Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DUISTER STERVEN VAN EEN KIND DES HEEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DUISTER STERVEN VAN EEN KIND DES HEEREN

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat moet men oordeelen van hen, die in den laatsten strijd des doods zeer ernstig verzocht zijnde, met twijfel en wanhoop te kampen hebben, en nochtans vóór hun afsterven niet schijnen hersteld te worden, maar alzoo van hier gaan.

Ant. Men moet van hen het beste hopen, indien wij maar eenig geestelijk verlangen in hen kunnen vernemen, voornamelijk, indien de belijdenis des geloofs en een christelijk leven zijn voorafgegaan.

Zoo oordeelt Perkins in zijn traktaat van de geestelijke verlatingen van eenen zekeren Cham-berius van Leicester, die in zijn tegenspoed en ziekte geroepen heeft, dat hij hopeloos en verdoemd was, en alzoo is gestorven. Niemand brandmerkt hem evenwel als eenen verworpene. Want een enkel woord, dat hij in zijnen strijd heeft voortgebracht, namelijk: “Och! of ik een eenigen droppel geloof hadde gehad!” moet ons genoeg zijn, om naar den aard der liefde, het beste van hem te hopen. Want daaruit schijnt te kunnen worden besloten, dat hij een hart heeft gehad, begeerig om boete te doen en te gelooven en derhalve heeft hij inderdaad een geloovig en boetvaardig hart gehad. Want God, de Heere, houdt te allen tijd en voornamelijk in de ure der verzoeking naar Zijne groote goedertierenheid den wil voor de daad.

Want gewisselijk, men moet aan hunne uitroepingen en belijdenissen van wanhoop geen geloof hechten; want die stem is niet eene stem van geloofwaardigheid of waarheid, maar van zwakheid, niet verklarende maar twijfelende. Zoo zijn de woorden van Jeremia: “Gij zoudt rechtvaardig zijn, o Heere! wanneer ik tegen U zoude twisten; ik zal nochtans van Uwe oordeelen met U spreken: Waarom is der goddelooze weg voorspoedig? Waarom hebben zij ruste, allen, die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? Gij hebt ze geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht, Gij zijt wel nabij in hunnen mond, maar verre van hunne nieren,” Jer. 12:12. De woorden van Asaf luiden: “Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd en mijne handen in onschuld gewasschen; dewijl ik den ganschen dag geplaagd ben, en mijne bestraffing is er alle morgens,” Psalm 73:13, 14.

En: “Zal dan de Heere in eeuwigheden ver-stooten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Houdt Zijne goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela.” Psalm 77:8-10. En Job zegt: “Waarom verbergt Gij Uw aangezicht en houdt mij voor Uwen vijand?” Zie hiervan breeder ons traktaat tegen Tilenus, op de gemelde plaats. Voorwaar! niet anders dan dezen spraken ook Peakok en Cath. Brettergs woorden van hope-looze, ja, wanhopige menschen, gelijk R. Bolton ons verhaalt.

Maar ten andere kunnen zij ook een oogenblik na de verzoeking of ten minste vóór hun afsterven hersteld zijn en getriomfeerd hebben over hunne verzoeking, alhoewel zij zulks door de gedempte en vervallen lichaamskrachten niet konden te kennen geven, noch met de stem noch met gebaarden. Want de ziel heeft hare werkingen binnen in zich zelve, al is het ook, dat zij uiterlijk niet meer werkt of gevoelt.

Eindelijk, al was het ook, dat zij innerlijk voor hun sterven niet waren hersteld geweest, maar in den heftigen aanval van ongevoeligheid en verzoeking van hier waren gegaan, zoo kan evenwel van hunne eindelijke en totale onberouwelijkheid en ongeloovigheid niets zekers besloten worden, tenzij eerst bewezen worde, dat er eene actueele en dadelijke, particuliere en altijd volgende boete en berouw (dat is, na iedere zonde wederom vernieuwd) absoluut en onmisbaar ter zaligheid noodzakelijk is.

Overgenomen uit “Geestelijke Verlatingen,”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's

HET DUISTER STERVEN VAN EEN KIND DES HEEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's