Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BLADZIJDE UIT HET LEVEN VAN EEN KIND DES HEEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BLADZIJDE UIT HET LEVEN VAN EEN KIND DES HEEREN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daar was in haar dorpje in de Gemeente een nieuwe leeraar gekomen. Hij was daar als candidaat bevestigd, zoodat het dus zijn eerste gemeente was, die hij dienen mocht. Zoo was dan zijn vurige begeerte in vervulling gegaan, om het Evangelie van vrije genade te mogen prediken aan arme zondaren.

Hij ging in de stellige overtuiging, dat door zijn vurig en ernstig woord hij menschen zou bekeeren. Aeh, een pas beginnend dienaar gaat het menigmaal als Petrus: hij heeft meer vuur dan licht. Hij moet ook in zijne bediening leeren: niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden.

Er was eerst wel een weinig gemurmel onder de schare, wat zijn prediking betrof. Er waren in die gemeente ook nog al veel bejaarde menschen en die vonden den domine ook nog wel wat jong. Men was altijd gewoon geweest een meer bejaarden dienaar te bezitten. En wat zijn prediking betrof, nu ja, hij was wel vurig van geest, had ook een zuiveren grondslag, maar toch diende hij de spijzen nu juist niet precies op in die schotels, zooals men dat gewoon was.

Meen echter niet, lezer, dat men het dien jongen domine lustig maakte. Men sprak daar maar en dan nog zeer voorzichtig eens met elkander over en voorts wachtte men af, en droeg den dienaar op in den gebede tot den Koning der Kerk.

Dat er gebeden wordt voor den leeraar in de gemeente, wat is dat toch een onuitsprekelijke weldaad. Ik zou alien gemeenten willen toeroepen: hebt gij gemis in uw dienaar, meent gij geoorloofde opmerkingen te mogen maken, breng het niet openbaar aan het oor der menigte, noch breng het dadelijk bij den dienaar zelf, maar breng ook deze nooden voor het aangezicht des Heeren en weet, dat Hij alle dingen op Zijn tijd schoon zal maken.

Ook hiervan doe ik een treffende mededeeling. Er was in die gemeente een hoogbejaarde zuster, zoowat een moeder in Israë, de vraagbaak in ‘t gemeentelijke lever voor velen. Haar “stilstand” was zeer kennelijk geweest. Als een brandhout uit het vuur gerukt, zoo luidde meermalen haar antwoord. Voor mijn bekeering was de “pretmakerij” der wereld mijn lust. Zij stond in de voorste gelederen om de zonde te dienen en Gods dag te ontheiligen.- Daarover gevoelde ze zich later altijd nog bezwaard, want zij had zooveel jonge levens medegetrokken naar het verderf. Daardoor gevoelde zij zich ook altijd nog aangetrokken tot jonge menschen en het was wel opmerkelijk, hoe menig jongeling of jongedochter gaarne eens haar kleine woning opzocht om te “kortavonden,” zooals men dat noemde. Ook wist zij op “haar wijze,” onderhoudend te zijn, sprak eens over oude tijden, maar vergat nooit de boodschap mede te geven, dat de mensch wederom geboren moet worden. En als zij dan sprak over de liefde Gods haar bewezen, dan werd het oog vochtig, dan zie ik nog de knokige wijsvinger wrijvende in dat oog. Zij zelf noemde dat “mokken,” dat is de traan uit een verbroken gevoel des harten.

Toen nu de leeraar was gekomen en men haar vroeg, hoe zij het met den domine had, dan zweeg zij meestal. Ook had de domine waarlijk niet te roemen, dat zij overvriendelijk was tegenover hem. Een en andermaal zoch hij aankooping met haar te krijgen, doch schier tevergeefs.

Kort en afgemeten, om niet te zeggen afgebeten, waren haar antwoorden. Zoodoende raadselde het wel wat in de ziel van den leeraar. Zij was immers zulk een begenadigde vrouw! Waarom dan toch zulk een afwerende houding tegenover hem! Gelijk gezegd, dit deed hem pijn. Geen enkelen dienaar kan het gemakkelijk zijn, indien Gods volk niet vlak met hem is.

Als de leeraar haar vroeg, of zij wel eens voor hem bad, dan zeide zij dat ze geen “Jan de Bidder” was; wilde hij met haar eens spreken over de gangen en leidingen Gods met Zijn volk, brak zij dit nog al eens af met de opmerking, dat ieder tegenwoordig meende daarvan verstand te hebben, maar dat men maar zoo weinig armen en dwazen aantrof. Zoo konden deze zuster en de dienaar eerst maar geen geestelijk contact vinden.

Daaronder eenigszins gebukt gaande, werd de verzuchting in den leeraar levendig en aangebonden, dat dit toch veranderen moest. En dat geschiedde. En dat wel op de volgende wijze.

De leeraar had een kranke bezocht. Zijn weg voerde langs de woning van de genoemde oude zuster. Er werd een tweestrijd in zijn gemoed, gestreden of hij even bij haar binnen zou gaan, ja dan neen! Doch het was alsof er een zachte stem in zijn hart sprak: ga haar niet voorbij. Daarom zonder lang te dralen, stapt hij binnen. De voordeur is ongegrendeld, zoodat hij ongehinderd binnen kan komen. De kamerdeur stond op een kier, hij hoorde de bewoonster tamelijk luide spreken.

Glurende door genoemde kier der kamerdeur, zag hij echter geen tweede bij haar met wien zij sprak, maar wat hij zag.vervulde hem met ontroering. De stramme knieën waren voor God gebogen. De kleine woonkamer was een Pniël geworden en werd straks ook weer een Bethel.

In schokkende taal klaagde zij zich zelf den Heere aan.

Hoe verfoeide zij zich voor Hem; hoe klaagde zij over haar harde natuur voor den Heere. Heere! ik walg van mij zelve, zoo hoorde hij haar zeggen. De leeraar dacht aan het woord der Heilige Schrift: “Ik zal maken dat zij een walg aan zich zelf zullen hebben.” Dit moet de Heere dus maken; dit is zelfs groote genade om eens een onwaardig en albedervend mensch voor den Heere te wezen.

Dan verkeeren wij in de dalen van ootmoed en dragen een gestalte om, den Heere welbehaaglijk. Dan zijn wij niet hooggevoelend. Dit dus te zijn, maar ook dit den Heere te mogen zeggen, is gunst, is eene vergunning, een privilege voor het kind van God.

Welnu daartoe werd deze oude zuster verwaardigd. En haar wierd ook gehoor verleend. Haar aanklachten en klachten gingen door tot voor hen Heere Zebaoth. Veel had zij te belijden, maar ook veel van den Heere af te smeeken. Van des leeraars tegenwoordigheid merkte ze niets. Hare ziel was ingegaan in het heiligdom Gods.

Doch wat nu wel bijzonder de aandacht des dienaars trof, was dit, dat zij ook hem in haar gebed betrok. Zij beleed haar verkeerde houding tegenover hem. Letterlijk zeide zij dit: En Heere, nu hebt Gij ons een nieuwen knecht gegeven, waar de gemeente toch ook om gebeden heeft. Hij heeft nog geen goed woord van mij gehad. Ik veins te vreezen of hij hier wel op zijn plaats is, maar de groote oorzaak van alles is, dat mijn hart van zijn plaats is. Ik zelf ben aan ‘t woord, Heere! sla ze (daarmede bedoelde zij haar oude natuur) toch dood, anders slaat ze mij nog dood.

U gevoelt lezer, wat er omging in ‘t hart van dien leeraar. God Zelf had hem deze ure bereid. In Zijn bijzondere Voorzienigheid had de Heere hem daarheen geleid en moest hij vooral bovengenoemde zinsneden hooren.

Onvergetelijk blijft den dienaar dat amen, dat op dit gebed volgde. Toen strompelde zij overeind, keerde zich om en …zag den leeraar staan. Beiden zwegen. Zij waren te vol om woorden te spreken.

Men moet dat hebben doorleefd, om dit te kunnen gevoelen. Na lange pauze vroeg zij: hebt U mij gehoord? De dienaar antwoordde: Ja, maar momenteel daar met u over spreken gaat zeer moeilijk. Ik kom spoedig terug; druk mij recht hartelijk de hand, gelijk ik dat u doe; de Heere heeft mij bijzondere verkwikking bereid. En die twee drukten elkaar de hand, de hand van ware geestelijke verstandhouding. Zij hadden elkaar gevonden. Een hechte band wierd gelegd. Was er een bidster voor den leeraar, dan was zij het.

Als innige broeders of zusters later eens een weinig critiek maakten omtrent het doornig karakter van genoemde zuster (er was één die haar altijd noemde een roos midden in de doornen) dan was de domine altijd geneigd het een weinig voor haar op te nemen. Hij kende haar wel. Ook zeide hij dan: dat wordt wel weer anders, dat komt wel weer terecht. In zulke hakkelige stonden sprak de leeraar ook wel eens met haar. Dan sprak hij haar aan met deze woorden: het wordt tijd dat gij eens weer in den hoek van uw woonvertrek komt voor den Heere.

Gelukkig die tijden kende hij steeds weer. En dan, ja dan was het een zielsversterking eens met haar te spreken, niets dan klacht over zich zelf, niets dan roem over den Heere. Er zijn van die kinderen Gods die men van nabij moet kennen om ze op rechte waarde te schatten.

Zeker de Heere moest veel in haar dragen, zij zelf zou de eerste zijn om dat te belijden, maar moet Hij dat ook niet in u en mij, mijn broeder en zuster?

Gelukkig de Heere kan veel in Zijn volk dragen omdat Hij ze liefheeft met een eeuwige liefde. Als het ging om de waarheid Gods dan wist zij in haar eenvoudigheid dit wel te onderscheiden. Lastig was zij niet voor een prediker, als dood en leven, zonde en genade, de arme zondaar en de rijke Christus maar naar voren kwam. Niets mocht er aan den mensch toegekend. Alle zaligheid is uit God, hoorde ik haar met verheffing van stem zeggen, en dat is ook mijn eenige troost in leven en in sterven. Ik zou niet durven zeggen: zij was diep in ‘t verlossingswerk ingeleid. maar wel weet ik, dat zij met insluiting van zichzelf, met veel dierbaarheid van den “Losser” en “Sions Koning” kon spreken.

En thans is zij niet meer, zij is gestorven, maar zij leeft. Ingezameld tot haar volk. Zij juicht met al de verlosten daarboven. Daar heeft zij menig kind Gods ontmoet van wien zij zoo aangenaam kon vertellen van vroegeren omgang. Ik zal ze daar zien en ontmoeten, zeide zij dan.

Of zij dan altijd zoo ruim voor zich zelf was, dat zij steeds met blijdschap aan den dood kon denken, vraagt ge lezer ? Ganschelijk niet, meermalen zuchtte zij uit het lichaam der zonde en zeide dan: het zal nog een eeuwig wonder zijn, indien ik er kom.

Haar lievelingspsalm was Psalm 73. Nog hoor ik haar één of meer verzen daarvan zingen. Dat eens met haar te zingen was haar een zielsgenot.

En hoeveel ombuigingen zij ook maakte, wat de wijs betreft, zij kwam altijd goed uit, want haar ziel zong. De Heilige Geest bewaarde haar hart.

Koninklijk is haar uitvaart geweest. Wat van haar zelf was, bleef hier. Zij was verlost van zichzelf en in het nieuwe leven is ze op het aller-nauwst met haar Heere en Koning vereenigd. Zij prijst nu God Drie-eenig op de volmaakste wijze.

Hiermede genoeg.

Aangenaam was het ons deze oude zuster nog eens in herinnering te brengen. Stelle de Heere het nog ten zegen voor menigeen die dit leest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's

EEN BLADZIJDE UIT HET LEVEN VAN EEN KIND DES HEEREN

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's