Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GESCHIEDENIS VAN JOZEF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GESCHIEDENIS VAN JOZEF

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gen. 37:34: “Toen scheurde Jacob zijne kleederen, en leide een zak om zijne lendenen, en hij bedreef rouw over zijnen zoon vele dagen.”

DE Heere sprak eenmaal tot Zijn Israel: “Ik ben de HEERE uwe God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.”

De Heere wist hoe Israël geneigd was tot afgodendienst. Dat het volk een hart had doorZijn Israël verbonden, en een jaloersch God zijnde op Zijn eer, moet Israël aan Hem verbonden zijn en Hem alleen dienen en eeren. God sprak met een bijzonder doel tot Zijn Israël, dat Hij het uit Egypte had uitgeleid en dat het geen andere goden voor Zijn aangezicht zou hebben.

Die woorden golden ook voor vader Jacob, al had God die toen nog niet tot zijn naamdragend zaad gesproken. Jacob is uit het wereldsche Egypte uitgeleid, God is met onverbreekbare banden aan Zijn Jacob verbonden, maar is het nu ook Gods wil dat Zijn Jacob (Israël) bovenal in liefde aan Hem verbonden zal zijn, en genoeg hebben aan den Eenigen en Drie-eenigen God. Neen, Jacob moet en mag geen andere goden hebben nevens Dien God, Dien hij gekozen had om met zijn geheele hart lief te hebben en Die hem redde keer op keer. Maar Jacob is nog niet volmaakt, al is zijn naam te Pnuël Israël geworden. O, wat struikelt een hinkende Jacob gedurig ook in dit eerste gebod van Gods heilige Wet: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.”

Maar Jacob had toch een afkeer van de afgoden. Dat wist ook Rachel wel, waarom ze hem niets gezegd had van de terafim; en had hij op weg naar Bethel zijn huisgezin en dienstvolk niet vermaand om alle vreemde goden uit hun midden weg te doen? Heeft hij ze niet begraven onder den eikeboom die te Sichern is? Zijn de uwe al begraven, lezer? Ziende op Jacob, dan was het voornoemde waar. Maar Jacob had er niet altijd erg in, dat er ook afgoden zijn die er niet uitdrukkelijk voor gemaakt zijn, en dat wij er afgoden op na kunnen houden waaraan wij niet ontdekt zijn en als zoodanig niet kennen. Was Jacob vrij van afgoderij in betrekking zijn Rachel en zijn Jozef? O, neen! Op pijnlijke wijze ontneemt de God der goden, de afgoden aan Zijn volk. Jacob heeft zijn Rachel niet meer, en nu wordt hem ook Jozef ontnomen. Maar Jozef moest immers naar Egypte opdat zijn droomen aldaar zouden vervuld worden? Zeker, maar de Heere had in dezen ook wat tot Zijn Jacob te zeggen. God is wonderlijk in Zijn doen en spreken. Zijn gedachten zijn zeer diep.

Ruben heeft nog op listige wijze getracht Jozef uit den kuil te redden en hem tot zijnen vader terug te zenden, maar het was alles een mislukking. Jozef is al verkocht en op weg naar Egypte, als Ruben tot den kuil is wedergekeerd en de kans schoon zag om zonder de opmerkzaamheid zijner broeders, hem uit den kuil te halen. Tot zijn schrik bemerkte hij dat Jozef niet meer in den kuil is en spoedig hooren wij hem tot zijne broeders zeggen: “De jongeling is er niet, en ik, waar zal ik heengaan: Spoedig? moet hij hooren dat Jozef verkocht, en het nu onmogelijk voor hem is zijn broer te redden. Zeker moet hij nu wel met zelfverwijt vervuld zijn. Had hij niet beter voor Jozef kunnen en moeten zorgen? Waarom niet beter in het midden zijner broeders opgetreden, al had dan ook tegenstand en spot zijn deel geweest? Hij vreest zijne broeders en niet God, en zal zich nu met hen vereenigen om een ouden vader te bedriegen in betrekking Jozef.

Ruben is beeld van zoovelen, die zoo gaarne bevriend willen blijven met de menschen en daarom niet durven doortasten en uitkomen in zaken van onrecht en bedrog. Hoe noodig den Heere altijd kinderlijk te vreezen en pal te staan voor waarheid en gerechtigheid.

Ruben kan niet redden, maar Christus kan altijd redden. Hij zegt: “Ik ben machtig te verlossen.” Nooit deed hij beschaamd uitkomen, die in nood tot Hem riepen. Welgelukzalig zij die Hem als Redder kennen. Zijt u in banden en neergebogen, zooals wellicht ook een weggevoerde Jozef, de Heere schenke u geloof om eens aan te heffen:

Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen?
Wat zijt g’ onrustig in uw lot?
Berust in ’s Heeren welbehagen;
Hij doet welhaast uw heilzon dagen;
Uw hoop herleev’, naar Zijn gebod;
Mijn redder is mijn God.

De broeders zullen nu aan het werk gaan om hun zonde te verbergen, hun broeder Ruben uit de verlegenheid te redden, en voor hunnen vader onschuldige en vrome zonen te zijn, die hem ook nog op bedriegelijke wijze zullen trachten te troosten.

De broeders zijn blijde dat ze Jozefs veelvervigen rok hebben achter gehouden. Die komt thans goed te pas. Spoedig is een geitenhok geslacht en de rok hier en daar in het bloed gedoopt. Zoo wordt hij naar vader Jacob gezonden met de boodschap: “Dezen hebben wij gevonden

(o, dat liegen!); beken toch, of deze uws zoons rok zij, of niet.”

Jacob mag zijn Jozef niet langer met dat onderscheidings-kleed bekleeden. Het kleed ontvangt hij, maar zonder Jozef. Indien Jacob het opmerkt, dan ziet hij in dat bebloedde kleed zijn zonde van onbedachtzaamheid, afgoderij en bedrog.

Hoe onbedachtzaam was Jacob om zijn Jozef, tot groote ergernis van zijne andere zonen, met dit kleed te bekleeden! Heeft hij geen afgoderij met zijn Jozef bedreven? Heeft hij jaren geleden vnder izaak niet met het kleed van Ezau en stukken geitenvellen bedrogen, om den zegen te verkrijgen?

O, God brengt Zijn volk hun zonden, die een bloedig lijden verdiend hebben, in gedachtenis; Hij doet hen het pijnlijke en bittere er van gevoelen.

Toch denken wij bij de zonden aan het bloed, het bloed van het Lam Gods. Dat bloed bepaalt ons bij een rechterlijk lijden voor de zonden van schuldigen, en die in nood tot Christus mogen vluchten. Hij is de Fontein geopend voor het Huis van David en de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en onreinheid. “Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon ‚reinigt van ALLE zonden.” De gezegende toepassing van dat bloed en wat daarmede in verband staat, door de bediening des H. Geestes, doet een ziel van vreugde opspringen en jubelen:

Zoo ver het West verwijderd is van ’t Oosten,
Zoo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
Van ons de schuld en zonden weggedaan.

“Vrede, vrede, door het bloed des kruises!” Gezegende Evangelie-stem, voor eene door schulden zonde verontrustte ziel, en die dorst naar de verzoening met God.

Heeft Jacob dat alles opgemerkt? Mochten wij, lezers, het opmerken, het ondervinden, of bij vernieuwing ons er in verheugen.

Jacob heeft den rok van Jozef thuisgekregen. Zeker had hij reeds verlangend naar Jozef uitgezien, en nu ontvangt hij zijn rok, maar niet Jozef. Het leven is waarlijk vol teleurstellingen, de eene meer pijnlijk dan de andere.

Jacob herkent den rok. O, wee! hij is bebloed. Onkundig omtrent het bedrog zijner zonen, roept hij uit: “’t Is mijns zoons rok, een boos dier heeft hem opgegeten: voorzeker is Jozef verscheurd.” Hoe kon Jacob anders oordeelen?

Daar had Jacob niet opgerekend! Hoe spoedig in rouw en droefheid gedompeld. Bijzonder aan zijn Jozef gebonden zijnde, was de droefheid te grooter. Hij scheurde zijne kleederen, leide een zak om zijn lendenen, en bedreef rouw over zijnen zoon vele dagen.

Alle zijne zonen en dochteren (schoondochters en Dina zijn eigen dochter), komen spoedig om hem te troosten. Dus ook zijne zonen. Wat zal er in de harten van die boosaardige mannen zijn omgegaan, toen zij de droefheid van hunnen ouden vader zagen? Hoe kunnen zij het over hun consciëntie krijgen om hem bedriegelijk toe te spreken, en wellicht te zeggen: “Vader, waarom zoo bedroefd en neergebogen? De Heere heeft het immers gedaan en is Jozef niet voor eeuwig nu verlost en in de heerlijkheid?” enz. Zoo willen zij hunnen vader in de ellende barmhartigheid bewijzen, maar “de barmhartigheden der goddeloozen zijn wreed.”

Jacob weigerde zich te laten troosten, zeggende: “Want ik zal rouw bedrijvende tot mijnen zoon in het graf nederdalen. Alzoo beweende hem zijn vader.” Zekere schrijver zegt hiervan: “Twintig jaren was de smart in het hart van Jacob, en lag de verborgene zonde als een ban op Jozefs broeders.”

Menigwerf ontmoeten wij Jacob in de geschiedenis, als een kleingeloovige. Ook hier. Hij weigert getroost te worden. Hij zit in groote droefheid met een neergebogen ziel terneer. Ja, Jacob moet ook thans ondervinden, dat in het bedrijven van afgoderij, Gods Geest, de Geest des geloofs, wijkt, Die steeds het geloof in het hart moet versterken. Hoe afhankelijk is ook het kind des Heeren? Hoe zwak en ellendig in zulke wegen, als de Heere Zijne bijzondere ondersteunende genade onthoudt.

Hoe nuttig en Godverheerlijkend zou het geweest zijn, indien Jacob met Job geloovig had uitgeroepen: “De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd.” En met David toen zijn kind was gestorven en hij in het Huis des Heeren was gegaan: “Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkeeren.”

De Heere zal Zich echter over Zijn bedroefde Jacob ontfermen, hem ondersteunen en niet ten grave doen dalen voor dat hij ter bestemder tijd heerlijk ver roost is geworden, in het zien en om heizen van een levende Jozef.

D’ Allerhoogste maakt het goed;
Na het zure geeft Hij ’t zoet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1938

The Banner of Truth | 6 Pagina's

DE GESCHIEDENIS VAN JOZEF

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1938

The Banner of Truth | 6 Pagina's