Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DEN REDELIJKEN GODSDIENST EN ZIJNE ZALIGE VRUCHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DEN REDELIJKEN GODSDIENST EN ZIJNE ZALIGE VRUCHT

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 119:165: “Die Uwe Wet beminnen, hebben grooten vrede, en zij hebben geenen aanstoot.”

GEL. lezer! Het is in geen woorden uit te drukken en met geen pen te beschrijven, in welk een vreeselijke ellende de mensch zich heeft gestort door de bondbreuk in Adam, toen hij moedwillig van God afviel en het oor leende aan de leugen des satans. Namelooze ellende voor tijd en eeuwigheid, is hier door ons aller rechtvaardig deel geworden. De grootste ellende is echter, dat wij onze ellende niet kennen noch gevoelen.

O, had de Heere uit Zijn eeuwig welbehagen in Christus Jezus niet een weg geopenbaard tot herstelling, dan was het voor eeuwig verloren geweest met geheel het Adams-geslacht. Doch Gode zij dank, lof en eere! Er is zulk een weg der eeuwige wijsheid en goedheid Gods ontsloten, ons in Zijn heilig Woord geopenbaard, en wordt die in het hart der uitverkorenen in den tijd der minne door den H. Geest gelegd, uitgewerkt en verklaard, tot Gods eer en waren zielevrede. Deze redelijke Godsdienst en zijne vrucht wordt ons in den bovengenoemden tekst voorgesteld.

Wij lezen in Jesaja 32:17, dat het werk der gerechtigheid vrede zal zijn. Dit mocht Adam uitleven in den staat der rechtheid zoolang hij daarin verbleef. Toen de zonde bedreven werd door ongehoorzaamheid aan het heilig gebod, werd de vrede weggenomen en kwam schrik in de consciëntie in deszelfs plaats. Adam nog zijnde in dien volzaligen staat beminde niet alleen op volmaakte wijze, maar deed ook geheel overeenkomstig de wet Gods; want God had den mensch recht gemaakt, versierd en bedeeld met Zijn beeld, bestaande in ware kennis van God, gerechtigheid en heiligheid. In dit betrachten genoot hij grooten vrede en had geen aanstoot. De Heere is recht in al Zijn weg en werk. Bij den reine houdt Hij Zich rein; maar bij den verkeerde bewijst’ Hij Zich een worstelaar, Ps. 18:27.

Gelijk reeds genoemd, hebben wij in Adam door de zonde alle goed en vrede verloren; en liggen nu met de gansche wereld onder zonde, schuld en toorn. Wij zijn niet alleen in de zonde gevallen; doch liggen nu overeenkomstig de dreiging, dood in zonde en misdaden. Kan dan nu een gevallen Adamskind nog weer tot dat groote geluk geraken, om door of uit zich zelf, in een weg van gerechtigheid vrede te vinden? Neen, van onze zijde is dit afgesneden; daar wij nu den dood liefhebben en Gods wet haten in plaats van die te beminnen. Liefde is toch alleen de vervulling der wet; maar het bedenken onzes vleesches is vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet, Rom. 8:7. Doch eere zij God in de hoogste hemelen! wat nu onmogelijk is bij den mensch, is mogelijk bij God. In het eeuwig Vreeverbond is de Zone Gods met Zijn hart Borg geworden bij God voor al de uitverkorenen des Vaders, en zijn die Hem gegeven. Hij sprak toen: “Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen, en Uwe wet is in het midden Mijns ingewands.” Zoo was Hij van eeuwigheid tot een verbond des volks. Al hetgeen Hij in de eeuwigheid op Zich nam in en den tijd volvoerde, deed Hij niet voor Zichzelf, maar voor en in de plaats der uitverkorenen. Hij is gekomen en door den Vader gezonden in de volheid des tijds, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, om degenen die onder de wet waren te verlossen en opdat zij de aanneming tot kinderen zouden verkrijgen. Zijne werken zijn vol gevonden voor God. Hij is onzen Vrede. In Hem is de weg des rechtvaardigen geheel effen.

Wie is nu echter dat volk waarop in den tekst wordt gedoeld? Wie zijn toch wel die hoogstbeweldadigden? Niemand anders dan het uitverkoren en wedergeboren Gods-geslacht! Zijn die dan van nature beter en geschikter dan andere menschen? O neen, ganschelijk niet! ‘t Zijn van nature kinderen des toorns, een wederhoorig kroost, gelijk alle andere menschen. Doch de Heere verheerlijkt Zichzelf in Zijne souvereine genade in hen, als Hij hen wederbaart en Zijne wet weer in hun binnenste schenkt. Hij wederbaart hen naar Zijnen wil, volgens Jak. 1:18; en zoo worden ze Zijne Goddelijke natuur weer deelachtig. Men bedenke, dat in Gods wet en wil, in de Gods-openbaringen van Zijn Woord ons bekend gemaakt, Zijn heilig souverein Wezen ligt uitgedrukt. Zoo worden zij dan nieuwe schepselen in Christus Jezus, geschapen tot goede werken, welke God voorbereid heeft opdat wij in dezelve zouden wandelen en alzoo alhier aanvankelijk in den weg der gerechtigheid vrede zouden vinden. Nu is het echter voor ons persoonlijk maar de vraag: Heb ik er, door genade, deel aan, of ben ik er geheel buiten. Aan de vrucht zal de boom gekend moeten worden. Heeft God die hemelsche planting in ons hart begonnen, dan zullen wij vruchten dragen den Heere. Deze eerste vruchten zullen zijn, dat wij weer gaan willen wat God wil, door de liefde Gods in het hart uitgestort. Die liefde is vrucht van den H. Geest, Die ons dan is gegeven. Die den Geest van Christus niet heeft, Die komt Hem niet toe, en zal geen vrucht dragen in der eeuwigheid. Nu is het niet alleen dat zij werken overeenkomstig Gods wet gaan doen; maar Gods wet is hen geworden een innige hartelust en zielsvermaak. Zij worden tot God bekeerd met hun gansche hart. Het gaat dan maar niet om in den hemel te komen en de hel te ontgaan; maar de ziel kiest onvoorwaardelijk voor den Heere. Ja, alzoo, dat zij er iets van begint te kennen, dat God te missen de hel is en in Zijne gemeenschap te deelen den hemel. Zij leeren de zonde en hun eigen leven haten in deze wereld, en de waarheid in Christus begint uitgeleefd te worden. God het al en het schepsel het niet. Dit alles is genadegave Gods in de gelijkvormigmaking met Christus lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. In dit leven sterft men in beginsel aan eigen wil en weg; en wordt de ziel zoo volkomen overtuigd van de goede en welbehagelijke en volmaakte wil en weg des Heeren, dat zij van zichzelf af leert bidden gelijk David: Leer mij Heere Uwen weg. Ook dan alleen zullen de vele verdrukkin die wij om der zonde wil onderworpen zijn, aanvaard worden als ons rechtvaardig deel, daar men het eens wordt met God tegen zichzelven. Dit is voor ons van nature onmogelijk, doch als de liefde-wet van Christus in ons hart heerschappij voert, is het een vanzelfsheid. Mogen wij nu daar komen om met ons gansche hart God te rechtvaardigen en onszelven te veroordelen, dan vinden wij vrede en is de weg geheel effen. Hier moeten de golven zwijgen, al kwamen ze zich nog zoo hoog te verheffen. Al staat nu vleesch en bloed er tegen op, men wil in geen anderen weg zalig worden als door God bepaald is. En dit is door het geloof, door de liefde werkende in Christus Jezus. Gods volmaakte deugden worden daarin opgeluisterd. Gods eeuwige wijsheid, rechtvaardigheid en heiligheid, maar ook goedheid en genade, wordt dan verheerlijkt in het zaligen van vloek- en heiwaardige zondaren. Mogen wij, door genade, in dit heiligdom met een oog des geloofs blikken; wij zullen met afzien van eigen weg en alle andere dingen of personen aan de voeten des Heeren gebracht worden, en Zijn wil en weg zal ons verlustiging zijn. O, Gel.! hier is Gods wil en weg enkel wijsheid, en wij zijn enkel dwaasheid; maar mogen, door genade, als een dwaas geleid worden op een weg waarop de dwaas zelfs niet dwaalt. Dit is die gezegende weg des geloofs in Christus Jezus. Niet degene die werkt, maar gelooft in Hem Die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof tot rechtvaardigheid gerekend. Zonder geloof is het onmogelijk om Gode te behagen. Dit is een vruchtdragend geloof in Christus Jezus. Een leven door Hem en voor Hem. Hier begint de ziel Gode te leven en aan eigen leven te sterven; en Dien te leven Die voor ons gestorven en opgewekt is, en ter rechterhand Gods is en daar voor ons bidt opdat ons geloof niet zal ophouden. De vrucht hiervan in onze ziel zal vrede zijn. De Heere geeft door den H. Geest getuigenis aan Zijn eigen werk in de ziel, dat wij Hem behagen. O, dan is de weg vlak en alles goed wat de Heere doet. Ach! mochten wij daar nog eens geleid worden in deze duistere dagen, daar wij zooveel onzen eigenen weg verkiezen. O, wat zijn wij er toch ver vandaan! Wat neemt ongeloof, wetteloosheid en bandeloosheid, schrikbarend de overhand; of men gaat op in wettische dienstbaarheid en rookt aan eigen garen, versmadende den Rotssteen onzes heils. Mogen wij nu van eigen hart en huis uit beginnen, zoo moet diepe schaamte ons wel bedekken.

Is het niet duidelijk te zien aan alle teekenen der tijden, dat wij in het laatste der dagen zijn? Heeft de Geest des Heeren er niet van getuigd, dat de menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelven en de wereld, dat toch enkel vijandschap Gods is? Als Hij komt, zal Hij nog geloof vinden op de aarde? Ook Gods volk ligt zoo verdeeld en worden van elkander verteerd. Dat zijn geen vruchten van de liefdewet van Christus in onze harten, om elkanders lasten te dragen. Mochten wij nog eens bekeerd worden tot den Heere; dan zullen wij bekeerd zijn. De goedertierenheden des Heeren roemen evenwel nog tegen een welverdiend oordeel. De Heere gedenkt nog Zijns Verbonds gestadigd, en dat zal Hij ook blijven doen om Zijn Zelfs en Jezus’ wil. O, mochten Zijne goedertierenheden onze harten nog eens vernederen, en in schaamte vanwege onze zonden voor Hem in het stof bukken.

Er wordt geroepen van vrede, vrede! In onzen eigenen weg is die echter niet te bekomen; maar een haastig verderf staat voor de deur. O, wij liggen diep in onze schuld en schande! Het ergste is echter dat wij geen gevoel of schaamte hebben. Mochten wij als overheid en onderdaan, Gods wet eens krijgen te beminnen. Het verachten van Gods Woord, Wet en Dag, maakt ons rijp voor het oordeel Gods.

Voor een ieder onzer zal het er persoonlijk op aan komen, of wij deel hebben in deze genade. O, ons persoonlijk, huiselijk, gemeentelijk en ambtelijk leven, zou doordrongen moeten zijn van dezen redelijken Godsdienst! Doch waar leven wij? Wat hebben wij anders te verwachten, als de verschrikkingen des Allerhoogsten die alreeds de aarde ontzetten?

Welzalig zij die er door genade deel aan hebben. Die hebben vrede, en die zullen ook alle dingen ten goede medewerken. Vreeselijk echtr voor hen die Gods wet blijven vertrappen, en meer nog, die het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten. De Heere zij ons en ons zaad nog genadig, om Zijn Zelfs en om Jezus’ wil. Dat zij zoo.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1941

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DEN REDELIJKEN GODSDIENST EN ZIJNE ZALIGE VRUCHT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1941

The Banner of Truth | 16 Pagina's