Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPENBARE BELIJDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPENBARE BELIJDENIS

Uit de Saambinder van 9 April, 1925

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij herhaling komt men tot mij met vragen, die betrekking hebben op het verband tusschen het afleggen van geloofsbelijdenis en het vieren van het Heilig Avondmaal. Nu weder o.a. van een kerkeraadslid van een der gemeenten in Amerika.

In 1921 heb ik over deze kwestie een en ander geschreven, en kan het misschien goed zijn, dat ik dit nog eens herhaal.

’t Volge hier dan:

Omtrent Paschen heeft in vele kerken de openbare belijdenis plaats, veelal zegt men: “de nieuwe leden worden bevestigd.”

Over die uitdrukking heb ik wel eens nagedacht; ze lijkt me niet goed. Ze spreekt van nieuwe leden. Maar zij, die geloofs-belijdenis aflegden, zijn reeds lid, reeds lang. Ze zijn leden der kerk krachtens geboorte. Dat hebben we bij den doop betuigt te gelooven, dus daarover kan geen geschil bestaan. Bij den doop toch antwoordden we bevestigend op de vraag: “Of gij niet bekent, dat zij in Christus geheiligd zijn, en daar om, als lidmaten Zijner gemeente, behooren gedoopt te wezen?” Gelijk elk kind in Israël geboren, burger was van het Bondsvolk, zoo is elk geborene uit kerkelijk geloovige ouders, lid der kerk. Daarom wordt hij gedoopt. Een niet in de kerk geboorne, d.w.z. een kind van Joden, Mohammedanen, Heidenen, kan den kinderdoop niet ontvangen, alleen leden der kerk komt de doop toe. Onze zonen en dochters, die zich tot het doen van belijdenis aanmelden worden dus niet eerst lid bij het afleggen der belijdenis, doch waren reeds 18, 20 en meer jaren lid der kerk.

Ze waren doop-leden (dus ook leden).

Ze worden belijdende leden, d.w.z. volwassen leden, leden die voor eigen rekening staan. Een dooplid, deed tot zijn lidmaatschap niets toe, ’t ging alles buiten hem om. ’t Was enkel de leiding van Gods Raad over hem, dat hij lid van de kerke Christi geboren werd. Een dooplid ligt bovendien voor rekening van zijn ouders, hij is een onmondig lid. Over doopleden gaat de kerkelijke tucht ook geheel anders dan over de volwassen leden. In één woord, doopleden zijn onmondige leden.

Dat kunnen ze niet blijven; al denken sommigen dat. Tot onderscheid van jaren gekomen moeten ze zelf kiezen; lid der kerk worden niet meer door de daad hunner ouders, doch eigener wille. En dat nu spreken ze uit bij de openbare belijdenis, nadat ze voor den kerkeraad meer in den breede betuigd hebben met de belijdenis gansch eens te zijn en die belijdenis in heiligen wandel te zullen uitdrukken.

Nadat ze zulks voor den kerkeraad deden.

In sommige gemeenten stelde men degenen die de belijdenis wilden afleggen aan de gemeente voor, om ze na die twee-wekelijksche afkondiging te ondervragen op den kerkeraad.

Dat oordeel ik niet goed te zijn.

En omdat de kerkeraad moet weten, wie hij aan de gemeente voorstelt, dus daarom eerst dient te onderzoeken, en omdat practisch bij deze regeling het van kerkeraadswege toelaten tot het afleggen der belijdenis geheel beheerscht worden zal door aprpobatie der gemeente terwijl toch juist andersom, de approbatie op het besluit des kerkeraads volgen moet.

Eerst dan ondervraagt de kerkeraad; daarna approbeert de gemeente, en volgt de openbare belijdenis.

Vroeger was dat niet zoo. Weleer ondervraagde men, gelijk nu op den kerkeraad geschiedt, in bijzijn der leden. Van lieverlede kwamen de leden minder op bij dat afleggen van belijdenis, en zoo werd gebruik, dat de kerkeraad de belijdenis ondervraagt en voor de gemeente het “ja” der instemming gegeven wordt. In enkele gemeenten echter approbeert de gemeente alleen; d.w.z. haar worden degenen voorgesteld, die belijdenis aflegden, en brengt ze geen bezwaren in dan worden ze in het register der belijdende leden ingeschreven. In die gemeenten heeft dus geen “bevestiging” plaats; mogelijk wel ten rechte.

Geen “bevestiging”!

Maar bevestiging van leden kent onze liturgie niet. We hebben formulieren ter bevestiging van dienaren des Woords, van ouderlingen en diakenen. ook van huwelijken. Want huwelijken worden bevestigd en niet ingezegend, zoo schier altijd op de kaartjes van ondertrouw is vermeld.

Een formulier ter bevestiging van leden is er echter niet.

Hoe we dan aan die uitdrukking komen?

Ze is wellicht een Roomsch overblijfsel en in onze Nederl. Kerken naar voren gebracht door ’t reglement der Synode van de Neder. Herv. kerk op het godsdienstig onderwijs, goedgekeurd bij besluit van Z. M. den Koning 30 Juli 1816 (No. 1 art. 43).

Dat der kerk opgedrongen reglement schreef voor:

“De bevestiging van lidmaten zal van nu aan overal in het openbaar moeten geschieden en dezelve daarin bestaan, dat de predikant of een der predikanten in tegenwoordigheid der gemeente van den predikstoel de navolgende vragen aan de aangenomenen voorstellen:

Vooreest, of zij van harte gelooven de leer, die zij hebben beleden.

Ten tweede of zij ook voorgenomen hebben bij deze leer, door Gods genade, te blijven, de zonden te verzaken en een christelijk leven te leiden.

Ten derde of zij zich onderwerpen aan het kerkelijk opzicht, en, in geval zij zich mochten misgaan, aan de kerkelijke tucht.

Waarop de bevestiging zelve plechtiglijk en met gepaste aanspraken geschiedt.”

Van bevestiging van nieuwe leden spreken wij liever niet; onze leden leggen openbare belijdenis af.

In ’t afleggen van belijdenis nu ligt voor onze doopleden den overgang van het kerkelijk kind zijn tot het mondig worden. Door de belijdenis der waarheid als eigen overtuiging uit te spreken; door zich eigener wille tot de kerk te voegen treden de doopleden in volle rechten als leden der kerk. Kerkelijk gesproken hebben zij dan ook recht tot ’t gebruik der sacramenten en voor hun zaad, en voor zich zelf, m.a.w. van doop en avondmaal. Kerkelijk gesproken. Immers zoo langen tijd zij in wandel of leer hunne belijdenis niet omverstooten zoo langen tijd zal geen ouderling, die aan de tafel wacht, om nu maar van het Avondmaal te spreken, hen weren van de tafel des verbonds, enkel omdat die ouderling, of neem den geheelen kerkeraad met de leeraar incluis, hen niet als bekeerd beschouwen kan. Ster ker nog. De openbaring van iemands innerlijk zijn, is (zoo bemerktet ge in huisbezoek) in strijd met de leiding des Heiligen Geestes in Gods Woord geopenbaard en door Gods volk ervaren. Ge waarschuwdet mitsdien getrouwelijk tot een nauwkeurig onderzoek, want wat naar de Schrift niet is, zal geen dageraad hebben. En al laat ge ’t oordeel over den zielestaat aan den kenner der harten, toch mocht ge niet verbergen, dat als de gronden voor de eeuwigheid niet anders in het harte lagen, dan ge toen moest hooren, het te kort zou schieten. Over het Avondmaal gesproken maandet ge eveneens tot zelfbeproeving, want, die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel. En ziet .... bij de bediening van ’t Avondmaal zit die zoo ernstig gewaarschuwde onder de eersten aan de tafel. Uwe ziel ontroert! Ge speurt niet den minsten ernst! Een hoerenvoorhoofd? En desniettegenstaande bij niemand zal het opkomen zelfs een getrouw vermaande af te houden van het avondmaal.

Hij heeft kerkelijk recht.

En dat recht beneemt niemand hem. Is de ambtsdrager getrouw, de verantwoordelijkheid ligt voor hen, die ten avondmaal komt. Alleen wilde ik maar aantoonen, dat door belijdenis o.a. ook toegang tot het avondmaal kerkelijk ontsloten wordt. Maar die kerkelijke opening, mag ons niet gerust doen zijn. God let op waarheid in het binnenste. De ontzettende bedreiging van het oordeel eten en drinken, geldt een iegelijk, die onwaardig eet en drinkt; die geen zaligmakend geloof heeft. Wij hebben eer het avondmaal is ons te beproeven, of we waarlijk leden zijn. Of we ons zelf vanwege onze zonden mishagen; of we in Christus den grond der behoudenis vonden; of we in den wandel dat uitdrukken. Zoo maant Gods Woord en diensovereenkomstig het formulier. In de voorbereidings-predikatie, van ouds af voor het vieren van het nachtmaal gehouden, moet op die beproeving aangedrongen; zij zelf diene een toetssteen te zijn voor die onderzoeking.

Ons avondmaalsfomulier is lang; maar niet te lang; we willen ’t niet verkorten; we willen niets af hebben van die zielsaandoenlijke beschrijving van Christus’ borgtochtelijk lijden; maar evenmin mag verkort wat geschreven is tot zelfbeproeving. ’t Gaat m.i. niet aan op grond van belijdenis aan te dringen zonder meer tot het avondmaal, ’t Is in mijn oog schrikkelijk voor God. ’k Zou u voorbeeelden kunnen noemen, dat tot ’t afleggen van belijdenis jonge menschen geweigerd zijn, omdat zij verklaarden, hoewel gansch niet onverschillig, geen vrijmoedigheid te hebben ten avondmaal te komen.

Behalve dat zoo ook recht bekommerde zielen kunnen afgestooten worden, is mij het moeten ten nachtmaal komen, elk belijder opgelegd, ontrouwe behandeling der zielen en veroppervlakkigen van de kerke Gods en brengt dit alles veruitwendiging in prediking en zelfonderzoek, waarvan zoo bittere vruchten zijn te zien in onze dagen. Versta me wel. Ik wil belijdenis en avondmaal kerkelijk niet scheiden.

Maar ook wil ik evenmin loslaten het klemmend zelfonderzoek bij elke bediening van de tafel, wetend, dat van de tien maagden vijf dwaas waren, d.w.z. ’t erger is in de kerk, dan dat hier of daar misschien een huichelaar verscholen zit. Op den akker van Gods kerk is veel, zeer veel onkruid. Dat heeft tweeërlei gevolg.

1e. Bij belijdenis doen gelijk reeds voor dien op de catechisatie en ook telkens in de prediking wordt met ernst voorgehouden, dat een kerkelijk recht niet ter zaligheid dienen kan en een ieder te staan hebbe naar waarachtige bekeering en te onderzoeken of hij een levend kind der kerk zij, eer hij ter avondmaal komt.

2e. Den gerusten, die zich o zoo gemakkelijk van het nachtmaal terughouden, bekennend dat ze daar geen deel aan hebben, wordt op ’t harte gebonden, dat ze kerkelijk toegang vroegen en kregen; doch dat zij nu vanwege hun ongeloof en verharding van Gods kinderen gescheiden zijn hier reeds, wijl ze geen deel hebben aan ’t avondmaal en zoo ze zich niet met waren harte tot God bekeeren, eens in aller eeuwigheid.

In het kort kom ik nu tot deze conclusie. Gij jongeling en jongedochter gij zijt lid der kerk reeds krachtens geboorte en ge zijt gekomen tot den leeftijd, die u noopt tot mondig worden ook op kerkelijk erf.

Dooplid blijven kunt ge niet. En nu een van bei: of ge moet zeggen ’t was me genoeg, de wereld kies ik tot mijn deel, of ge moet verlatend den weg der zonde en u onderwerpen aan Gods Woord en erkennend de bemoeienissen, die Hij met u in onderscheiding van velen maakte, bij de kerk blijven. Als ge belijdenis doet bevestigd ge den band door God gelegd tusschen u en de kerk. Weigert ge de belijdenis dan snijdt ge dien band door, gewis u ten verderve. Die zich van de kerk ontrekt, doet tegen de ordinantie Gods. En kent dan uwe ziel nog ’t leven in Christus niet, en hebt ge mitsdien geen innerlijken grond ten avondmaal, de Heere ontferme zich uwer en zegene Zijn Woord aan u; en werke in u een gedurige onrust, te zijn een doode rank aan den wijnstok en doe u worden een levend lid van Christus’ kerk, vruchten dragend des geloofs en der bekeering waardig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1942

The Banner of Truth | 16 Pagina's

OPENBARE BELIJDENIS

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1942

The Banner of Truth | 16 Pagina's