ZALIG ZIJN DE ARMEN VAN GEEST

Mattheus 5:3: “Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.”

(Vervolg)

DE armen van geest hebben een dienende Jezus, om door bediend te worden. Jezus sprak eens tot Zijne discipelen: “Ik ben in het midden van u als een die dient.” Door het dierbare geloof komen ze gedurig tot Hem en Zijne onuitputtelijke volheid. Ze zijn arme (en toch rijke) bedelaars aan Zijn gezegende voeten. De Kananeesche vrouw kleefde Hem bedelend en smeekend achteraan.

De armen van geest wandelen in nederigheid en ootmoed voor God; moeten zich schamen en verwonderen. Wandelen zij in hoogmoed en zelfverheffing, dan komt hun Leermeester met de roede en een pijnlijke les. We denken om Petrus. Christus zeide hem, dat als hij eens bekeerd zou zijn van zijn eigen “ik” te vertoonen en voorop te plaatsen, dan zou hij zijne broederen versterken. Die pijnlijke maar goede bekeering had plaats, toen Petrus bitterlijk weende.

De armen van geest moeten klagen over hun armoede én ellende, maar mogen ook wel eens zingen over hun rijkdom en geluk. Hoort maar:

‘k Ben met rijkdom overladen
Wereldling! ik heb een schat.
‘k Mag mij in de weelde baden,
Dien geen wereldling bevat; enz.

Die armen van geest wordt ten zegen, het Evangelie gepredikt. Het Evangelie van vrije genade, is voor hen die blijde boodschap; dat Woord hetwelke alle genade belooft aan hen, die met een gebroken geest en verslagen hart tot den Heere Jezus komen. Het is dat troostwoord waarvan men leest in Jes. 40:1: “Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen; spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe dat haar strijd vervuld is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor alle hare zonden.” Het is die blijde boodschap, waardooizondaars tot het ontvangen van genade en vergeving van zonden geroepen worden. enz.

De armen van geest, worden door Jezus zalig gesproken: “Zalig zijn de armen van geest.” Daardoor wijst Jezus aan dat ze gezegend zijn en gezegend zullen worden. Aan hen wordt vervuld: “Zegenende zal Ik u zegenen.” “Uw beginsel zal wel gering zijn, doch uw laatste zeer vermeerderd worden.” Een arme van geest riep eens uit in verwondering: “Gij hebt bij Uwen knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.” Een ander arme van geest riep eens uit: “Ik zal de goedertierenheden des HEEREN eeuwiglijk zingen.”

De zaligspreking wijst op hun gelukstaat. Elke arme van geest is in een genadestaat, en daarom in een gelukstaat. Al moet ook een arme van geest als Heman getuigen: “Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende, ik draag Uwe vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig. Uwe hittige toornigheden gaan over mij, Uwe verschrikkingen doen mij vergaan”; hij is oneindig meer gelukkig dan den wereldling en den doodelijke geruste schijnvrome. De arme en bedelende Lazarus was gelukkiger en rijker, dan den rijken man uit de gelijkenis.

Zalig zijn de armen van geest, want de belofte is voor hen: “Hunner is het Koninkrijk der hemelen.” De getrouwe en algenoegzame Jehova heeft deze belofte gegeven voor en aan de armen van geest, en zal ze vervullen. In de beloften des Verbonds ligt den rijkdom en het geluk, van de armen van geest, verkaart. O, hoe gelukkig en rijk zijn die armen als ze daar eens ingeleid worden door den H. Geest. Dan zijn de beloften waarlijk troostbronnen voor hun menigmaal bedroefde ziel. In deze dierbare belofte doet Jehova Zijne goedigheid voorbij hun aangezicht gaan, en zegt: Dat beloofde goed is voor u, armen van geest.

“Hunner is het Koninkrijk der hemelen.” Het gansche Koninkrijk der genade is hunner hier op aarde; dat Koninkrijk uit en voor den hemel, bestaat alleen en geheel uit armen van geest, die gedurig om genade moeten bedelen. Komen ze in dat Koninkrijk en hebben ze zich onvoorwaardelijk aan Koning Jezus en Zijnen dienst mogen overgeven, het is dadelijk: “O God, wees mij zondaar genadig!”

Niet een aardsch en vergankelijk, maar een geestelijk en hemelsch Koninkrijk wordt hen beloofd. Door het Koninkrijk der hemelen moeten we ook verstaan het Koninkrijk der heerlijkheid. Het is een hemelsch Koninkrijk; het is den Hemel zelf. Vooral wordt de Hemel een Koninkrijk genoemd, omdat ze is de verblijfplaats van den Koning des koningen, Zijne dienaren de Engelen en Zijne onderdanen, nl. al de gezaligden, zijnde alle strijd te boven. Daar is een koninklijken troon, vanwaar de Koning van het Heelal heerscht en regeert over alles wat bestaat in hemel en op aarde. Daar is een koninklijke majesteit en heerlijkheid, en wordt de Hemelvorst toegebracht alle eer, aanbidding en dankzegging tot in eeuwigheid. Laten we denken wat Johannes daarvan zag op Patmos.

Vele heerlijke benamingen draagt het Koninkrijk der hemelen in de H. Schrift, om uit te drukken wat die heerlijke en eeuwige woonplaats van de armen van geest in werkelijkheid is. Het wordt zelfs door Christus een “paradijs” genoemd. De arme smeekende moordenaar aan het kruis, zou het spoedig binnengaan. Wat een blijdschap!

Dat Koninkrijk der hemelen, hebben de armen van geest hier op aarde als hun toevluchtsoord. Daar woont en heerscht hun goedertierende Koning. Daar is de hemelsche Vader, Die voor hen zorgt. Tot Hem zien ze gedurig op in het gebed en smeeking. De dichter van Psalm 123 zegt: “Ik hef mijne oogen op tot U Die in de hemelen zit.” Christus leerde Die armen bidden: “Onze Vader Die in de hemelen zijt.” Daar zijn de volle voorraadschuren van Koning Jezus. Daar is Hij, Die gaven heeft genomen om uit te delen onder de menschen, Psalm 68.

Zijn deze armen op aarde steeds bediend uit dat Koninkrijk, na den dood gaan ze het dadelijk beërven. Dan brengt Gods Engelwagen zelfs de arme bedelende en lijdende Lazarus daarbin nen, en wordt hij eeuwig vertroost. Dat is hun aller deel, hun eeuwig bezit. Het is hun eeuwig eigendom, door Jezus voor hen verworven. Hij werd voor die armen onuitsprekelijk arm, opdat zij door Zijne armoede eeuwig rijk zouden zijn, 2 Cor. 8:9. Wat heeft Jezus, de beste Vriend van die armen, oneindig veel voor dat volk verworven. Hier krijgen ze de eerstelingen, en na dit leven een vollen oogst. Van uit het armenhuis leidt Hij ze wel eens in het wijnhuis en de Koninklijke binnenkameren; en na dit leven het heerlijk Huis van Zijnen Vader binnen.

Het hemelsche Koninkrijk is de eeuwige woonplaats van de armen van geest; dat is hun eeuwig huis. Daar moeten ze nooit meer verhuizen; daaruit kunnen ze niet verdreven worden. Dat is het land der ruste en des vredes. Daar zullen ze in wonen als de triomfeerende Kerk. Overwonnen al hunne vijanden, en gekroond door het bloed des Lams.

Dat Koninkrijk binnengevoerd, zoo is alle armoede en ellende verdwenen; dan geen bidden, smeeken, zuchten en schreien meer; daar geen ongeloof en twijfel meer; daar geen strijd en aanvallen meer. O heerlijk Immanuëlsland! waar God alles in allen zal zijn; waar God Drieeenig alles voor Zijn volk en zij alles voor Hem zullen zijn.

O, waren er thans meer van die armen van geest op aarde! Mochten we ze meer vinden in de gezinnen, in onze kerken, onder onderdanen en overheden. Wat zijn ze dun geworden! Wat is de wereld vol met rijke en geruste wereldlingen en christenen, waarbij we het arm zondaar zijn en het arme afhankelijke zondaarsleven niet kunnen vinden. En o! dat de ware Sionieten steeds arm van geest waren om te smeeken en te danken; zichzelf te verfoeien en den Heere en het Zijne te verheffen.

Lezer, behoort gij bij de armen van geest, zooals daar kortelijk over gehandeld? Zijt gij een behoeftige bidder om genade en ontferming? Hebt ge al leeren vluchten als een arme en naakte die voor God niet kan bestaan, tot Dien algenoegzamen en rijken Verlosser Jezus? Of zijt ge nog in uw doodelijk armoede gerust en tevreden? Of gerust en tevreden in hetgeen waarmede ge voor God en Zijne gerechtigheid niet kunt bestaan? De Heere mocht het Goddelijke licht in uwe ziel doen nederdalen, opdat ge zelfkennis mocht verkrijgen en als een ellendige en doodarme bankroetier tot Christus komen gevloden. Naar Christus moet het heen. De zulken zal Hij met goederen vervullen; alleen die worden een hemelsch Koninkrijk beloofd. O wee uwer, indien ge in uw doodstaat en armoede zult omkomen! Gedenk hoe arm en ellendig de rijke man was in de hel: Hij had geen droppel water meer.

O gelukkig en rijk volk, dat arm van geest is! Waar de Heere u uw armoede en ellende deed kennen, en meer en meer doet kennen; gij mocht verwaardigd worden uw geluk en rijkdom te leeren kennen en vervolgen te kennen. Door het geloof niet alleen Christus te zien, maar te bezitten en alles uit Hem. Hij uwe overvloeiende Fontein van zaligheden. Die u arme en ellendige bidder al zooveel schonk, en nog meer zal schenken. Die u nooit zal begeven noch verlaten.

Christus verklaart u armen van geest in de zaligspreking een erfgenaam van het Koninkrijk der hemelen, te zijn. Hij heeft de weg voor u daar heen gebaand. Gaat ge daar nu gedurig heen met uw nooden en behoeften; zoo zeker is het dat ge Christus op* Zijn tijd daarin volgen zult. Dat ge daar komen zult ligt ook verzekerd in de bede van Christus, Joh. 17:24. De Heere geve u veel geloofsgenade op uw reis naar de eeuwige erfenis, en om u te verblijden in de zaligspreking van den grooten God en Zaligmaker. Het zij of worde de taal van al die armen van geest, die door Christus worden zalig gesproken en een Koninkrijk beloofd:

Hoe dichter ik nader,
Aan het Huis van mijn Vader,
Hoe sterker ik hijg;
Naar het Huis mijner woning,
Naar het feest mijner kroning,
Naar het eind’ van den krijg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen