Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET HART BEREID OM GOD TE LOVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET HART BEREID OM GOD TE LOVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 57:8: “Mijn hart is bereid, O God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.”

DAVID wordt vervolgd door Saul en zijne mannen. De man naar Gods hart en de liefelijke in Psalmen, moet deelen in uit- en inwendige vervolgingen, Dat hebben allen te verwachten die de zijde van Koning Jezus mochten kiezen; die den strijd hebben aangebonden tegen satan en zijn rijk. Allen die godzalig willen leven, zullen vervolgd worden, volgens het woord van Paulus. Christus heeft gezegd: “Ze hebben Mij gehaat, ze zullen ook u haten; ze hebben Mij vervolgd, ze zullen ook u vervolgen.” Deze groote Leermeester heeft echter ook gezegd: “Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, als u de menschen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen.””

David staat heel anders tegenover zijn vijanden, als zijn vijanden tegenover hem. De vijanden trachten hem te verderven en uit te roeien van de aarde, maar dat wordt, door genade, niet bij David gevonden. Saul zoekt zijn dood en moet overal heenvluchten om een schuilplaats te vinden, maar David zoekt Sauls dood niet. Meer dan eens liet hij dat blijken.”

De Heere bewaarde David wonderlijk in Zijne kracht, en hoe makkelijk had hij de bittere vijand Saul kunnen ombrengen. Dan moest Saul dat wel bekennen, en beleed gezondigd te hebben. Met die belijdenis bleef hij echter dezelfde en ging voort in de zonde. Meer dan consciëntieovertuiging is noodig om los te maken van de zonde, die te haten en te laten. Niets minder dan ontdekkende en overtuigende genade Gods, verworven door Christus voor Zijn volk. Diepgaande ontdekkingen en uit kracht daarvan hartgrondige overtuiging, zooals de Heere die bij aan- en voortgang schenkt in de harten van Zijn volk. Dan wordt het een zielsbelijdenis in boete en berouw, en getuigd met David: Ik heb gedaan dat kwaad is in Uw oog; dies ben ik Uw gramschap dubbel waardig. Dat werd steeds bij Saul gemist, en daarom ging hij voort op zijn zondeweg en kwam in zijn zonde eeuwig om. O, die zondeweg, die weg des doods in Adam gekozen!”

Al des Heeren kinderen weten het onderscheid tusschen consciëntie-overtuiging en benauwdheid, en overtuiging van zonde en schuld door den Heiligen Geest.”

David die vervolgd werd, was er veel beter aan toe dan Saul die vervolgde. Lezer! moet ge zoo ook niet oordeelen. Beter ook voor u als een David vervolgd te worden, als om in valschen vrede en rust daar heen te gaan, of ... te vervolgen en Gods menigmaal bedrukte knechten en kinderen verdriet aan te doen. O, bid toch maar om bewaard te worden, nooit één van Gods lieve kinderen kwaad aan te doen, en verdrietig te maken.”

Neen, David zocht Sauls ondergang niet. Hij mocht de les van Jezus beoefenen om zijn vijanden lief te hebben, en wel te doen aan hen die kwaad voor goed vergolden. Dat woord “Altascheth” in het begin van den psalm, zegt zooveel; zegt het zoo duidelijk. Immers het beteekent volgens verklaarders “verderf niet.” Willen de mannen van David zijn vijand Saul ombrengen die in de spelonk slapend terneer ligt, dan zegt David “verderf niet.” Is dat geen bijzondere liefde tot een vijand? Het was niet altijd zoo bij David, maar nu was het gelukkig zoo. O, wat heerlijke genade uit de volheid van Christus, om door en met Christus in liefde te wandelen. Het is zoo tegen onze booze en trotsche natuur, die soms ook bij het kind des Heeren te veel de overhand heeft. Hij, Die de machtige God Jacobs is moet er weer gedurig aan te pas komen, gedurig in de vernedering brengen voor Zijn aangezicht. Wat een zegen als een nietige aardworm op z’n plaats gebracht te worden, onder God te zijn en bereid gemaakt te worden om den grooten en oneindigen, den Eenigen en Drie-eenigen God te loven. Dat niet onze verheffingen, maar de verheffingen Godes in onze keelen zijn. En zal dat niet de begeerte zijn van al dat volk, als ze als David met den Geest van Christus vervuld zijn?”

“Al-tascheth, verderf niet,” dat woord had groote en zalige beteekenis in eigen leven en ziels ervaring. Als hij heeft leeren bidden en smeeken: “Och HEER’, och, wierd mijn ziel door U gered !” Verstaat gij het ziel die in uw verlorenheid uitziet naar redding, of de verlossing in en door Christus deelachtig zijt en hebt mogen zien en gelooven dat het wraakzwaard Godes op uw Borg is nedergedaald om u daarvan eeuwig te verlossen en vrij te maken, opdat ook in dien weg uw hart bereid zou worden om den Heere psalmen te zingen tot Zijne eer en heerlijkheid. Dan mag David getuigen volgens Psalm 40: “En hebt een nieuw lied in mijnen mond gegeven.” Dan kan het kind Gods met de Bruid zijn Hooglied zingen.”

“Al-tascheth, verderf niet,” het leidt ons tot nadere verklaring voor den zondaar die wel door duizend zorgen en dooden gekweld wordt, naar Job 33, waar Elihu aldus spreekt: “En zijne ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die dooden. Is er dan bij hem een Gezant, een Uitlegger, een uit duizend, om den mensch zijnen rechten plicht te verkondigen; zoo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale: Ik heb verzoening gevonden.” enz. En dan denken we nog om Job 35:15: “Hij zal den ellendige in zijne ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.””

David heeft kennis aan uitwendige maar ook aan inwendige of geestelijke verlossingen. De verlossingen des Heeren zullen in het leven van het kind des Heeren steeds vermenigvuldigd worden, en . . . Jezus, hun hoop en verwachting, zal ze op Zijn tijd verlossen met een volkomene en eeuwige verlossing. Wat is het vooruitzicht schoon voor dat volk. O, hadden ze meer oogen en licht om het te zien! Dat mag ze wel eens gebeuren, want het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vroolijkheid voor den oprechte van harte. Dat zien we ook hier in David. De Heere heeft zijn smeekingen verhoord, zijn twistzaak getwist en hem recht gedaan van zijn tegenpartijder. Hij staat en roemt in het geloove. O, hoe spoedig zal het weer anders zijn. Wat gaat het standelijk leven op en neer bij Gods volk. Wat zijn ze in alles afhankelijk van den H. Geest en deszelfs invloeden. Een mensch mag een groot geloof bezitten en bespreken, maar is het een dood geloof, hij kent daar niets van; hij verstaat het geestelijke geslacht des Heeren niet.”

David sprak nu geloovig: “Verhef p boven de hemelen, o God! Uwe eer zij over de gansche aarde. Zij hebben een net bereid voor mijne gangen; mijne ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden ingevallen. Sela.” vers 6 en 7.”

Dan volgt: “Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.””

Tot tweemaal toe belijdt David den Heere, dat zijn hart bereid is, bereid is om Hem te loven en te prijzen. Wie had dat hart van David bereid? Had hij dat zelf gedaan? Wat moet gij daar op antwoorden ziel, die op uw weg steeds toenemende zelfkennis hebt ontvangen? Die smartelijk hebt moeten ervaren, dat ge door afval van God een ledig maar ook bedorven vat zijt geworden. Dan ons hart maar steeds bereid en gereed om den duivel en de wereld te verheffen. Hart en tong vloeien saam om God te onteeren, en zich te verlustigen in hetgeen wat ijdelheid is. O, het hart in gevaar en gereed om weg te zinken in ach en wee, als God het niet verhoed.”

Het was Israëls God en Koning, Davids Redder en Verlosser, die Davids hart bereid maakte om te zingen en te psalmzingen den HEERE. Dat doet de Heere nog bij Zijn volk. Menigmaal zijn ze neergeborgen en bedroefd, zijn zeer bestreden en treurig, meer om moedeloos neer te zijgen op den moelijken weg, gebogen onder zwaar kruis. De harpen hangen aan de wilgen, en het kind Gods is gelijk aan den treurwilg. Asaf zegt echter: God zal verandering geven, na het zure geeft Hij het zoet. Wat heeft David dat dikwijls ondervonden. Toen hij dezen psalm dichtte heeft hij een veilige plaats in de spelonk gevonden, en heeft de Heere hem doen zien op zijne vijanden. De vijanden zijn beschaamd, en David is verblijd in God. Nu door den Heere verlost, door Hem bewaard en getroost, is zijn ziel in een zeer opgewekte en verheugde gestalte, en daarom: “Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.””

Zoo bereid de Heere nog steeds de harten van de Zijnen om Hem lof te zingen met hart en mond. De zielsellende mag groot zijn, schuld en zonde zwaar drukken, voor God niet kunnen bestaan, geen Borg voor de ziel, gelijk bij Hiskia op zijn ziekbed, maar verlost door Christus, bekleed met Zijn gerechtigheid, met God verzoend, enz.; zal dan de ziel niet bereid zijn om te zingen, psalmzingen?”

Zendt de Heere in de ellende troostrijke zielsverruimingen, zalige gezichten door het geloof van Christus, zoete beloften van heil en zaligheid, bevrijdingen van zielsvijanden en tegenpartijders, doet Hij Zijn zoete gemeenschap smaken; ontvangt de ziel verblijdende teekenen van Gods liefde, trouw en goedheid, wordt dan de ziel niet bereid om een loflied aan te heffen? Veel zou hiervan nog te zeggen zijn, maar dat kan in een korte meditatie niet. Evenwel blijkt hieruit dat des Heeren kinderen niet altijd in druk en knel zitten. O neen! Als ze eens terug blikken dan zullen ze David verstaan als hij getuigt dat zijn hart bereid is om te zingen, en te psalmzingen. De Heere is echter een vrijmachtig Heere in de bedieningen van Zijn volk. Het eene kind des Heeren zal meer met opgewektheid en blijdschap zijn weg bewandelen, dan het andere. Let slechts op de onderscheidene Bijbelheiligen. En zoo is het nog.”

Davids hart was bereid en sprak hij : “Ik zal zingen, en psalmzingen.” Hij schijnt eenig onderscheid te maken tusschen zingen en psalmzingen. Wij willen hier overnemen wat zeker schrijver er van zegt, schrijvende over het “Boek der Lofzangen”: “Wij gebruiken het woord ‘psalmen,’ en hebben dat ontleend van de Grieken, dat zegt zulk een zingen, ‘t welk gepaard gaat en bestuurd wordt door zekere speeltuigen, in onderscheiding van zoo een zingen, ‘t welk alleen gedaan wordt met de stem zonder speeltuigen. Dit onderscheid neemt Paulus waar Efeze 5:19, daar hij vermaant den Heere te zingen en te psalmen. Zoo maken de Hebreen ook onderscheid tusschen zingen en psalmzingen, Ps. 27:6: “Ik zal zingen, ja psalmzingen den HEERE.””

O, wat heeft David veel geschreid en gebeden, veel geleden en gestreden, maar hij heeft ook veel mogen roemen en zich verheugen, veel mogen zingen en psalmzingen den Heere. Mond en hart mochten Zijn God prijzen en grootmaken; roemen Zijne goedertierenheden.”

Nu mogen des Heeren kinderen die dierbare psalmen van David wel eens overnemen en tot de hunne maken, en dat zonder diefstal te plegen. Ze mogen hetzelfde gevoelen en bedoelen, en de taal des H. Geestes spreken. Hun gansche ziel valt er bij, als zeker schrijver zegt: “In dit gewijde Boek doen zich hier eens de beeltenissen voor van een snooden doch boetvaardigen zondaar, wiens voorbeeld eiken zondaar moet afschrikken. Daar hoort men den donder van Gods wraak tegen de onbekeerden uitbazuinen. Ginds heffen zich de juichende galmen van een vroolijk en opgebeurd vroom gemoed ten hemel, om Gods onverdiende gunstbewijzen te verheerlijken. Hier worden de zielen in verwondering opgetogen gehouden, onder en door de beschouwing van de majesteit en macht des Allerhoogsten ; op een andere plaats wordt een diepe smart en hartelijke droefheid naar God, in ons verwekt, op ‘t levendig gevoel onzer zonden, terwijl de geest der boetvaardigheid wordt opgewekt, om met blijdschap op genade en zaligheid te hopen. Elders worden met een levendig penseel afgeschilderd, ja, wat meer is, de verlichte dichter, met vooruit ziende gedachten de rollende eeuwen nu doorgezworven zijnde, schijnt reeds nabij den Hemel en in ‘t koor der gelukzaligen ingenomen te zijn, wanneer hij ons des Allerhoogsten lof, met heerlijke klanken doet hooren, en deszelfs oneindige volmaaktheid met de eerbiedigste maatgalmen verheft.””

In het midden der verdrukkingen mag dan David verwaardigd worden God groot te maken en zich in Hem te verblijden, en roept hij verder in dezen psalm: “Waak op, mijne eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken. Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal u psalmzingen onder de natiën. Want Uwe goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uwe waarheid tot aan de bovenste wolken.””

Hoe is het met u, lezer! Behoort ge ook tot die geestelijke zangvogels? Heeft de groote Leermeester en Opperzangmeester, u geleerd om te schreien en te smeken, maar ook om te zingen in blijdschap des harten? Menigeen zingt, maar helaas! nooit met hart en mond; zonder ooit met betraande oogen en een verbrijzeld hart vanwege zonde en ellende, over de aarde geloopen te hebben. O, dat Gods lieve Geest mocht nederdalen in uwe ziel, opdat ge iets moogt leeren kennen van het geestelijk treuren en verheugd te zijn, ja in Hem, Die altijd het geluk en de blijdschap Zijns volks is geweest. De gezegende Jezus schenke u Zijne verlossingen, opdat gij ook nog eens met des Heeren volk moogt aanheffen niet alleen hier beneden maar ook straks eeuwig Boven, den veelvoudigen lof des Heeren.”

De Heere mocht Zijn volk meer met blijdschap en verheuging hun weg doen bereizen. Ai, wat is er weinig ware droefheid en zielesmart, en dan ook weinig ware blijdschap en ziele-vreugde. 0, wat is het land stil en gerust! Jacobs God geve genadiglijk verandering. Hij schenke meer verlossingen in de harten Zijns volk, vervulle meer met liefde tot God, Zijne deugden, Zijn eer en heerlijkheid, doe meer wegzinken in verwondering en aanbidding aan Zijne heilige voeten, leidde meer in in Zijne Goddelijke werken zoo in natuur als in genade, opdat indien weg de harten meer mogen bereid worden om God te loven, te zingen en te psalmzingen den Heere. Hij is hun Maker, Die psalmen geeft zelfs in den nacht:”

‘k Zal Zijn lof zelfs in den nacht
Zingen, daar ik Hem verwacht;
En mijn hart, wat mij moog’ treffen,
Tot den God mijns levens heffen.”

Volks des Heeren, in welk een stand der genade ook gebracht, dat zij veel uw deel in deze donkere tijden, nu de wereld zooveel zingt en blijde is, en gij zooveel zwijgt. Toch niet met tevreden, is het wel? Dan wel eens een zuchten en uitzien naar verandering. O, eenmaal zal de Heere al de Zijnen opnemen in heerlijkheid. In het hemelsche Paradijs zal geen stilzwijgen gevonden worden, zal de stem der treurigheid niet worden gehoord; maar zullen alle monden Gods goedertierenheden eeuwig roemen en Hem verhoogen die hen Gode kocht door Zijn dierbaar bloed. Dan zal volmaakt worden vervuld: “En de zangers gelijk de speellieden, mitsgaders al Mijne fonteinen zullen binnen u zijn” (Ps. 87) ; “want het Lam dat in ‘t midden des Troons is, zal ze weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen,” Openb. 7.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1950

The Banner of Truth | 16 Pagina's

HET HART BEREID OM GOD TE LOVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1950

The Banner of Truth | 16 Pagina's