Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BRIEF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BRIEF

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Broeder!

De Heere zij u een schild en uw loon zeer groot!

Ik zet mij neder om u weer eenige letteren te schrijven. Hij Die hemel en aarde gemaakt heeft, zij ons steeds ter hulpe. Hij is genadig en barmhartig en doet Zijn hulp nooit vruchtloos vergen. Die als een hulpelooze Hem tot een toevlucht heeft, heeft een machtig en getrouw Helper in Hem. Zij werden steeds Zijn hulp gewaar, in zielsbenauwdheid en gevaar. De Vader heeft hulp besteld voor dat volk bij eenen Held (Ps. 89:20). Die Held is de gezegende Jezus, Die de verbannene Johannes op Patmos toeriep: “Vrees niet; Ik ben de eerste en de laatste, en Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.” Hij maakt Zijn kracht- en machtelooze volk heldhaftig en doet ze in het midden der gevaren met blijdschap wel zingen:

De HEER is aan de spits getreden
Dergenen, die mij hulpe bien;
Ik zal, gered uit zwarigheden,
Mijn lust aan mijne haat’ren zien.
‘t Is beter, als w’ om redding wenschen,
Te vluchten tot des HEEREN macht,
Dan dat men ooit vertrouw’ op menschen,
Of zelfs van prinsen hulp verwacht.

Wie is aan onzen God gelijk? Zijt ge niet blijde dat ge, door de genade Gods, Hem hebt mogen kiezen als uw deel voor tijd en eeuwigheid? Ik hoop dat ge met Jeremia kunt getuigen: “De HEERE is mijn deel, zegt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen.” O, wat een weldaad, aan de zijde Gods te staan, nu Hij ook zoo krachtig onder de volkeren der aarde spreekt en zegt: Ik ben God en niemand meer; ja: “laat af, en weet dat Ik God ben: Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.” Zijn eer in alles te bedoelen en ziende op de groote heirscharen der duisternis uit te roepen: “Dezen vermelden van wagens, en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods.”

Deze God is vol van onbegrijpelijke heerlijkheden, gelijk de zee vol is van water en de zon vol van licht. O, dat we Hem recht kenden en vervolgden te kennen, we zouden in zelfverfoeiing en alle nederigheid Hem steeds aanbidden en met de Serafijnen (Jes. 6) uitroepen: “Heilig, heilig, heilig, is de HEERE der heirscharen, de gansche aarde is van Zijne heerlijkheid vol.”

Onze God is vol van liefde. Zoo kende Johannes Hem. Hij schreef: “God is liefde.” Hij is een volle Fontein der liefde. Die volmaakte deugd is de God der liefde Zelf. Zoo heeft Hij Zich geopenbaard in de H. Schrift, maar ook onder de menschen-kinderen, inzonderheid in en onder Zijn van eeuwigheid geliefde volk.

Menigeen die God niet kent en in blindheid en vijandschap tegenover Hem staat, getuigt thans, ziende op de straffende oordeelen die op de volkeren der aarde nederdalen: Is dat de God der liefde? Wij moeten in waarheid en gerechtigheid antwoorden: “Ja, dit is de God der liefde, Die zelfs Zijn eigenen en eeniggeliefden Zoon als Borg en Plaatsvervanger van schuldige heiwaardige zondaren met het zwaard Zijner gerechtigheid heeft doorstoken op Golgotha en Hem niet alleen in bitterheid der ziel deed klagen: “Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” maar ook deed uitroepen: ‘“Mij dorst!” Waarlijk! de mensch in zijn van God vervreemden staat en in vijandschap tegen zijn Schepper opstaande verstaat niet, dat God Zichzelf in al Zijne heerlijke deugden volmaakt liefheeft. “God is liefde,” sluit ook vooral in, liefde tot Zijne eer en heerlijkheid. Hij heeft alles gewrocht om Zijn Zelfs wil. Daarom, die Hem eeren en verheerlijken, zal Hij in Zijne liefde eeren en verhoogen, maar die Hem versmaden zullen licht geacht worden en als kaf vergaan. God zal in liefde tot Zichzelf Zijn waarheid, gerechtigheid en heiligheid, almacht en souvereiniteit verheerlijken in het tijdelijk en eeuwig straffen der goddeloozen die Hem niet kennen en alle blijken Zijner liefde en goedheid hebben versmaad. Hoe blind en dwaas zijn de schepselen! Zij willen God die hen zoo heerlijk schiep en Die hen na hunnen diepen val nog zoo wel deed, niet eeren en verheerlijken, maar Zijne Majesteit steeds schenden door hunne ongerechtigheden, en zouden ze dan toch willen dat die beledigde Majesteit nog maar steeds zou voort gaan hen wel te doen en te verschoonen van de rechtvaardig verdiende straffen. De mensch heeft vele vonden gezocht, maar in het Goddelijk gericht zal hij verstommen.

God heeft in liefde tot Zijne deugden, tot het behoud Zijner uitverkorenen en opdat Zijn Zoon eeuwiglijk door een volk zou verhoogd worden, Hem op de vreeselijkste wijze als Borg en Middelaar, in Zijnen toorn doen lijden. In verrukking riep Paulus uit: “Die ook Zijnen eigenen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven.” O, dat alle schepselen, ziende op het voornoemde, met dienzelfden Godsman getuigden: ‘“O, diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen.”

De liefde Gods openbaart zich in een liefde tot de menschen. Ze is een uitvloeiende liefde. Toen God den mensch schiep deelde Hij hem in liefde Zijne goedheid mede en wilde Hij Zich verlustigen in Zijne gelukzaligheid en vereeniging met Hem. Had de mensch zich niet van God losgerukt door de zonde, hij had met alle zijne nakomelingen eeuwiglijk in de volmaakte liefde en vereeniging Gods mogen deelen. Maar helaas! Adam en allen in hem, hebben zich van den God der liefde en der verlustiging losgerukt, en zijn nu van nature kinderen des toorns. Hoe rechtvaardig kan God nu elk bewijs Zijner liefde en goedheid onthouden. Geen blijken van liefde en toegenegenheid, maar blijken van toorn en ongenoegen zijn we eeuwig waardig.

God openbaart Zich na den diepen val des menschen echter nog als een God der liefde. Door het kanaal Christus Jezus en Zijne offerande aan het kruis, vloeien de liefdestroomen in en onder de menschenkinderen in algemeenen en bijzonderen zin. Schreven wij over een algemeene en bijzondere genade, er is ook een algmeene en bijzondere liefde Gods tot de menschen.

In die algemeene liefde deelen alle menschen op aarde min of meer. Zeker schrijver zegt er van: “De algemeene liefde Gods strekt zich uit over alle menschen, en beschouwt dezelve niet als zondaars, want in die betrekking kan God, vanwege Zijne hoogste heiligheid hen niet beminnen, maar moet noodzakelijk een walg van hen hebben, want Hij heeft geen lust aan maar haat goddeloosheid: Maar als Zijne schepselen, die het maaksel Zijner handen zijn; niet voortgebracht om ze te verbrijzelen, maar om ze wel te doen en daardoor verheerlijkt te worden.”

Die algemeene liefde toont God op onderscheidene wijze: Hij doet hen op aarde niet naar hunne zonden. Hij doet ze deelen in Zijne lankmoedigheid en verdraagzaamheid. Zijne goedertierenheden zijn over hen uitgespreid. Hij geeft hen regen en vruchtbare tijden, vervullende hunne harten met spijze en vroolijkheid. Vele stemmen doet Hij hooren, opdat ze Hem zouden zoeken en vinden, Hand. 14:7 en 17:27, 28. Hoewel niet allen, zoo laat Hij echter op vele plaatsen hen door het Evangelie aanbieden vergeving van zonde en een eeuwig leven. Hij laat een Paulus hen bidden alsof God door hem bade: Laat u met God verzoenen. Zijn ze zwak, God sterkt ze wel; zijn ze ernstig krank, Hij geneest ze wel wonderlijk. In vele wegen en door vele middelen toont God geen lust te hebben in hun verderf en ondergang. Deze liefde is waarlijk groot en welgemeend. Hij heeft gezworen dat Hij geen lust heeft in den dood des goddeloozen. Hoe groot is ze, als we bedenken aan welke zondaren ze bewezen wordt. Hoe goddeloos en God-tergend zijn velen hunner! Hoe ontzettend staat men tegen Hem op, verloochent en verwerpt Hem. Zij houden niet op de oogen Zijner heerlijkheid te verbitteren. O, dat vele oogen werden geopend voor de blijken van Gods liefde en ontferming! O, wat een wonder, Broeder! dat de Heere ons in ons eertijds in Zijne rechtvaardigheid niet heeft afgesneden en ter helle doen dalen. Toen Hij ons zoovele blijken van de liefde Zijner toegenegenheid bewees, maar die wij beantwoorden met groote liefdeloosheid, haat en vijandschap. En hoe hebben we het er afgebracht na ontvangene genade? Hoe hebben we de bijzondere liefde des Drie-eenigen Gods beantwoord? Wel mogen we ons heilig schamen voor het aangezicht van een liefderijk God, ziende op onze koudheid en liefdeloosheid, ja, dat het hart somtijds als bij Asaf (Ps. 73) in opstand was tegen Hem en onvereenigd met Zijn doen. Het kind Gods zal hier op aarde door de overtuigingen en ontdekkingen des H. Geestes zijn doodstaat en diepe verderf leeren inleven, opdat het zal leeren verstaan dat er van de boom zooals in Adam geworden niet één goede vrucht te verwachten is, en dat tot elke goede vrucht de bediening des H. Geestes in Christus Jezus noodig is. “Uwe vrucht is uit Mij gevonden.” Zoo komen ze ook tot de oprechte belijdenis van Paulus: “Ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont.”

Zoo zijn we gekomen tot de bijzondere liefde, die de Heere alleen Zijn volk toedraagt. Het is een liefde die de kennis ver te boven gaat. Wie heeft het ooit kunnen begrijpen, dat de groote en oneindige God zoo ‘n onreine en heiwaardige in zichzelf zoo uitnemend liefhad, liefheeft, en eeuwig zal liefhebben. Zeker schrijver zegt er terecht van: “Het is zoo eene uitnemende liefde, dat God, om die in alle hare uitgestrektheid te kunnen bewijzen, genoegzaam alle Zijne volmaaktheden er toe te werk stelt. Zijne ontfermende genade doet ze als in Hem opwellen; Zijne wijsheid vindt het middel uit, om ze op eene Hem welbehagelijke, dat is, heilige en rechtvaardige wijze te kunnen bewijzen; Zijne goedheid maakt dat middel bekend; Zijne almacht stelt het daar; Zijne alomtegenwoordigheid moet dienen om hen Zijne liefde te doen ondervinden aan alle plaatsen; Zijne algenoegzaamheid om ze hen te doen ondervinden op de allervoortreffelijkste wijze, die hen in het genot daarvan volkomen zalig maken kan; Zijne eeuwigheid, om ze hen te doen ondervinden tot in eeuwigheid, en Zijn trouw en waarheid, om hen er ontwijfelbaar van te verzekeren, al is het, dat Hij voor en na eens bezoekt met tuchtiging, of voor een oogenblik in een kleinen toorn, Zijn aangezicht van hun verbergt.”

De bijzondere liefde die de Heere Zijn volk toedraagt is een eeuwige liefde. “Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde,” Jer. 31:3. Neen een Esau deelde daarin niet. Daarom lezen wij: “Jacob heb Ik liefgehad, en Esau heb Ik gehaat.”

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1940

The Banner of Truth | 16 Pagina's

EEN BRIEF

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1940

The Banner of Truth | 16 Pagina's