Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZALIG ZIJN DE ARMEN VAN GEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZALIG ZIJN DE ARMEN VAN GEEST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 5:3: “Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.”

CHRISTUS is de groote en volkomene Zaligmaker van verlorene zondaren. Als de verwerver en schenker van zaligheid, openbaarde Hij Zich op aarde. Maria mocht zich met groote vreugde verheugen in God haren Zaligmaker, Lukas 1:47. Dat is een ware en hemelsche blijdschap, als een onzalige door de zonde, zich te mogen verblijden in Christus als Zaligmaker. Deze blijdschap gaat alle vreugde der wereld oneindig te boven. Deze blijdschap is een eersteling van de eeuwige en ongestoorde blijdschap des hemels. Hoe groot is de blijdschap als een diep ellendig en verloren zondaar hoort en gelooft dat er zulk een Zaligmaker is, die hij dan krijgt als zijn toevlucht, als de van God gegevene en in het Evangelie daargestelde Vrijstad om heen te vluchten; maar hoeveel grooter is die blijdschap en verwondering als de geloovige zondaar van alle twijfel en duisternis verlost, mag mijnen en met Thomas uitroepen: “Mijn Heere en mijn God” Het eerste gaat het laatste vooraf. Korter of langer tijd ligt er tusschen het zien en het bezitten; tusschen het vluchten naar- en het inkomen in de Vrijstad; tusschen Christus in de belofte en in de vervulling. Daarin openbaart zich de vrijmacht Gods. Dat hangt niet af van den mensch, gelijk de Arminiaan leert en gelooft. Zulk een leer en geloof heeft geen grond in de H. Schrift, en is buiten de ervaring van Gods gezaligd wordende volk. Er is een tijd des welbehagens: “Alzoo zegt de HEERE: In den tijd des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils heb Ik u geholpen,” Jes. 49:8. Menige ziel moet langer wachten op de wegschenking en omhelzing van Christus door het geloof, als in het eerst verwacht werd. Jezus en de verlossing scheen zoo nabij; maar … daarna weer zoo ver weg. De ziel raakt echter Jezus niet kwijt uit het gemis, de behoefte en het verlangen. Het is en blijft de taal der ziel bij tijden:

Maar wat klaag ik, Heer der heeren?
Mijn begeeren
Is voor U in al mijn leed,
Met mijn zuchten en mijn zorgen,
Niet verborgen;
Daar Gij alles ziet en weet.

In het voornoemde, zijn de armen van geest reeds genoemd, zooals Jezus daarover spreekt. Hij spreekt die zalig. Geschiedt dit door Zijn Woord en Geest, dan ziet en gevoelt zoo’n arme van geest zich waarlijk zalig, en zal haar geloovig getuigenis zijn: Ik ben zalig, eeuwig zalig: de mond des Heeren heeft het gesproken! Zoo mochten de “zaligsprekingen” tot de ware vreemdelingen in deze wereld komen; dan zullen ze niet zonder troost, blijdschap en moed zijn. Dan wel eens op hunne woestijnreis sterk verlangen naar de volmaakte zaligheid in het hemelsche Kanaan. Asaf getuigde: “Gij zult mij leiden door Uwen raad, en daarna in heerlijkheid opnemen.”

Jezus sprak: “Zalig zijn de armen van geest.”

Wat zijn er vele menschen in de wereld die geestelijk doodarm zijn. Elk mensch is van nature dood arm. Hij is dood door de misdaden en zonden; zonder God, Christus en hope in deze wereld. Zijn armoede is zoo groot dat hij niet eens licht heeft om het te zien en geen leven om het te gevoelen. Hij is geheel ontbloot van alle heiligheid en gerechtigheid, van alle ware kennis en wijsheid. Toch meent de arme mensch nog wel dat hij rijk is; blind zijnde meent hij goed te zien. Dat deed Jezus tot de Joden zeggen: “Indien gij blind waart, zoo zoudt gij geene zonde hebben; maar nu zegt hij: Wij zien: zoo blijft dan uwe zonde.” De verheerlijkte Immanuël sprak tot de Laodicenzen: “Gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt.” Hoe noodzakelijk zelfonderzoek!

Hoe een mensch zoo geestelijk arm geworden is, daar God den mensch toch niet in zulk een staat van armoede en ellende heeft geschapen? Uit kracht van schepping was hij met rijkdom overladen. Adam was als een blinkende morgenster der schepping, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, Gen. 1:26.

Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis geeft een duidelijk antwoord op de vraag, zeggende: “Maar als hij in eere was, zoo heeft hij het niet verstaan, noch zijne uitnemendheid erkend; maar heeft zichzelven willens der zonde onderworpen, en overzulks den dood en vervloeking, het oor biedende aan het woord des duivels. Want het gebod des levens, dat hij ontvangen had, heeft hij overtreden, en heeft zich van God, Die zijn ware leven was, door de zonde afgescheiden; hebbende zijne geheele natuur verdorven; waardoor hij zich schuldig gemaakt heeft des lichamelijken en geestelijken doods. En in alle zijne wegen goddeloos, verkeerd, en verdorven geworden zijnde, heeft hij verloren alle zijne uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had, enz.”

Hier is de bondbreuk tusschen God en den mensch; de groote paradijszonde, waaraan ieder mensch uit Adam voortgesproten, voor God schuldig staat. Hier blijkt, dat de mensch van nature niet alleen doodarm is, maar daarbij komt dat hij een ontzettende openstaande schuld voor God heeft; hij heeft een tienduizend talenten zware schuld en geen penning om te betalen. God is zijn schuldeischer, en komt eenmaal om Zijn recht. O, wat een zegen, hoe pijnlijk het ook is, dat Hij Zich als eischend Rechter in de vierschaar van het geweten openbaart, en getuigt: Betaal wat gij schuldig zijt! Die dan in bekommering mogen vragen: “Waar is de betaalsheer?” Die dan de allesverwervende en allesbetalende Borg Christus in het oog mogen krijgen, en dan met Hiskia getuigen: “Gelijk eene kraan of zwaluw, alzoo piepte ik; ik kirde als eene duif; mijne oogen verhieven zich omhoog: o HEERE! ik word onderdrukt, wees gij mijn borg,” Jes. 38:14.

Dat zijn de armen van geest, waar Jezus op doelt in de eerste zaligspreking. Daarom worden ze vervolgens genoemd “treurenden,” en “hongerigen en dorstigen naar de gerechtigheid.”

De armen van geest zijn arm van- of in den geest. Ze zien en gevoelen zich arm en ellendig. Armoe en ellende wordt samengevoegd in de Schrift. Zoo natuurlijk als geestelijk kan hier geen scheiding zijn. De Heere sprak door Zefanja: “Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des HEEREN betrouwen.” David beleed in Psalm 40: “Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij.”

Die arm van geest zijn zien en gevoelen zich ontbloot van alle geestelijk goed; het is alles verloren door de zonde. Ze hebben geen God voor hun hart, geen Borg voor hun schuld; als ze zoo sterven zijn ze voor eeuwig verloren, zullen ze in hun ellende en armoede omkomen. Ze zijn geestelijke bankroetiers, die niet anders overhielden dan schuld en schande. Ze missen alles wat noodig is tot rechtvaardigmaking en heiligmaking. Ze hebben van zichzelf geen kennis, geen zachtmoedigheid, wijsheid, kracht en sterkte; geen geloof, hoop en liefde, vreeze Gods; enz. Dat ze dat missen en daarin arm zijn, blijkt uit de belijdenissen der Bijbelheiligen en hun bidden en smeeken om die geestelijke rijkdommen en gaven. Lees vooral de psalmen van David. Statelijk of standelijk leven de armen van geest in het gemis. Dat is een zegen des hemels. Dan zijn ze niet rijk en verrijkt in zichzelf, als het Christendom onzer dagen in algemeenen zin genomen. Al heeft de hemelreiziger Sinai en Golgotha op den smallen weg des hemels gepasseerd, zoo leert de hemelsche Leermeester de Zijnen toch nog de noodzakelijkheid om arm van geest te blijven. Paulus had de les goed geleerd. Hoewel hij mocht belijden alles te bezitten in en door Christus, zoo voegt hij daar ook bij: Nietshebbende, en … hoewel ik niets ben. We denken ook om zekere Christin, die op haar doodbed uitriep:

Het niets in mij, maar het al in Hem,
Zoo kom ik in Jeruzalem.

Die arm van geest zijn bezitten den H. Geest. Het is door Dien Geest, dat ze de armoe en ledigheid der ziel leeren kennen, en dat bij aanen voortgang. Zonder dat Gods Geest in een ziel woont en werkt ter overtuiging en ontdekking, is de mensch geen arme van geest. Hij is vervult met de wereld, en er is geen plaats voor het heil dat nooit vergaat; hij is vervult met wat eigenwillige godsdienst en inbeelding, en er is geen plaats voor een levende Christus, als de Schat die alles bevat. Paulus was rijk en verrijkt met hetgeen wat hij later noemde “schade en drek.”

Het is het werk des H. Geest om een zondaar zijn armoede en ledigheid, zijn afhankelijkheid en nooddruftigheid, bekend te maken. Die Geest is in het hart een Geest des oordeels en der uitbranding, Jes. 4:4. Dat alles doet Die lieve Geest niet buiten het Woord om. Die Geest verlicht door het Woord om de armoede en afhankelijkheid in alles te kennen. Die brengt tot zelfkennis; doet zien wat men verliezen moet en wat men bezitten moet. De arme van geest bidt en zingt zoo gaarne:

Ik ben nooddruftig, arm en naakt;
O God, mijn Helper uit ellenden,
Haast U tot mij; wil bijstand zenden;
Uw komst is ‘t, die mijn heil volmaakt.

De armen van geest zijn ware bidders en dankers. Door Gods Geest gedurig aan alle gemis en nooddruft ontdekt, moeten ze het gedurig met gebed en smeeking naar Gods genadetroon wenden. De armen en onwaardigen van geest hebben geleerd smeekingen te spreken; en die armen worden met goederen vervuld; rijken worden ledig weggezonden, Lukas 18. Mogen de armen van geest ervaren dat de Heere uit genade gemis en ledigheid vervult, ze moeten hun Weldoener er de eere van geven, voor danken en prijzen. We denken om het vers van David:

Verheug het volk, verblijd hen allen, HEER,
Die naar U zoeken ‘t eiken stond;
Leeg steeds Uw vrienden in den mond:
Den grooten God zij eeuwig lof en eer.
Schoon ‘k arm ben en ellendig,
Denkt God aan mij bestendig;
Gij zijt mijn hulp, mijn kracht,
Mijn Redder, o mijn God,
Bestierder van mijn lot,
Vertoef niet, hoor mijn klacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1945

The Banner of Truth | 16 Pagina's

ZALIG ZIJN DE ARMEN VAN GEEST

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1945

The Banner of Truth | 16 Pagina's