Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRIEF OVER CHRISTUS TOT RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEF OVER CHRISTUS TOT RECHTVAARDIGMAKING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geliefde Vriend:

De HEERE zij met u en doe u water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils!

Daar gij mijn brief over “Christus tot wijsheid” hebt ontvangen en verlangt dat ik, overeenkomstig mijn belofte, u zal mededeelen hoe Christus mij van Gode geworden is tot rechtvaardigmaking, zoo wil ik, met de hulp des Heeren, aan uw verlangen voldoen. Dat het steeds onze bede zij: “Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest.”

Wat is het aangenaam, geliefde Vriend, als wij uit de kennis van geestelijke en hemelsche zaken, kunnen spreken of schrijven. Inzonderheid wanneer de Heere het oude weer eens nieuw maakt, is het aangenaam, ja troostrijk, daar over te handelen; en moet de ziel er over verwonderd zijn, dat een genadig God in Christus Jezus, zulke heerlijke geestelijke rijkdommen schonk, aan een niet- en heiwaardig zondaar.

Maar ter zake. Als Paulus zegt, zooals aangemerkt in mijn vorigen brief, dat Christus ons van Gode geworden is tot wijsheid, doet hij er dadelijk opvolgen, ook tot “rechtvaardigmaking.” Deze zaken zijn door God Zelf aan elkaar verbonden. Waar Christus ons tot wijsheid geworden is, zal Hij ons ook tot rechtvaardigmaking worden. Zoo deed de Heere het mij ook ondervinden. Hoe meer Christus mij werd tot wijsheid, te meer dat ik hem ook noodig kreeg ter rechtvaardigmaking, n.l. tot die rechtvaardigmaking die uit of door het geloof is, zooals Paulus die had doorleefd: “Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus.” Rom. 5:1.

Ik moet het betreuren, dat er zooveel duizende z.g.n. christenen zijn, die zich op de been kunnen houden met een rechtvaardigmaking van eeuwigheid in de besluiten Gods en een rechtvaardigmaking in en met de opstanding van Christus. Hoewel dat voorwerpelijk voor de gansche Kerk heerlijke zaken zijn en die niet gemist kunnen worden, zoo zal echter een door God overtuigde ziel geen statelijken vrede met God hebben, tenzij ze een rechtvaardigmaking onderwerpelijk doorleeft, waarin het zaligmakend geloof in zijn Goddelijke kracht zich zoo uitnemend openbaart, zooals Paulus dit had ervaren in de straat genaamd “De Rechte” en het zoo gepast uitdrukt in voornoemde plaats, Rom. 5:1.

Waar nu Christus den zondaar tot rechtvaardigmaking wordt door Zijn volmaakte aangebrachte gerechtigheid, zoo blijkt daaruit dat de zondaar van zichzelf geen gerechtigheid bezit om God te voldoen en gerechtvaardigd te worden, dat is, vrijgesproken te worden van schuld en straf en een recht ten eeuwigen leven te ontvangen. Hoe zou een mensch die “zondaar” heet, een gerechtigheid kunnen bezitten van zich zelf ter rechtvaardiging? Voor dat hij zondaar werd, in den staat der rechtheid, was hij door de ingestorte gerechtigheid en de voortbrengende gerechtigheid, rechtvaardig voor God; en zoo had de rechtvaardige mensch vrede met God en blijdschap in God. Maar na den val is de mensch “zondaar” geworden, en hoe zal een zondaar een gerechtigheid bezitten die een heilig en rechtvaardig God voldoet?

Dit alles werd mij daidelijk, toen Christus mij meer en meer tot wijsheid van den Vader werd geschonken. Na de eerste overtuigingen meende ik, dat ik in mijn godsdienstigheid nog wel een kleed der gerechtigheid kon voortbrengen, waarin ik aangenaam zou zijn in Gods oog en waardoor ik behouden zou worden. In mijn blindheid zag ik niet, dat een zondaar hoe godsdienstig ook geen werk kan voortbrengen dat volmaakt is in Gods oog, en dat hij steeds schuld met schuld vermeerdert.

Toen de hemelsche Leeraar der Gerechtigheid mij door zijn onderwijzingen wijs wilde maken ter zaligheid, toen ging ik verstaan wat Christus eenmaal sprak: “Want Ik zeg u, tenzij uwe gerechtigheid overvloediger zij dan der Schriftgeleerden en Farizeërs, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.” Toen moest ik getuigen met de kerk van Jesaja’s tijd: “Doch wij allen zijn als een onreine, en alle onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons weg als een wind.” Jes. 64:6.

Zoo moest ik ervaren, dat ik zonder Christus en Zijn gerechtigheid niet behouden en in vrede met God kon komen. Toen heb ik de Goddelijke vierschaar geopenbaart in de consciëntie des zondaars recht leeren kennen; en zal ieder die door God gerechtvaardigd wordt, zooals wij dat lezen van den tollenaar, die niet leeren kennen? Met recht mag het een vierschaar, een schaar van vier, genoemd worden.

1. Ik leerde God den Vader, representeerende de onteerde Godheid (volgens de huishouding der genade), meer en meer kennen als mijn Rechter, Die voldoening eischt van den zondaar die naar Zijn beeld is geschapen. Hoe duidelijk was het mij, zooals wij in de 5de Zondag van onzen Heidelberger lezen: “God wil dat aan Zijne gerechtigheid genoeg geschiede, daarom moeten wij aan haar of door onszelven, of door eenen anderen volkomen betalen.” Ik leerde Die God kennen als onomkoopbaar en volkomen billijk in Zijnen heiligen eisch: dat Hij alleen voldaan was met een volmaakte gerechtigheid—een volmaakte betrachting van Zijn heilige wet ten leven en een straflijden voor alle zonden bedreven. Hoe kon zulk een walgelijk en bedorven zondaar zulk een gerechtigheid Hem aanbieden, Die betuigt: “Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer, en de gerechtigheid naar het paslood.” Jes. 28:17.

2. Ik leerde mij zelf kennen als een schuldig zondaar. O, die groote en zware schuld uit kracht van oorspronkelijke en dadelijke zonden! Hoe schuldig aan de overtreding van al Gods geboden, met gedachten, woorden en werken! O, diepgezonken Adamskind! O, heiwaardig voorwerp! O, dat verstommen in het Goddelijk gerecht! O, dat bange, als een zondaar voor een rechtvaardig en heilig Rechter te staan! Dan wordt er iets van ervaren, wat het eenmaal voor ieder zondaar buiten Christus na dit leven wezen zal, om voor een rechtvaardig Rechter te verschijnen. Als een veroordeelde in mij zelf, als een vermoeide en beladene, als een hel- en doemwaardige, stond ik voor God als Rechter, een Rechter die zonder voldoening aan zijn heilig recht niet kon ontslaan te leven.

“’k Wou vluchten, maar kon nergens heen,
Zoodat mijn dood voorhanden scheen,
En alle hoop mij gansch ontviel,
Daar niemand zorgde voor mijn ziel.”

3. Ik leerde ook mijn beschuldigers op smartelijke wijze kennen, en ik moest ze rechtvaardigen in hun beschuldiging en aanklacht. Het komt mij voor, dat het ook Jozua zoo ging, Zach. 3:1: “Daarna toonde Hij mij Jozua den Hoogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN, en de satan stond aan zijne rechterhand om hem te wederstaan.” Ik lees niet dat Jozua één woord tot zijne verdediging inbracht. Hoe zal het ook kunnen, daar eigen geweten als een beschuldiger of getuige optreedt, hetwelk als een boek ontsloten is, en waaruit des zondaars misdaden worden voorgelezen. Mozes (de Wet) beschuldigde mij. Jezus sprak eens tot de Joden: “Die u verklaagt is Mozes, op denwelken gij gehoopt hebt.” God de Alwetende, trad als een getuige tegen mij op en sprak gedurig, als ik iets buiten de gerechtigheid van Christus wilde voortbrengen en daarop ging steunen: “Om alle deze dingen keert mijn toorn niet af, maar Mijn hand is nog uitgestrekt.” Zoo wordt onze schuldbrief van den hemel gezonden recht duidelijk, en wie zou niet verstommen tegenover zulke getuigen en beschuldigers? Wie kan zoo voor God bestaan? Zoo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Ps. 130:3.

3. Een advokaat behoort bij de vierschaar. In beschreven vierschaar leerde ik een Advokaat kennen zooals er op aarde geen is; dezelfde tot wien Hiskia het aangezicht ophief toen hij piepte als een zwaluw, kirde als een duif en sprak: “Heere, ik word onderdrukt, wees Gij mijn borg.” Deze Advokaat wint het pleidooi altijd. Neemt Hij het op voor een schuldig en benauwd zondaar tegenover de beschuldigers en een eischend Rechter, zoo wordt het van verloren behouden.

Waren voornoemde beschuldigers als getuigen tegen mij, deze Die “de Getrouwe Getuige” genoemd wordt, was voor mij. Hij bekleede mij met Zijn gerechtigheid; al het Zijne werd het mijne, door het geloof. In het kleed Zijner gerechtigheid, stond ik volmaakt heilig en rein voor God, zoo als of ik nooit gezondigd had. In Hem en Zijn gerechtigheid aangemerkt, was ik geen zondaar meer. Hij toonde mij, wat Hij had gedaan tot betaling mijner schuld en de verzoening mijner zonde en die der gansche Kerk. O dierbare, allesbetalende en allesverdienende Borg en Middelaar! Wat een duren bloedprijs betaald, tot vrijkooping van een heiwaardig zondaar.

Hij is een Middelaar van voorspraak en verzoening bij den Vader. Hij pleitte als mijn Hemelschen Advokaat bij den Vader, deed mijn beschuldigers verstommen, opdat mijn mond vervuld zou worden met Zijnen lof. In het kleed Zijner gerechtigheid toonde Hij mij den Vader en—God sprak mij vrij; gaf mij den witten keursteen der vrijspraak en daarop den nieuwen naam, die niemand kent dan die hem ontvangt. In en door Christus, de “HEERE onze Gerechtigheid”, mocht ik blikken in het aangezicht van een verzoend God, nu mijn Vader, en Hij sprak in sterke vertroosting der ziel: “Want dat zal mij zijn als de wateren Noachs, toen Ik zwoer dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan: alzoo heb ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen noch schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond des vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE uw Ontfermer.”

Die God, was nu mijn God eeuwiglijk en altoos, en wie zou mij scheiden van de liefde Gods die daar is in Christus Jezus onzen Heere? Zoo leerde ik verstaan “Sion zal door recht verlost worden, en hare wederkeerenden door gerechtigheid.” Zoo is Christus mij tot rechtvaardigheid van God geworden. Zoo mocht ik een rechtvaardigmaking doorleven en getuigen:

“Nu ken ik die waarheid zoo diep als gewis,
Dat Christus alleen mijn Gerechtigheid is,
Nu tart ik den dood, nu verwin ik het graf,
Nu neemt geen satan mij de zegekroon af.”

De Heilige Geest was mijn Trooster, mijn Toepasser, mijn Verzegelaar, Die zoetelijk met mijnen geest getuigde dat ik een kind Gods was en dus een erfgenaam des eeuwigen levens.

Hoe heerlijk waren de vruchten dier rechtvaardigmaking: Niet alleen vervulde vrede en rust mijn ziel, maar ook kon ik getuigen: “Ik ben zeer vroolijk in den HEERE, mijne ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan.” Mijn ziel mocht staan in de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods en met David uitroepen: “Komt, hoort toe, o gij allen die God vreest; en ik zal vertellen wat Hij aan mijne ziel gedaan heeft.”

Nu mocht ik smaken de zekerheid van de zaligheid mijner ziel, en bevestigd zijn in den staat der genade. De Allerhoogste Zelf zal ze bevestigen en schragen, Ps. 87. Verblijdt en verwondert mocht ik nu mijn weg voortwandelen in de hope des eeuwigen levens, mij daarna zalig verliezende in een Drie-eenig Verbonds-God, zwemmende in de liefde des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.

Mijn brief, geliefde Vriend, zou te lang worden hier verder over uit te weiden. O, dat menige ziel, menigmaal in twijfel en pijnlijke onzekerheid levende, ook spoedig de zekerheid der zaligheid door het geloof mocht genieten. En waarlijk! de barensweeën der geestelijke geboorte zullen niet ophouden, voordat de ziel door Christus verlost, bekleed met Zijn gerechtigheid tot den Vader geleid en in het Vaderhart Gods met bewustheid is ingezet, daarin vindende een zalige en welverzekerde woonplaats.

Tot mijne nadere bevestiging en blijdschap las ik Comrie eens over het stuk der rechtvaardigmaking door het geloof naar aanleiding van Rom. 5:1, die ook als Luther getuigt, dat met de niet of wel zuivere belijdenis van dit leerstuk des Bijbels de kerk valt of staat.

Mijn Broeder, in de banden des zaligen Evangelies, zijt gegroet!

Uw onwaardige en heilbiddende vriend, X.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's

BRIEF OVER CHRISTUS TOT RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's