Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN APOSTOLISCHE OPWEKKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN APOSTOLISCHE OPWEKKING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Tim. 2:8: “Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden opgewekt is.”

(Vervolg)

MAAR laat ons wel bedenken dat, zal het ook Paaschfeest worden in ons hart, dan moet er wat aan voorafgegaan zijn. Wij komen maar niet zoo tot Christus, het eerste wat er moet plaatshebben is de levendmakende daad. Wij moeten dus uit den dood geroepen worden tot het leven. De staat waarin wij allen liggen krachtens onzen val in Adam is een staat des doods.

Wij hebben ons moed- en vrijwillig den tijdelijken, geestelijken en eeuwigen dood onderworpen. En nu staat het zoo met den mensch, hij is wel dood, d.i. geheel onbekwaam tot eenig geestelijk goed, maar hij is niet dood om kwaad te doen. De mensch ligt vijandig dood. Wij zijn van God gescheiden, maar dragen daar van nature geen leed over. Wij hebben afscheid van God genomen, om nooit meer tot God weder te keeren. Neen, het is met geen woorden uit te drukken hoe diep ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt, dat wij door de zonde geworden zijn. En wanneer het van ons moest komen, dan was er geen verwachting. Maar God heeft van eeuwigheid gedachten des vredes gehad over een deel van Adams zonen en dochteren. “Alzoo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft het eeuwige leven hebbe,” Joh. 3:16. En nu is Die Christus niet alleen den dood ingegaan om den dood voor eeuwig den doodsteek te geven, maar ook om uit den dood te verrijzen, en als de Overwinnaar van den dood Zich te openbaren. De Heere Jezus heeft Zelf gezegd: “De ure komt en is nu dat de dooden zullen hooren de stem des Zone Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven.” O, Hij is het die Zijn volk roept uit het graf der zonde. Hij gaat het voorbij op het vlakke des velds, en Voept hun toe: “Leef, in uwen bloede, leef.” En in die levendmaking worden zij afgesneden van Adam en ingeplant in Christus. Dan worden zij een leven deelachtig dat nooit meer sterft. Het is een leven dat zich openbaart in een schreeuwen naar God, gelijk een hert naar de waterstroomen. Dat leven haat de zonde, maar bemint ook God als het allerhoogste goed, en heeft betrekking op Gods recht, wet en inzettingen. Christus verheerlijkt Zich in de harten van dat volk, gelijk Hij Zelf de opstanding en het leven is.

O, wat een groote weldaad wanneer door de bediening des Geestes, wij van alles en van onszelf worden afgesneden, om alleen in Christus ons leven te vinden. Dat Hij is het vermaak en de verlustiging van onze ziel. Dat wij nergens in roemen als alleen in Hem, Die het leven van onze ziel is; en dat Hij de hoogste plaats in onze harten inneemt. Dat wij al maar sterven aan onszelf, opdat Hij ons niet alleen zal zijn tot rechtvaardigmaking maar ook tot heiligmaking. In onszelven arm en leeg, maar in Hem rijk en vol. En dan gedurig bekommering om Hem te kennen, en in de kracht Zijner opstanding, Zijnen dood gelijkvormig te worden.

En nu tot dat volk is het, dat de opwekking wordt gericht, om in gedachtenis te houden dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt.

Wat zondigt een mensch ook met Zijn gedachten. Van nature zijn onze gedachten maar vervuld met hetgeen van de wereld is. Des nachts is zelfs het kwaad nog ons overleg. Voor niemand van de wereld zouden we toch onze gedachten willen bloot leggen. O, wat moet ook Gods volk telkens in die bloedfontein van Christus gereinigd en geheiligd worden, ook van de zondige en ijdele gedachten die ons bezetten en vervullen.

Let ook dat Paulus niet zegt: Houd in gedachtenis dat gij bekeerd zijt of dat gij rechtvaardigd zijt; neen, van dat alles zegt de Apostel niets. ‘t Is wel een groot voorrecht dat we zaligmakende genade ontvangen hebben, ja nog grooter dat wij met bewustheid van onszelf vrede met God gekregen hebben; maar ‘t is ook een weldaad als wij uit alle weldaden den grond maar verliezen mogen, om alleen uit Christus te leven.

Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt. Dat in gedachtenis houden wil zeggen door het geloof Christus te erkennen, als de opstanding uit de dooden. Hij kan toch alleen door het geloof gekend worden. Van nature kennen wij Christus niet, hoeveel wij er ook van gehoord hebben. Niemand zal zonder de verlichting des Heiligen Geestes iets kennen van het geheim dat er ligt in Zijn opstanding. Onze’ oogen moeten geopend worden, en een wonder van den hemel plaatshebben om Christus te kunnen kennen. De Apostel had dat zelf ondervonden. Hij was onderwezen aan de voeten van Gamaliël, een van de voornaamste leermeesters in die dagen; maar toen hij van God neergeveld werd op Damaskus weg en Christus to hem sprak, heeft diezelfde man ootmoedig gevraagd: “Heere, wie zijt Gij?” Hij wist het niet. En later schrijft hij aan de Galaten: “Wanneer het Gode behaagd heeft Zijn Zoon in mij te openbaren.” Van onszelf komen wij dus tot de kennis van Christus niet. Het is bij den aanvang, zoowel als bij den voortgang, Gods eigen werk. Maar dat voorrecht wordt alleen Gods volk deelachtig. Aan hen openbaart Hij Zich, gelijk Hij niet doet aan de wereld. Denk maar aan Jacob te Bethel. Hij wist geen weg meer. ‘t Was alles even donker en verloren; buiten hope. En zie, daar in dien donkeren nacht werd Christus hem geopenbaard, als die Ladder die hij daar opgericht zag, welks opperste aan den hemel raakte.

En zoo was het ook bij de opstanding van Christus. De Vader had Hem opgewekt en Christus was verrezen. Hij had de eeuwige overwinning voor de Zijnen teweeggebracht. Het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. En toch zaten de Zijnen in stof en asch. De discipelen waartegen de Heere Jezus zoo menigmaal van Zijn opstanding gesproken, alsook de vrouwen die dat eveneens gehoord hadden. Maar in stee van blijdschap was er droefheid in hunne harten. De vrouwen zijn met specerijen naar het graf gegaan, om de laatste eer aan het lichaam van Dien voor hen zoo dierbaren Christus te bewijzen. Zij zochten den levende bij de dooden. Zelfs de afgewentelde steen, het geopende en ledige graf kunnen haar niet tot de gedachte brengen dat Hij opgestaan is. De Heere Jezus moest Zichzelf aan hen openbaren. Zoo ging het met de weenende Maria, als met de andere vrouwen.

De discipelen hebben van Christus opstanding gehoord, maar toch zitten zij met gesloten deuren om de vreeze der Joden. Wat die vrouwen er ook van gezegd hebben, zij kunnen het maar niet gelooven, totdat de Heere Jezus Zelf in hun midden stond. Zoo was het ook met de Emmausgangers. Zij waren bedroefd en teleurgesteld van Jeruzalem naar Emmaus gegaan. Hun hope was toch vervlogen, en hunne verwachting afgesneden. Zelfs onder de opening der Schriften herkenden zij Christus niet, totdat Hij hen bekend werd onder de breking des broods. Dan, ja dan gelooven zij dat Christus is opgewekt, en vervuld een ongekende blijdschap hun hart.

Het geloof is een gave Gods. Neen, wij kunnen maar niet gelooven als wij willen. Het moet ons van den hemel geschonken worden. Wij mogen geen pleit voeren voor het ongeloof, dat is zeer verre er vandaan, het ongeloof is en blijft zonde. Maar daar staat tegenover, dat wij een ernstige waarschuwing moeten laten hooren tegen al degenen die maar gelooven en aannemen zonder grond. Aan onze kant is gelooven een onmogelijkheid. Verwaardigt God er ons toe door de bearbeiding Zijns Geestes, dan is het een vanzelfheid.

Gods volk komt in de armoede, leert zijn doodstaat kennen, opdat in hun ziel plaats voor Christus zal bereid worden. Een arme zondaar zal tot den rijken vollen Zaligmaker komen, alleen door de trekking des Vaders; doordat de Heere Jezus Zichzelf aan hen openbaart. Denk maar aan Thomas. ‘t Was verkeerd dat hij zich van de discipelen zelf had onttrokken, en geen oor had voor al de boodschappen die ook tot hem kwamen, dat Christus opgestaan was. Maar ‘t is ook zoo dat Gods volk niet gelooven kan, als zij maar willen. In Christus is een eeuwige volheid, maar wij moeten tot Hem gebracht worden. Hij moet Zichzelf openbaren, en onze banden verbreken.

De openbaring van Christus gaat aan de oefening van het geloof steeds vooraf. Ook al mogen wij Christus als onzen Borg en Middelaar kennen, door Wien wij met God verzoend zijn. O, om gebruik van Hem te kunnen maken is alleen maar mogelijk door het geloof, wat ons steeds daartoe geschonken moet worden.

O, Die Christus kan ons maar verlossen en doen uitgaan uit de graven van de zonde, van Godsverberging, van lusteloosheid, van druk en tegenheen, van ongeloof en twijfel.

Volk des Heeren, houd hem in gedachtenis, bij de beschuldiging van uw geweten. In al uw leed en strijd, die soms zoo zwaar kan zijn; houd Hem in gedachtenis ook bij de verschrikkingen des doods. Dagelijks, onophoudelijk; gedenk er steeds aan. O, dat ge steeds moogt zien op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus. Dat Hij steeds uw hart vervulle en uw ziel vervroolijke. Dat zal u rust geven temidden van al de onrust des levens. Dat zal u bewaren voor alle twijfel en wanhoop. Dat zal u met blijmoedigheid doen gaan over de aarde. Verkondig Christus dood totdat Hij komt. Laat Zijn opstanding u zijn tot troost. Straks gaat gij sterven, maar uw sterven volk des Heeren is geen betaling meer voor de zonde, maar een afsterving derzelve en een doorgang tot het eeuwige leven.

Het graf is door Christus geheiligd, en straks moogt ge rusten op uw slaapstede, om dan in den morgen der opstanding opgewekt te worden, een verheerlijkt lichaam te ontvangen, dat dan met uw ziel vereenigd, God Drie-eenig eeuwig zal prijzen.

Mijn onbekeerde medereiziger! o, wat zal het voor u toch zijn zonder Christus geleefd en zonder Christus straks te sterven. Dat de schrik des Heeren u nog bewege tot het geloof en tot de zaligheid. Dat ge God nog te voet leerde vallen, eer het voor eeuwig te laat zal zijn.

Jongens en meisjes, die nog springt en zingt, God mocht u nog te sterk worden, u neervellen en uwe ziel bezetten met een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekeering werkt tot zaligheid. Ja oud en jong, kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Christus die nu uw Rechter is, mocht uw Verlosser worden tot uw eeuwig welzijn, beide voor tijd en eeuwigheid. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1949

The Banner of Truth | 16 Pagina's

EEN APOSTOLISCHE OPWEKKING

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1949

The Banner of Truth | 16 Pagina's