Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WACHTER! WAT IS ER VAN DEN NACHT?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WACHTER! WAT IS ER VAN DEN NACHT?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jes. 21:11, 12: “Men roept tot mij uit Seir: Wachter, wat is er van den nacht, wachter, wat is er van den nacht? De wachter zeide: De morgenstond is gekomen en het is nog nacht; wilt gij lieden vragen, vraagt; keert weder, komt.”

Een roepen werd gehoord uit Seir (Edom). Dit roepen werd gehoord ten tijde van Jesaja. Deze knecht Gods was Profeet “in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van Juda.”

De volkeren der aarde werden in allerlei ellende gestort, en de toekomst was donker. Wat een nacht, een nacht van naarheid en toekomende vrees, op den aardbol rondom. “Het is de druk der Assyrische heerschappji, die alles òf reeds onder de voeten heeft getreden, òf zeker onder den voet treden zal, zonder dat voor de oogen der wereld ergens heil zou zijn, ergens hoop op verlossing. Ook Edom (in welk land de nakomelingen van Ezau woonden, ook wel Seir genoemd) is onder de machtige treden van den veroveraar of reeds verpletterd, of het heeft geen ander uitzicht dan binnen korten tijd (vgl. vers 16) eveneens verpletterd te worden. Slechts één volk staat te dier tijd nog onaangeroerd in het midden der volken (tusschen het 7de en 14de jaar van Hizkia)—het huis van Juda; dat zal later, hoewel aangetast en zwaar getroffen, maar heerlijk gered, door zijne redding een grond van zegen voor alle andere worden. Tot dit volk of tot den Profeet, wendt zich Edom in zijn hoogen nood.”

De Profeet, Wachter in Juda en Wachter op Sions muren, hoort het geroep uit Edom: “Wachter wat is er van den nacht?” Het wordt nog eens herhaald. Hoe dringend wordt het nog eens herhaald. Er is nood en sterk verlangen om iets te weten. Het is een nacht van ellende in Edom. God bezoekt de ongerechtigheid in Zijn rechtvaardige Strafgerichten. Donker ziet de toekomst. Niet allen verharden zich in dat land onder de oordeelen Gods. Bij sommigen is bekommering en ernst. Men begeert te weten, waarom zulk een nacht, hoe lang die nog duren zal, wat het einde daarvan wezen zal, of Israëls God verandering zal geven. Men moet ervaren dat de afgoden niet kunnen helpen; die beschamen alle verwachting.

De Profeet antwoordt de roepers, en zeide: “De morgenstond is gekomen en het is nog nacht; wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt.”

De Wachter ziet verandering kernen voor Edom, het begint te schemeren; maar het was nog nacht, de nacht der ellende zal nog langer duren. Of, verlost zijnde van de Assyrische heerschappij en een morgen van bevrijding aangebroken zijnde, komt er spoedig weer een nacht van ellende:—de Chaldeeuwsche heerschappij, enz.

De Wachter geeft raad : “Wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt.” De weg tot verlossing en zegen, is geen andere dan die der bekeering. Wil Edom bevrijd en gezegend zijn, gelijk ook Juda, dan tot God wederkeeren, dan Israëls God biddend aangeloopen, dan tot Hem komen met oprechte boete en waar berouw.

Was het nacht in Edom en andere landen ten tijde van Jesaja, het is thans ook nacht voor en onder de volken der aarde. O, nare en bange donkerheid ! Thans geldt ook weer het Woord Gods: “Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volkeren,” Jes. 60:2.

Het is nacht in tweeledigen zin:

Het is een nacht van blindheid en onkunde. Men heeft God en Zijn Woord verlaten, wat wijsheid zou men hebben? Men wandelt in het licht dat men zelf ontstoken heeft, en dat is duisternis. God en Zijn Woord wordt verworpen, overal oppervlakkigheid en ketterij. Wij spreken in algemeenen zin. De rook van dwaling gaat op uit den put; en de zon is verduisterd geworden van den rook des puts, Openb. 9:2. Verval en afval neemt toe. Dat is de verlichte 20ste eeuw! Gods volk moet veel leven in verberging van Gods aangezicht, en dat is duisternis. De Heere heeft ook een twist met Zijn Kerk. Het Vaderlijk oordeel wordt gezien en gevoeld. Hier en daar hoort men echter de ernstige bede:

Zend, HEER, Uw licht en waarheid neder,
En breng mij, door diens glans geleid,
Tot Uw gewijde tente weder;
Dan klimt mijn bange ziel gereeder
Ten berge van Uw heiligheid,
Daar mij Uw gunst verbeidt.

Het is nacht! Ook een nacht van allerlei ellende. Het rechterlijk oordeel Gods wordt ook gezien en gevoeld. Het vuur van Gods toorn is alom ontbrand. Gods hand rust zwaar op het diepgezonken menschdom. Het roode, zwarte en vale paard (Openb. 6), wordt duidelijk gezien. Het draaft over land en zee. Hoeveel bitterheid, droefheid, rouw en smart! Het is de bitterheid der zonde, het zijn de wrange vruchten der ongerechtigheid.

Vele landen en volkeren zijn onder de wreede heerschappij van den trotschen dwingeland. Ook ons Neerlands volk is overgegeven; ons Oude Vaderland is geworden het “land des angstes en der benauwdheid.” Ook nacht voor Amerika. Gods hand is ook tot ons uitgestrekt om ons te tuchtigen. De ellende neemt toe. Bange zorg en kommer in duizende harten. Wat dierbaar is wordt weggevoerd en bereid voor de bloedige oorlogsvelden.

Helaas! hoeveel onverschilligheid en verharding onder dat alles. We zien het Woord Gods meer in vervulling gaan: “En de overige menschen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden, en zilveren, en koperen, en steenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch hooren, noch wandelen; en hebben zich ook niet bekeerd van hunne doodslagen, noch van hunne venijngevingen, noch van hunner hoererij, noch van hunne dieverijen.”

Toch zijn er ook thans nog enkelen hier en daar, die onder dit alles niet onverschillig en zorgeloos zijn. Die het ter harte nemen wat de mensch en wat God doet. Die als de geteekenden (Ezech. 9) zuchten en uitroepen over al de gruwelen alom bedreven. Die min of meer met kommer vervuld zijn omtrent Vaderland en Kerk. Die eens met Habakuk moeten spreken: “HEERE, als ik Uwe rede gehoord heb, heb ik gevreesd; Uw werk, o HEERE ! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens.”

Zij zijn het, die Gods knechten niet verwerpen en met hun verwaande wijsheid en meeningen zich niet verheffen tegen en boven hen. Die in kommervolle en benauwde dagen komen om te hooren naar de boodschappen of tijdingen uit den hemel. Om te hooren verkondigen wat de Heere de Wachter op Sions muren doet zien en hooren, geloovende dat het Woord Gods in hunnen mond is. Het is in hun hart of ze roepen eens uit met de roepers van Jesaja’s tijd: “Wachter, wat is er van den nacht, wachter wat is er van den nacht?” Ons oog is open voor den nacht, ons hart is gevoelig er onder aangedaan; zal de morgen en dag der verandering en verlossing spoedig aanbreken? Zal er spoedig uitkomst komen voor land, volk en kerk? Voor ons en onze kinderen? Onze ziel is der tegenheden zat; mag ze zich verheugen in de hoop van aanstaande zonneschijn? Ja, getuigt hier en daar een enkele uitziende naar geestelijke redding en verlossing:

“Mijn ziel, vol angst en zorgen,
Wacht sterker op den Heer,
Dan wachters op den morgen;
Den morgen; ach, wanneer?”

Wat zal de Wachter thans antwoorden?

“De morgenstond is gekomen en het is nog nacht.”

De morgenstond van het Nieuwe Jaar 1944, is aangebroken, maar . . . het is nog nacht! Het was nacht in het verloopen jaar; nacht zooals reeds beschouwd voor de volkeren der aarde. Nacht, een doodsche nacht, in menig zondaar, ongevoelig in en voor de ellende der ziel; nacht voor de ziel gevoelig in de ellende, dorstende bij oogenblikken naar verlossing en verzoening met God. Het is in duisternis, hoe in Jezus te gelooven. Het heilgeheim is niet opgeklaard, enz. Bij het begin van het nieuwe tijdperk, nog nacht.

In anderen zin: De morgenstond is gekomen. In den vroegen morgenstond begint het te schemeren. Het begint te schemeren, te lichten, onder en voor de aangevallen en onderdrukte volken, —voor ons land en het Oude Vaderland. Er komt hope dat de verwoesters zullen verwoest worden, en dit bange wee zal overgaan. Dat de Heere zal opstaan over Zijn Kerk en erfdeel; dat Israëls God wonderen zal doen onder het vervolgde en ten doode opgeteekende Jodendom. Dat weer in blijdschap zal gezongen worden:

“Een milden regen zondt G’, o HEER,
Op Uw bezwijkend erf’nis neer,
Om sterkt’ aan haar te geven.”

Ook mogen bemoedigd worden zij, die uitzien naar verlossing uit ziels-ellende, naar het opgaan in de ziel van de “Zonne der Gerechtigheid.” Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. Uw heilzon is aan het dagen.

Maar:—De morgenstond is gekomen, en … het is nog nacht!

Het is nog een nacht van geestelijke blindheid en onkunde onder de volken; nog een nacht van naarheid, kommer en ellende moet doorworsteld. En moeten we niet vreezen, ziende op de verharding onder de oordeelen Gods, dat op het eene wee een ander wee zal volgen? Na deze nacht komt een andere nacht. Wee die in hun zonde sterven; dan is het eeuwig nacht! Welgelukzalig zij, die wenschen en bidden dat het dag zal worden. Zij worden bereid voor die plaats waarvan we lezen: “En aldaar zal geen nacht zijn.”

De wachter zegt verder: “Wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt.”

Nuttige raadgeving en onderwijzing in benarde tijden; voor zondaren op reis naar de eeuwigheid. Nu het, bij het vooruitzicht van overwinning en verlossing, nog nacht is. Op de volgende wijze willen we deze woorden beknopt toepassen :

Inzonderheid noodig Israëls God te vragen, met gebed en smeeking Hem te voet te vallen. Hij hoort het geroep der ellendigen. Hij is en blijft getrouw voor al de ware aanroepers Zijns Naams. O, dat de ware vragers in deze tijden werden vermeerderd !

Vragen, Israëls God vragen om verlossing en uitkomst, maar dan met losmaking van de banden den ongerechtigheid. Anders zal ons gebed een gruwel zijn in Gods oog. Ofschoon dan het gebed vermenigvuldigd wordt, zoo zal Hij toch niet hooren. Onze Eerwaarde President verzocht, dat er op den eersten dag des jaars een gemeenschappelijk gebed zou opgaan voor land en volk. Jammer, dat de ernstige vermaning en opwekking tot boetvaardigheid en het afbreken der zonden door gerechtigheid te doen, gemist werd.

Keert weder, komt!

Wederkeeren tot God en Zijn Woord is alom noodzakelijk. De Heere riep van ouds Zijn afgekeerde Juda toe: “Keert weder gij afkeerige kinderen, Ik zal uwe afkeeringen genezen.” O, dat Overheid en onderdanen, wij en onze kinderen, in oprechtheid mochten getuigen: “Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, Gij zijt de HEERE onze God,” Jer. 3:22. De Heere mocht daartoe schenken de hulpe van Zijnen Geest. Wat is de mensch van zichzelf! Dan meent hij nog wel in zijn blindheid ziende te zijn, in zijn groote schuld onschuldig te zijn. Het is Gods Geest die overtuigt van zonde en Goddelijke gerechtigheid. Die doet getuigen met Jeremia: “Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeeren tot den HEERE. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende: Wij hebben overtreden en wij zijn wederspannig geweest; daarom hebt Gij niet gespaard.” Dan zegt de getrouwe Verbonds-God : “Komt dan, en laat ons samen rechten; al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Vergeving in het bloed des Lams voor schuldige en onreine zondaren. “Vrede, vrede, door het bloed des kruises!”

Dat we dit jaar verwaardigd mogen worden om gedurig en geloovig te komen tot Christus, de verheerlijkte Immanuël en Koning der koningen, Die gezegd heeft: “Die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.”

Hij zij onze hoop, verwachting en sterkte. Zoo zullen we een gezegende overwinning behalen op onze natuurlijke, maar ook op onze geestelijke vijanden. Die zullen in de eindtriomf der Kerk, toegeroepen worden: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beerft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.”

We eindigen deze meditatie met het volgende vers:

Vraagt naar den HEER en Zijne sterkte,
Naar Hem, Die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;
Gedenkt aan ‘t geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaan;
En wilt Zijn straffen gadeslaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's

WACHTER! WAT IS ER VAN DEN NACHT?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's