Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KANOUSKY DE JEUGDIGE INDIAAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KANOUSKY DE JEUGDIGE INDIAAN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De indrukken op het gemoed van den landbouwer, zijn nooit meer geheel verdwenen.

Maar lezer! zal het u niet aandoen, als gij nu hoort dat de barmhartige en getrouwe Indiaan daarna teekenen vertoonde, die maar al te duidelijk te kennen gaven dat hij door de vreeselijke ziekte was besmet geworden? Hij werd ziek; maar hoewel hij harde aanvallen van de koorts te verduren had, toch behaalde de kracht van zijn gestel, onder den zegen des Heeren, de overwinning. Zijt ook niet verwonderd te hooren, dat de man die hem vroeger zoo vriendelijk behandelde, gelijk wij vernamen in het begin dezer geschiedenis, zijn oppasser werd. Deze verklaarde voor het gansche huisgezin, dat hij “in het verplegen van zulk een christen als Kanousky was, er niet om geven zou te sterven.” Gedurende zijn ziekte deed hij voor allen die hem zagen duidelijk uitkomen, dat een waar christen niet heeft te vreezen voor den schrik des nachts, voor den pijl die des daags vliegt, voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, voor het verderf dat op den middag verwoest,” Psalm 91:5, 6. Ook bewees hij in hun midden, dat het leven hem Christus en het sterven zijn gewin was.

Zijn oude meester en ook de dienstknecht zooeven aangehaald verklaarden, dat zij niet anders wenschten dan te mogen zijn zooals Kanousky was; ja, dat zij zoo hoopten te zijn. Er is een tweeërlei hoop, die toch een en dezelfde is. Er is een hoop waarvan Paulus zegt: “En de hoop beschaamt niet; “en er is een hoop waarvan Johannes zegt: “En een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.” Zij hadden deze hoop, want de schrijver van deze kleine geschiedenis heeft sinds vernomen, dat de boer en zijn knecht reeds menig jaar wandelden overeenkomstig het Evangelie der genade.

Kanousky’s ziekte had hem genoodzaakt zich langer bij den boer op te houden, dan zijn voornemen was geweest. Er was daarom een bode naar zijn tegenwoordige meester gezonden, om hem in kennis te stellen van zijn ziekte. Ten laatste dacht hij zich genoegzaam hersteld, om naar huisterug te keeren. Toen hij zijn voornemen te kennen gaf, was de boer bedroefd bij de gedachte hem te moeten missen, en had hem zeer gaarne in zijn dienst gehouden; maar hij wist dat er geschreven staat: “Gij zult niet begeeren uws naasten dienstknecht.” Hij verzocht Kanousky, hem’ zoo dikwijls te bezoeken als hij daartoe de gelegenheid had, en hem zoo spoedig mogelijk verscheidene Bijbels en traktaten van uit de stad over te zenden.

De Ontdekking

“Wie weet niet uit alle deze dat de hand des Heeren dit doet? in Wiens hand de ziel is van al-wat leeft, en den geest van alle vleesch des menschen.”—Job 12:9, 10.

De morgen waarop Kanousky zou vertrekken was gekomen en aandoenlijk was het scheiden niet alleen tusschen hem en zijn meester, maar ook tusschen hem en sommige knechten. Andere daarentegen waren blijde dat hij vertrok, want zij hoopten dat hun meester geen “heilige”, zooals ze hem nu noemden, zou blijven.

Tegen den avond kwam Kanousky ongedeerd op het erf van Jacobus Irving aan, en werd door hem en zijn vrouw hartelijk ontvangen. Terwijl men aan den avonddisch zat, gaf Ka nousky deze gezegende lieden een verslag van hetgeen in het huis van zijn vroegeren meester had plaats gegrepen. Daarvoor mochten ze op hun knieën en met overvloeiende harten Hem danken, Die er een behagen in heeft om genade aan ellendigen te bewijzen.

De schrijver kon eenig verslag gegeven hebben omtrent Kanousky’s overdenkingen toen hij huiswaarts reisde, maar indien de lezer zelf, door de genade Gods, een christen is, zal hij den aard daarvan wel kunnen gissen. Indien hij geen christen is, moet hij weten dat hij den dag waarop hij reisde doorbracht in het bewonderen van de wegen Gods, in dankbaarheid voor hetgeen geschied was, en in het bidden dat de Heere mocht voortgaan Zijnen zegen te schenken aan zijn vroegeren meester en ook aan hem onwaardige.

Ongeveer drie maanden hierna kwam er een juffrouw van fortuin, die eenige zaken in de stad moest doen, derwaarts. Zij was bekend met Kanousky’s leeraar; en in de loop van een gesprek leerde zij de geschiedenis van Kanousky kennen. Deze juffrouw met haar dienstmaagd, namen den volgenden Sabbat deel aan het Heilig Avondmaal des Heeren. Aldaar zag zij Kanousky en was getuige van zijne vurigheid in den dienst des Heeren. Nadat de dienst was geeindigd, vergezelde zij den leeraar naar zijn huis. De goede domine verzocht Kanousky eenige ververschingen in zijn keuken te gebruiken met een ouden dienaar, die dezelfde man was die Kanousky, toen hij de eerste maal in de stad was, had uitgenoodigd “dat groote huis binnen te gaan, waarin zooveel drukte werd gemaakt.”

Terwijl de juffrouw met den leeraar en zijne familie in de huiskamer waren, hoorden zij van uit de keuken opeens een luiden gil. De schreeuw was zeer doordringend en smartelijk, ja zelfs zoo, dat de leeraar, zijn vrouw en bezoekster, tegelijk naar beneden liepen. Toen zij in de keuken kwamen, zagen zij dat de dienstmeid van de juffrouw in bezwijming op den vloer was gevallen. Kanousky stond er met gevouwen handen bij, zijn oogen waren ten hemel geslagen, en terwijl de tranen over zijn wangen liepen, riep hij uit: “Geloofd zij God! Geloofd zij God!” De oude man wendde pogingen aan om de arme vrouw op te helpen.

“Wat gaat er om, wat scheelt er aan?” zeide de leeraar, terwijl zijn vrouw wat water haalde om het hoofd der gevallene wat nat te maken. De oude man scheen voor eenige oogenblikken met stomheid geslagen, maar daarna uitte hij: “Hij heeft zijne moeder, en zij heeft haar zoon gevonden!” De arme vrouw kwam bij, maar viel weer dadelijk bewusteloos. Ten laatste kreeg zij verlichting door een vloed van tranen, en riep zij uit: “Mijn zoon, mijn zoon!” Toen omhelsde zij hem, en riep hij uit: “Mijn moeder, mijn moeder!”

Toen het gezelschap van de huiskamer zag dat zij wat gekalmeerd was, keerden zij weder en verzochten ook den ouden man met hem mede te gaan. Zoodra zij in de huiskamer waren teruggekeerd, zeide de leeraar: “Wij zullen hen thans maar alleen laten, zoodat zij zich ongestoord aan het ouderlijk en kinderlijk gevoel kunnen overgeven; maar Jan, vertel ons eens wat er eigenlijk is gebeurd.”

Jan begon en vertelde als volgt: “Gij weet, meester, dat ik Kanousky altijd heb lief gehad alsof het mijn eigen kind was; en hij heeft, geloof ik, nooit nagelaten mij lief te hebben en mij alles te vertellen wat op zijn hart lag. Somtijds gaf hij zijn verwondering te kennen over de goedheid Gods hem ellendige bewezen. Nu gebeurde het op dezen avond, dat, daar hij merkte dat de bediende der juffrouw den Heere ook scheen te beminnen, hij veel sprak over de liefde Gods tot zijne ziel. In den loop van het gesprek, zeide hij, dat hij God nooit genoeg kon danken—neen, in de eeuwigheid niet, om hem, een Indiaanschen jongen, te brengen tot de kennis van den waren God en Jezus Christus Dien Hij gezonden had. Toen hij deze woorden sprak, “een Indiaanschen jongen,” riep de vrouw uit: “Zijt gij een Indiaan?” Kanousky antwoorddde: “Ja, meer ben ik niet.” “Vertel mij uwe levensgeschiedenis,” zei de vrouw zeer begeerig. “Dat wil ik doen,” zeide Kanousky. Maar, o mijnheer! hij had nog maar eenige woorden gesproken, of the vrouw gaf die gil en viel toen aan Kanousky’s hals, uitroepende: “Mijn zoon!” Daarna viel zij op den vloer, waar gij haar hebt gezien; en ik geloof het is haar zoon.”

Ouders, leest gij dit verslag? Kinderen, leest gij deze bladzijden? Dan is het niet noodig dat ik u het blijde tafereel beschrijf, dat plaats had tusschen Sazia en haar zoon. Christenen, zijt gij mijne lezers? Oordeel dan omtrent de wonderlijke blijdschap van deze twee gelukkige zielen; toen zij elkander vonden niet slechts innig aan elkander verbonden en dierbaar door banden der natuur, maar ook geestelijke banden des Evangelies. Dien avond prezen en dankten zij den Heere, voor Zijne groote weldadigheid en goedertierenheid. De leeraar en zijn gezin, Sazia en Kanousky er bij inbegrepen, deden het ook.

Het was laat geworden, en Kanousky nam nu afscheid van zijn moeder voor den nacht. Het was zulk een aandoenlijk afscheid, dat allen die het zagen bijzonder waren aangedaan.

Jacobus Irving was zeer verontrust over het late uitblijven van Kanousky. Hij was voorheen nooit zoo laat uit geweest, tenzij hem zaken naar de stad hadden geroepen. Ten laatste, juist toen hij er over dacht, wat te doen: nog langer opzitten of ter rust gaan, hoorde hij eenige voetstappen, deed de deur open en zag hem aankomen.

“Laat van avond,” zeide Jacobus vriendelijk.

“Ja, ik ben laat; maar ik heb mijn moeder gevonden.”

Meer kon hij niet zeggen. Jacobus betwijfelde niet één worod van hetgeen hij sprak.

“Wel, mijn jongen; wij zullen, zoo de Heere ons spaart, daar morgen dan wel eens over spreken. Ga nu te bed, en dank uwen hemelschen Vader.”

Den volgenden morgen verhaalde Kanousky bij het outbijt, alles wat er den vorigen dag gebeurd was. Dat hij nu gemakkelijk dien dag vrijaf kreeg, om dié door te brengen met haar, die hij nu zijn christelijke moeder noemde, is te begrijpen.

Dat had God gewrocht!

Einde.

VEROOTMOEDIGING

Noodig thans in zak en asch te liggen, want het Koninkrijk bijna in de asch ligt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1946

The Banner of Truth | 16 Pagina's

KANOUSKY DE JEUGDIGE INDIAAN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1946

The Banner of Truth | 16 Pagina's