Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VOLMAAKTE WET DER VRIJHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VOLMAAKTE WET DER VRIJHEID

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

WIJ vonden twee verhandelingen over “De volmaakte Wet der vrijheid” in een boek van de Rev. John Duncan, ons ter lezing gegeven. John Duncan behoorde tot de Schotsche Kerk, was eerst leeraar in een gemeente te Glasgow en daarna professor te Edinburgh.

Wij hebben de eerste verhandeling over geneemal enderwerp dit het Englech vartadid, en dachten het goed deze den lezers in het Hollandsch aan te bieden.

Wij werden daartoe aangespoord omdat er hier alom zooveel wanklanken in betrekking de Wet Gods gehoord worden. Velen gaan zelfs zoover om te leeren, dat de Wet Gods in alle opzichten heeft uitgediend voor de Nieuw Testamentische Kerk. Schroomelijke dwaling en groote blindheid!

Daarbij kan deze verhandeling, onder den zegen Gods, dienen, tot versterking in de waarheid Gods, tot onderwijzing en bemoediging van ’s Heeren volk.

Jacobus 1:25:

“Maar die inziet in de volmaakte Wet die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze zeg ik, zal welgelukzalig zijn in dit zijn doen.”

Wet en vrijheid. Merkt op de verbinding tusschen deze twee woorden. De menschen stellen deze uitdrukkingen dikwijls tegenover elkaar, de een in strijd zijnde met den ander — wet zijnde tegen vrijheid, en vrijheid zijnde tegen wet. Maar de Apostel verbindt ze met elkaar.

De rechte en behoorlijke wet is geen dienstbaarheid, maar is vrijheid. Ware vrijheid is geen wetteloosheid, is geen eigen-wil, maar is een welgeordende vrijheid—“de wet der vrijheid.” Die wet, die deze twee menigwerf tegenover elkaar gestelde zaken, wet en vrijheid, vereenigt, zulk een wet is een volmaakte wet.

Zulk een wet, Gods wet, is—een volmaakte wet der vrijheid. Een wet, op zich zelf staande, is als wet den uitdrukkelijken wil van een superieur, die het recht heeft om te gebieden en ook macht bezit om toe te zien dat men zich aan zijn wet, zijn uitdrukkelijken wil, zal onderwerpen. Dit is wet in deszelfs wijde beteekenis. Een wet nu, aldus beschreven zijnde, kan recht of verkeerd zijn. Het is de uitgedrukte wil van een superieur, van een die de macht bezit om te zien dat wat hij wil en gebiedt, zal gedaan worden.

Maar Gods wet heeft, gelijk deszelfs Auteur, eenige hoedanigheden die van Zijne volmaaktheden vloeien. Hij is heilig, rechtvaardig en goed. Zijn wet is alzoo heilig, rechtvaardig en goed. Hieruit nu kunnen wij reeds in een zekere mate zien hoe het begrip van wet en vrijheid zich vereenigt; n.l. indien wij in de eerste plaats letten op de hoedanigheid van den Wetgever, en in de tweede plaats op de hoedanigheid van het schepsel aan wien deze wet is gegeven, zooals dat wezen uit Jehova’s handen is voortgekomen.

De wet is de wet van Jehova, niet alleen oneindig wijs en krachtig, maar alzoo ook oneindig Zijn wil—Zijn wil zooals die in Hem bestaat, of zooals die uitgezonden en uitgedrukt wordt wanneer zij wet wordt—niet in strijd zijn met de wezenlijke volmaaktheden Zijner natuur. Zijn wet moet heilig, rechtvaardig en goed zijn.

Zijn wet is inderdaad, in eene beteekenis van het woord (nu gewoonlijk in een slechten zin gebruikt, maar in een zekeren zin en in de oorspronkelijke beteekenis van het woord) despotisch—de wil van een afhankelijk Heere. Maar waarom wordt despotisme onder de menschen, zoo veracht, en dat rechtvaardig? Omdat geen schepsel dat onvolmaakt—en in staat is om te dwalen of verkeerd te oordeelen, geschikt is om een absolute autoriteit te hebben—om een opperste Heere te zijn, en zulk een wet af te geven zooals Hij dat wil.

Hij, Die van een volstrekte volmaaktheid is—Die niet alleen Schepper en Onderhouder is, en alzoo een onbeperkt Heere over de gansche aarde, maar volstrekt en oneindig volmaakt in wijsheid, macht, heiligheid, goedheid en waarheid—Hij heeft vanwege de volmaaktheid Zijner natuur een recht om een onafhankelijk Heere te zijn, want Hij niet verkeerd kan willen, zoomin als dat Hij verkeerd kan zijn. Hij kan niet anders dan heilig, rechtvaardig en wijs, willen. Hij kangeen andere wet geven dan zulk een die rechtstreeks leidt tot de heerlijkheid van Zichzelf, en ten goede zal zijn van Zijne gehoorzame onderdanen. Dus, om Hem te dienen en Hem geheel onderworpen te zijn, is volkomen vrij te zijn.

Dit zal echter nog meer te voorschijn treden, indien wij de wet in overweging nemen van de andere zijde in betrekking dezelfde zaak—de natuur van het onderwerp dezer wet, de mensch. God heeft den mensch naar Zijn Beeld en Gelijkenis gemaakt. De zedelijke volmaaktheden dei-Goddelijke natuur waren in en op den mensch gedrukt. De zedelijke volmaaktheden, want de volmaaktheden van oneindigheid, eeuwigheid en onveranderlijkheid, zijn onmededeelbaar. Maaide zedelijke volmaaktheden die mededeelbaar zijn (hoewel slechts eindig en veranderlijk medegedeeld), deze werden de natuur des menschen ingedrukt.

God schiep den mensch naar Zijn eigen Beeld en Gelijkenis.—God heeft verstand en kennis, Hij gaf het ook den mensch; God heeft macht, Hij gaf den mensch een beperkte doch wezenlijke macht—vooral in dat zonderlinge vermogen van den wil. Maar inzonderheid heeft Hij den mensch de volmaaktheden van heiligheid, rechtvaardigheid, goedheid en waarheid, medegedeeld.

Wat is nu de wet? Het is de uitgedrukte wil van een Superieur—van de scheppende en Dien Superieur die heilig, rechtvaardig en goed is voor dat schepsel, dat Hij heilig, rechtvaardig en goed gemaakt heeft. Heiligheid, rechtvaardigheid en goedheid zijn volmaaktheden van God, deugden Gods; en de hoedanigheden van Gods wet zijn heiligheid, rechtvaardigheid en goedheid. Daar nu de mensch naar Gods Beeld en Gelijkenis werd geschapen, is het handelen overeenkomstig de wet, te handelen of te doen volgens de natuur Gods uitgedrukt in Zijn zedelijke wet, en ook te handelen overeenkomstig zijn eigen natuur, hem medegedeeld in de schepping. Om anders te doen, is daarom onnatuurlijk. Hierom is het, dat heidensche philosofen waarheid hebben gezegd, wanneer zij vrijheid omschreven te zijn, een handelen overeenkomstig de natuur. Dat moet dan echter altijd een natuur vooronderstellen zooals door God gemaakt,—de mensch nog niet gevallen zijnde.

Maar wat een afschuwelijk, vreemd en heimelijk ding is de zonde, zoodat te handelen overeenkomstig de natuur waarin God den mensch geschapen heeft, nu werkelijk dienstbaarheid voor hem zal zijn! Te handelen overeenkomstig de verdorvenheid der natuur wordt ten onrechte door de mensch aangezien voor een handelen volgens de natuur; en daar hij door te handelen in overeenstemming met de verdorvenheid der natuur veronderstelt te handelen volgens zijn natuur, en te handelen overeenkomstig de natuur vrijheid is, vandaar is het dat de mensch zonde denkt vrijheid te zijn. Juist als bij een ziek mensch die dit denkt zoet te zijn wat niet zoet is voor een gezond mensch, en het ook niet voor hem was in zijn gezonden staat. Het is omdat hij een krankheid bezit die zijn gehemelte en alle spijsverteerende vermogens heeft verdorven, zoodat hij zoet voor bitter en bitter voor zoet houdt, en dit niet de uitwerking van het lichaam is, maar van de krankheid die doorgetrokken en bedorven heeft en bezig is het geheele lichaams-gestel te verwoesten.

Het is daarom duidelijk, dat de wet een wet der vrijheid is. En bij alle gehoorzame schepselen is ze gehoorzaamd als een wet der vrijheid.

Zonder twijfel was de gehoorzaamheid die Adam gedurende den staat der rechtheid aan de wet bewees, een gehoorzaamheid van een vrij man:—van een onderworpene, want het is een wet; maar de gehoorzaamheid van een vrij man, wiens natuur ongedwongen harmonieerde met de wet. Zoo gehoorzamen al de heilige engelen den wil van een Superieur of Opperheer vrijelijk. Dit doende handelen zij overeenkomstig het beginsel van hun heilige, niet-gevallene natuur, en handelen geheel van-zich-zelf, geheel vrij.

Doch de mensch is in slavernij. En als zoodanig, acht een mensch een andere en hoogere wil, inzonderheid Gods wil, aangezien zij tegen eigen-wil is, slavernij. Daarbij komt nog, dat hij eigen-wil, zooals hij gekant is tegen een wettige autoriteit—het oppergezag van God—voor vrijheid rekent.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1938

The Banner of Truth | 6 Pagina's

DE VOLMAAKTE WET DER VRIJHEID

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1938

The Banner of Truth | 6 Pagina's