “O HEERE, God mijns heils,” wil hij te kennen geven dat al zijn zieleheid, dat hij voor tijd en eeuwigheid noodig had, dat hem voor eeuwig gelukkig deed zijn, in God was; maar daar hij God miste, miste hij ook alle heil. O, wat ziet ook elk over tuigd zondaar alle heil in God, maar men mist Dien God en daarom ziet men zich zoo onzalig, zoo diep ongelukkig. Maar in zulk een Hemansgestalte is het de taal der ziel, zooals Augustinus die uitdrukt in zijn “Belijdenissen”: “Wie zal mij geven rust te vinden in U? Wie zal mij geven, dat Gij komt in mijn hart en dat Gij het dronken maakt, zoodat ik mijne zonden vergeet en U, mijn eenig Goed, omhels? Wat zijt Gij mij? Ontferm U mijner, dat ik woorden moge vinden. Wat ben ik zelf voor U, dat Gij mij beveelt U lief te hebben en, zoo ik dat nalaat, op mij toornt en mij bedreigt met ontzettenden jammer? Zou deze ellende dan gering zijn, indien ik U niet beminde? Wee mij! Zeg mij om Uw barmhartigheden, o Heere, Mijn God, wat Gij mij zijt. Zeg tot mijn ziel: Ik ben Uw heil. Ja zeg dat, opdat ik het hoore. Zie, de ooren mijns harten zijn voor U, Heere; open ze en zeg tot mijn ziel: Ik ben Uw heil. Ik zal deze stem naloopen en U aangrijpen. Verberg uw aangezicht niet van mij: laat mij sterven, opdat ik niet sterve, maar Uw aangezicht aanschouw.”

Dat Heman groote behoefte had aan God en het heil in Hem, blijkt uit zijn roepen voor en tot God, zoowel bij dag als bij nacht. Hij plaatste zich als een diepellendige, als een boetvaardige en naar Goddorstende voor den Heere, en riep tot Hem uit de diepte der ellende:

“Uit diepten van ellenden,
Roep ik, met mond en hart,
Tot U, die heil kunt zenden;
O, HEER, aanschouw mijn smart.”

Heman treurde in het gemis der ziel, hij strekte zijn handen uit naar den Hemel; zoo sterk was de begeerte naar God, om in Zijn verzoend en vriendelijk aangezicht te mogen blikken, en het Vaderharte Gods te bezitten als een zalige en welverzekerde woonplaats.

Lezen wij in de H. Schrift, dat God de begeerte des rechtvaardigen geven zal, zoo is het zeker dat Heman deze begeerde en onuitsprekelijke weldaad, door Christus Die te komen stond, op Gods tijd is deelachtig geworden en zich thans met al de verlosten in den Hemel, zich eeuwig in dat Volzalige Wezen, Vader, Zoon en Heilige Geest, verlustigt en verblijdt.

Lezer! zijt gij er niet van overtuigd, onder al het geroep in onze dagen van vrede, vrede en geen gevaar, dat het Heman roepen uit de ellende, het naar God dorsten uit het gemis der ziel, gekend zal moeten worden, zal het einde eenmaal vrede zijn? Leert de gelijkenis van den Verloren Zoon, het ons ook niet?

Waar zulk een zielservaring u vreemd is, binde de Heere het noodzakelijke daarvan op uw hart en schenke u Zijnen overtuigenden Geest, opdat gij bij het verlaten van den god dezer wereld, God-dorstend moogt getuigen:

“’t Hijgend hert, de jacht ontkomen
Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
Van de frissche waterstroomen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.”

Is het ook menigmaal uw benauwde zieletaal: O HEERE, God mijns heils, bij dag, ja ook wel bij nacht roep ik voor U, en kunt gij het niet opgeven omdat God u niet loslaat, gij zonder dat Volzalige Wezen niet leven noch sterven kunt, gij door de trekkingen des Vaders tot den Zoon getrokken wordt opdat gij door Hem met God verzoend zult worden, gij zult niet beschaamd worden. Wat voor Heman gold, dat geldt ook voor u: “In den tijd des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils heb Ik u geholpen.” Jes. 49:8.

Was de bede van Heman korter of langer uw bede, en heeft God in Christus Jezus Zich verklaard uw God en Vader te zijn, hebt gij het uit Gods eigen mond gehoord, dat Hij uw Vader is en gij Zijn kind zijt, zoo zij u het volgende steeds tot troost en sterkte bij het voortzetten van uw pelgrimstocht door dit vreemdelingsland: “Want dat zal Mij mijn als de wateren Noach, toen Ik zwoer dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan: alzoo heb Ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE uw Ontfermer.” Jes. 54:9, 10.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's

EEN ROEPEN OM EN TOT GOD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's