Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRIEF OVER CHRISTUS TOT VERLOSSING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEF OVER CHRISTUS TOT VERLOSSING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geliefde Vriend!

De Heere bediene u met Zijn genade, opdat ge meer om genade moogt roepen en in genade roemen!

Paulus mocht gaarne over Christus spreken en prediken. Zoodra Christus hem in de Straat genaamd De Rechte had verlost, begon hij te prediken dat het een getrouw woord was en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen was om zondaren zalig te maken, waarvan bij de voornaamste was. Ik mag, door de genade Gods, ook gaarne over Christus spreken en ook over Hem schrijven. Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk! “Zijn Naam is een uitgestorte olie, daarom hebben de maagden Hem lief.” Kon ik steeds met den dichter getuigen “Ik spreek mijne gedachten uit van eenen Koning; mijne tong is eene pen eens vaardigen schrijvers.” O, dat iedere tong dezen Koning en Verlosser roemde en verhoogde; dat iedere pen Zijn roem en verlossende daden beschreef! Dat meer vervuld worde: “En deze zal groot zijn.” De smartelijk beproefde Job riep in het midden zijner ellende van Hem uit: “Ik weet, mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dat doorknaagt zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen; denwelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijne oogen zijn zullen, en niet een vreemde: Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot.” Hoe gelukkig was hij in het midden deiellende! Dit geluk viel ook mij onwaardige ten deel. Hoe menigmaal mocht het mij in allerlei druk en ellende, die in dit jammerdal hier beneden over mij kwam, tot troost, bemoediging en blijdschap zijn, met Job te kunnen getuigen: “Ik weet mijn Verlosser leeft!” Hoe menigmaal riep Hij mij vreesachtige in het midden der benauwdheid toe: “Vrees niet gij wormpje Jacobs, gij volkje Israels. Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls.”

O, onuitsprekelijke Gave, meer waard dan duizend werelden; van de Vader gegeven en ook mij van Hem geworden tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, maar ook tot verlossing. Hij is een heerlijk en grootmachtig Verlosser! Wel mocht de profeet getuigen: “Haar Verlosser is sterk; HEERE der heirscharen is Zijn Naam.” Het dierbare Woord Gods is vol van Zijn heerlijke verlossingen, natuurlijk en geestelijk. Mijn ziel verblijdt en verlustigt zich daarin wel met groote blijdschap en mag ik aanheffen met Asaf:

“’k Zal gedenken, hoe voor dezen,
Ons de HEER heeft gunst bewezen;
’k Zal de wonderen gadeslaan,
Die Gij hebt van ouds gedaan.” enz.

Dan weidt mijn ziel aldaar, met een verwonderend oog. Hoe groot is de verlossing, die Hij heeft aangebracht voor de gansche Kerk toen Hij op aarde was, toen Hij Zijn dierbaar bloed heeft gestort en Zijn leven afgelegd. Hij bond, als de Held Edoms, die rood is aan Zijn gewaad en voorttrekt in Zijn kracht, den strijd aan met satan, zonde en dood, en Hij heeft overwonnen, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende, Hebr. 9:12. In den tijd wordt ieder die een uitverkorene ten leven is, daar onderwerpelijk trapsgewijze deelgenoot van. Is de machtige Verlosser Jacobs ons eenmaal begonnen te verlossen, Hij zal blijven verlossen, totdat de eeuwige en volkomene verlossing ons geschonken zij.

Hoe groot en heerlijk is de verlossing, toen Hij mij onwaardige en machtelooze zondaar verloste uit satans macht en wreed geweld! Wat had satan een macht over mij! Ik was gebonden naar Zijn wil. Zijn macht is een macht der duisternis, daar een zondaar uit getrokken moet worden. Kon ik mij zelf niet verlossen, noch eenig schepsel, Christus bond den sterkgewapende en ontroofde hem zijn vat. Hij dreef satan uit het hart en veroverde zijn sterkte. Hij nam het hart in voor Zichzelf en verloste van de overheerschende macht der zonde en der wereld. Hij gaf kracht en moed om een scheidbrief te geven aan die heeren, die ik op zoolang op slaafsche wijze gediend had. De liefdedienst van Koning Jezus nam mijn ziel volkomen in; Zijn Naam als Verlosser moest groot gemaakt en verheerlijkt worden. Ik moet getuigen: “HEERE onze God, andere heeren behalve Gij hebben over ons geheerscht; doch door U alleen gedenken wij Uwen Naam.” Jes. 25:13. Zijn Naam als Verlosser is dierbaar; hoe zal ik die ooit kunnen vergeten!

Hij ging voort te verlossen, want ik was nog maar in beginsel verlost en vrij. Ik had kennis gekregen aan de eerste verlossende en vrijmakende daad, zooals Paulus daarop doelt Rom. 6: 17 en 18: “Maar Gode zij dank, dat gji wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer tot hetwelk gij overgegeven zijt, en vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid.—Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uwe vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven (vers 25).

Uit de Stad des Verderfs ontkomen en nu op weg naar de Hemelstad, ging het mij als Bunjan: Ik had een zwaar pak op mijn schouders en moest menigmaal in benauwdheid uitroepen: “Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw Wet geschonden!” Het vloekvonnis der Wet drukte zwaar op mijn ziel. Mijn geweten getuigde, dat ik tegen al de geboden Gods zwaar gezondigd had. Menigmaal vreesde ik door een rechtvaardig en eischend God, Wiens toorn ik door mijn zonden had ontstoken, voor eeuwig afgesneden te worden. Het stuk der ellende moest doorleefd en doorworsteld worden. Hij, die verlost had uit satans macht en wreed geweld, was ten laatste mijn eenige hoop en verwachting. Wie anders kon mij verlossen, dan Hij alleen? Menige troostrijke belofte werd mij in tien jaren van worsteling en strijd ter behoudenis, geschonken; maar met dat alles was mijn ziel niet verlost en vrij. De beloften wezen op verlossing en deden hopen op verlossing, maar waren de verlossing zelf niet. Bij tijden mocht ik ook daaruit duidelijk zien dat de verlossing op weg was en zeker zou komen.” Indien Hij (de Verlosser) vertoeft, verbeidt Hem; want komende zal Hij gewisselijk komen en niet achterblijven.’” “U is een beter lot bereid.—Uw Heilzon is aan het dagen.”

Gelijk de beloofde Verlosser eenmaal zeer verrassend tot de uitziende Kerk des O. V. kwam, zoo kwam Hij ook zeer verrassend tot mij. Het was toen ik op het ziekbed geworpen voor den dood geplaatst werd en het onmogelijk voor mij scheen vanwege de duisternis en het ongeloof, ooit te kunnen en te zullen verlost worden. “Zie, Ik kom haastelijk,” werd in dien nood vervuld. Hoe heerlijk verscheen Hij aan mijn ziel als het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt en werd vervuld: “Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd der minne; zoo breidde Ik Mijnen vleugel over u uit en dekte uwe naaktheid, ja Ik zwoer u en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE, en gij werd Mijne.” Ezech. 16:8. Zoo had ik kennis aan de eerste voorbijgang, toen de machtige Verlosser mij toeriep als de Opstanding en het Leven: “En Ik zeide tot u in uw bloed: Leef; ja Ik zeide tot u in uw bloed: Leef.” Nu kreeg ik kennis aan de tweede voorbijgang, waar menige levendgemaakte ziel in onze dagen nog voorstaat. O, dat Hij spoedig aan de gebundenen die daar hopen, hopen op verlossing en vrijmaking van schuld en straf en geschonken te worden een recht ten eeuwigen leven, mocht verschijnen! Ik mocht Christus door het geloof omhelzen en als mijn Verlosser aanschouwen, die mij verlost had van het zware schuldenpak alsook van de vreeselijke straf der zonde, dewijl hij die in Zijn oneindige liefde ook voor mij ha 1 geleden. Hij verloste mij van den eisch maar ook van vloek en het doodvonnis der Wet. Uit de hand van een rechtvaardig eischend God, die voldoening vorderde aan Zijn heilig en geschonden recht. Door Zijn optreden als Borg en Middelaar werd God mijn Vader en mocht ik staan in de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Ik mocht de heerlijke woorden van Paulus beamen: “Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze, maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door welken wij roepen: Abba, Vader! Die Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn; en indien wij kinderen zijn, zoo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus.” Rom. 8:15, 16, 17.

Neen, geliefde Vriend, mijn ziel vluchtte niet tevergeefs naar Christus, de van de Vader gegevene, om ellendigen te verlossen. Ik mag getuigen:

“Toen vluchtte ik tot Jezus! Hij heeft mij gered; Hij heeft mij verlost van het vonnis der Wet; Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd Hij; Ik boog me, en geloofde, en—mijn God sprak mij vrij.”

Op deze verlossing is menige verlossing gevolgd. Ik moet met Groenewegen getuigen: “Ik zit gedurig in de banden.” Dan is er nood uitwendig, dan inwendig, soms uit- en inwendig tegelijk. In geestelijke verlatingen, in aanvallen en verzoekingen van den Booze, in een vreeselijk gevoel van de kracht der verdorvenheid, onder dreigementen van de benauwers mijner ziel, was de zielestrijd menigwerf zwaar, maar mijn Verlosser heeft mij uit allen nood gered. “Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.”

Ik mag met Paulus getuigen: “Die ons verlost heeft, en ook nog verlossen zal.” Hij die het beloofd heeft, is getrouw, die het ook doen zal. Uit kracht van de beloften des Heeren, die in Christus Jezus ja en amen zijn, en het vertrouwen mijner ziel in den Belover en Zijn toezeggingen, laat ik deze kleine maar toch zoo heerlijke geloofsbelijdenis volgen:

Ik geloof, dat de Verlosser mij en al Zijn volk eenmaal van alle zonde verlossen zal, zoodat ik niet meer met Paulus moet uitroepen: “Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods!”

Ik geloof, dat Hij mij verlossen zal van alle krankheid, droefheid en smart.

Ik geloof, dat Hij mij verlossen zal van alle uit- en inwendige vijanden en hunne verzoekingen, kwellingen en dreigementen.

Ik geloof, dat Hij mij verlossen zal van alle gebrek en onvolmaaktheid.

Ik geloof, dat Hij mijn ziel verlossen zal uit een zwak, vergankelijk en menigwerf vermoeid lichaam, en ze zal opnemen in eeuwige heerlijkheid om mijn Verlosser dan in Zijn heerlijkheid te aanschouwen en altijd bij Hem te zijn.

Ik geloof, dat Hij mij uit dit vreemdelingsland, uit een wereld vol van zonde en ellende zal verlossen, en mij in het hemelsche Kanaan eeuwig zal vertroosten.

Ik geloof, dat Hij mijn lichaam eenmaal zal verlossen uit het stof des doods, opdat ik naar ziel en lichaam, en dat met al de verlosten, mij altijd zal verlustigen in mijn Verlosser en Hem eeuwiglijk grootmaken en verheerlijken, want—mijn Verlosser is God!

Ach! had ik steeds zulk een levendig en werkzaam geloof om met deze heerlijke beloofde zaligheden bezig te zijn en mij daarover te verblijden, met die blijdschap die de wereld niet kent. Maar nu is mijn geloof somtijds zoo klein of niet werkzaam. Mijn geloof kent zijn eb en vloed, zijn op en neer. Ja, ik ben in alles afhankelijk van den Geest des geloofs. Dat doet mij steeds vluchten tot Hem, die het geloof van Abraham gedurig versterkte, en daarom heeft hij aan de beloftenis niet getwijfeld door ongeloof, gevende God de eer.

Geliefde Vriend! mijn brief is weer wat lang geworden. Ook te lang? Neen, immers niet voor u, dewijl ge u ook in dezen Verlosser moogt verheugen en Hem nog steeds noodig hebben.

O, dat velen bij aan- en voortgang door Hem verlost werden, om met ons en de gansche Kerk dezen Verlosser te prijzen, nu en tot in alle eeuwigheid.

De uwe in de banden des Evangelies, X.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's

BRIEF OVER CHRISTUS TOT VERLOSSING

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1936

The Banner of Truth | 6 Pagina's