Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolg

Gerechtigheid: Geliefde Vriend Waarheid! Wij hebben een uitgebreid onderwerp ter hand genomen. Over de ervaring van ’s Heeren kinderen valt heel wat te zeggen. Hoe velerlei ervaringen werd de grijsgeworden pelgrim deelachtig op zijn woestijnreis naar het Kanaän der ruste. Hoe wonderlijk en heilig bestuurde de Hemelsche Leidsman zijn weg. Is het wonder dat hij gaarne zingt:

“Heilig zijn, o God, Uw wegen;
Niemand spreek’ Uw hoogheid tegen;
Wie, wie is een God als Gij,
Groot van macht en heerschappij?”

Waarheid: ’t Is waar, mijn oprechte metgezel, dat we met aangenaamheid gesproken hebben over de bevindingen van het kind des Heeren; maar laten we er nu nog eens op letten dat er een nauw verband is tusschen de uitwendige wegen waardoor de Heere Zijn volk leidt en het leven hunner ziel. Waarlijk! uitwendige ervaringen worden wel—of leiden tot bijzondere zielservaringen.

Ger.: Dan zullen ook zeker wel al die wegen leiden tot de heerlijkheid Gods en tot bevordering van het heil der ziel. Wij lezen in Psalm 138: “Zij zullen zingen van de wegen des HEEREN, want de heerlijkheid des HEEREN is groot.”

Waarh.: Wij zullen ons houden aan Gods Woord, en dan denken wij allereerst om Jacob. Jacob was op weg naar Kanaän om te komen tot zijn vader Isaak, en die weg was Gods weg. Jacob heeft wellicht wel gedacht dat op ’s Heeren weg alles voorspoedig zou gaan, dat hij die steeds met blijdschap kon bewandelen, maar dat kwam gansch anders uit. Neen, de weg Gods is geen weg op rozen, maar het is zeker dat God met hen is op dien weg en daarom zal alles goed uitlopen.

Zoo ging het met Jaceb. Hij heeft op weg naar zijn vader Isaäk boden tot Ezau gezonden, om hem te laten weten dat hij op de komst is en dat de Heere hem rijkelijk gezegend heeft. Tot zijn ontsteltenis ontvangt hij de boodschap terug, dat Ezau op de komst is en vierhonderd mannen met hem. Jacob vreesde voor Ezau, maar nog veel meer voor den dood. Hij werd herinnerd aan oude schuld en zonden; hij zal wellicht moeten sterven en hij durft niet, hij kan niet. O, wie kan in vrede en blijdschap sterven, als men bergen van zonde ziet staan tusschen God en de ziel? Het wordt alles een ziels-zaak voor Jacob. Hoe zal de uitkomst zijn—verloren of behouden? Behouden! want ziet, toen Jacob alleen was in dien donkeren en onvergetelijken nacht, worstelde een Man met Jacob en ofschoon zijn heup verwrongen was, riep hij uit: “Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent!” En Jacob werd gezegend. Zijn naam is nu Israël en zeide hij: “Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijne ziel is gered geweest.”

Ger.: Ik kan het zoo indenken, dat de verandering in Jacobs ziel groot was. Hij had nu zijn Heere als de Silo leeren kennen, Die ook zoo heerlijk bij hem was toen hij op zijn sterfbed lag en van Wien hij in blijdschap uitriep: “Silo komt!”

Ger.: Ik denk nu om David; ik weet dat hij ook dikwijls heeft ervaren, dat uitwendige en natuurlijke zaken bijzondere zielszaken kunnen worden.

Waarh.: Laten wij daar nu over spreken. Wij kennen de geschiedenis van Davids zonde in betrekking Bathseba en Uria. Dat is een zwarte vlek in Davids leven. Hoe noodig te waken en te bidden, ja, dat een Almachtig God een nietig zondig mensch bewaart.

Dit alles werd een bijzondere zielszaak voor David nadat Nathan hem had toegeroepen: “Gij zijt die man!” Psalm 51 doet het ons duidelijk zien. Hij krijgt een smartelijk gezicht op zijn groote zonde, ook op zijn geboorte-zonde, op de gemaakte schuld in Adam en uit kracht daarvan al verdoemelijk voor God. “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen.” (vers 7). De zonde is hem bitter, vrije genade en ontferming is hem zoet, hij dorst naar vergeving, naar vrede en zielerust, naar een verzoende blik van Gods vriendelijk aangezicht.

Op zekeren tijd moest David vluchten voor zijn zoon Absalom. Hoe smartelijk dat zijn eigen kind tegen hem opstond, en hem naar kroon en troon, ja, naar het leven stond. Wel mocht hij getuigen: “Gij hebt mij vele benauwdheden doen zien.”

Deze weg, die hij moest bewandelen, ging niet buiten zijn ziel om. Hij dichtte een psalm waarin hij zijn zielservaring bloot legt. Denk om Psalm 3 welke tot opschrift heeft: “Een psalm Davids, als hij vlood voor het aangezicht zijns zoons Absaloms.” Velen zeiden tot zijn ziel: “Hij heeft geen heil bij God.” Zijn ziel mocht echter het geloof als een schild tegen die duivelsche schichten handhaven, als hij sprak: “Doch Gij, HEERE, zijt een schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft. Ik riep met mijne stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid.” enz.

Ger.: Ik moet getuigen: Bij deze dingen leeft men, en in dit alles is het leven mijns geestes. De Heere leidt Zijn volk op moeilijke uitwendige wegen., opdat de ziel werkzaam zou worden en den Heere zou achteraan kleven.

Waarh.: De woorden die gij aanhaaldet, doen mij denken om den koning Hiskia. De man kreeg een boos gezwel aan zijn lichaam. In het eerst sloeg hij er wellicht niet veel acht op; maar daar boodschapt Jesaja hem, dat hij moet sterven. Daar had Hiskia niet op gerekend, en zoo gaat het nog menigeen. Hij moet sterven en kan niet sterven. Nu keerde hij zijn aangezicht naar den wand, hij piepte gelijk een kraan of zwaluw, hij kirde als een duif, zijne oogen verhieven zich omhoog en hij sprak: “O HEERE! ik word onderdrukt, wees Gij mijn borg.” De Heere verhoorde en Hiskia mag in blijdschap uitroepen: “Zie, in vrede is mij de bitterheid bitter geweest; maar Gij hebt mijne ziel liefelijk omhelsd, dat ze in de groeve der vertering niet kwame; want Gij hebt alle mijne zonden achter Uwen rug geworpen. De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe.”

Ger.: Dat dit de taal moge zijn van allen die iets van die ervaring kennen, zooals wij die met elkaar hebben besproken. Zeker zal dit de begeerte hunner ziel zijn.

Dat zij, die vijandig staan tegenover deze zielservaringen, er ook, door den arbeid des Heiligen Geestes in het hart, kennis aan mogen krijgen, opdat men eenparig met Paulus getuige: “En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukkingen lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop; en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's