Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET GEZANG DES HEEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GEZANG DES HEEREN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Kronieken 29:27: “En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren.Ten tijde nu als dat brandoffer begon, begon het gezang des Heeren met de trompetten en met de instrumenten Davids, des konings Israels.”

WAAR genade valt, daar valt ze vrij. Duidelijk komt dat uit in het leven van Hizkia, koning van Juda. Immers hij had genade gevonden in de oogen des Heeren, en was begiftigd met een oprecht geloof. En dat, terwijl hij een zoon was van den goddeloosten koning van Juda. De diepgezonken Achaz was zijn vader.

Het was souvereine genade alleen, dat Hizkia wandelde in de wegen des Heeren. De deuren van het huis des Heeren had zijn vader gesloten, maar Hizkia deed ze open reeds bij de aanvang van zijn regeering. Door Gods genade kwam er een verandering voor Juda. Hizkia mocht strijden voor Gods eer, en hervormde den godsdienst geheel naar het Woord des Heeren.

Ziedaar, de vruchten van de waarachtige bekeering in het leven van een koning, die door genade een voorwerp was van Gods eenzijdige liefde.

Het leven Gods kwam openbaar, het werd gezien reeds bij den aanvang van zijn regeering. De Priesters en de Levieten heiligden zich, en kwamen om het huis des Heeren te reinigen. En toen alles gereinigd was, ging de koning met de oversten en de gansche gemeente op in het huis des Heeren. De Priesters en de Levieten maar ook de zangers, en de speellieden met de trompetten en de instrumenten Davids, stonden allen op hun plaats.

En nu eerst werden de varren en rammen en lammeren en de geitenbokken geoffered tot een zondoffer voor het koninkrijk en het heiligdom. Vervolgens gebeurde wat wij lezen in 2 Kronieken 29 vers 27: “En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren.” Maar hebt gij het opgemerkt lezer? Eerst werd het zondoffer gebracht, en dan op koningsbevel een brandoffer. Och dat wij in deze donkere dagen dat eens op mochten merken, eerst moet er een zondoffer gebracht worden om tot het brandoffer te komen. Gelukkig volk dat het bevindelijk mag verstaan, dat het zondoffer vooraf gaat, op dat er plaats is voor het brandoffer. Het brandoffer was zoo een gewichtige zaak.

Daarom komen wij tot de vraag: “Wat zal de oorzaak wezen, dat wij lezen in de woorden van onze overdenking: ‘Ten tijde nu als het brandoffer begon, begon het gezang des Heeren’.” Kom, laten wij eens dieper daarop in gaan, wat het verband was van het gezang en het brandoffer. Wij lezen hier van gezang des Heeren. En in 1 Kronieken 6 vers 31 lezen wij: “Dezen zijn het, die David gesteld heeft tot het ambt des gezangs in het huis des Heeren, nadat de ark tot rust gekomen was.” Het was een ambt des gezang in Gods huis, en was daar gesteld nadat de ark tot rust gekomen was. Zoo lang dat de ark in gevangenschap was, waren de harpen aan de wilgen. Het was toen geen tijd om te zingen. O deze verborgenheid is zeer groot, ziende op Christus en Zijne gemeente. Maar met het opbrengen van de ark werden de harpen weder ter hand genomen, wonder van Gods eeuwig welbehagen, ze moesten zingen. Dus dat zingen hield duidelijk verband met de ark. En wat een rijkdom de ark wees op Christus.

Maar nu lezen wij dat het gezang des Heeren begon, ten tijde dat brandoffer begon. Neen het gezang was niet begonnen bij het zondoffer, maar bij het brandoffer. Was dat toeval? Neen, dat had een groote beteekenis, er waren verschillende offers op Godsbevel onder Israel ingesteld, er waren zond en schuldoffers, dankoffers, spijs en drankoffers, brand en slachtoffers. Maar die offers waren onderling verschillend, zoo als wij ook wel weten dat een zondoffer iets anders is dan een dankoffer. En het verschil werd aangeduid zoo wel door haar namen, en door de verschillende wijze van offeren.

Wel nu het voornaamst offer was wel het brandoffer, daar het brandoffer geheel verbrand werd. Ja het brandoffer werd geheel verbrand, zoo wel de kop van het offerdier als het vet, en ook de schenkelen en al het vleesch. En dan, eerst als het brandoffer begon, begon ook het gezang des Heeren: “Loof den Heere.” Wat mocht daar Gods Kerk van den ouden dag daarin zien? Van nature niets. Daar moest een Gods wonder ervaren worden, om dat Gods wonder te mogen bewonderen. De verklaarders spreken er van dat de oorspronkelijke naam van het brandoffer beteekent: “opstijging.” Om dat het opsteeg in de vuurvlammen als een Gode welriekende reuk. Dat brandoffer wijst ons heen naar Christus.

Dat offer ging op in de vuurvlammen. In dat offer had de Kerk te zien, wat ze door de bondsbreuk in Adam hebben verdiend. En wat zag nu de geloovige Israeliet in dat offer? Dit, dat hij geheel op moest gaan in de vlammen van Gods toorn. De kop van het offerdier ging in de vlammen op, het Zion Gods mocht er door genade inzien, hoe hij nu met al zijn verstand aan de toorn Gods was onderworpen in Adams bondsbreuk. Het vet en het vleesch werden verbrand, de Kerk van den ouden dag, zag daarin, dat ons gemoedelijk bestaan ons van Gods toorn niet bevrijdt. De schenkelen en de beenderen werden verbrand, en het wormske Jacobs zag daarin, hoe God geen lust heeft in de beenen des mans, hoe hij met al zijn kracht en godsdienst voor den Heere niet kan bestaan, en verbrijzeld zal worden, in de vreeselijke toorn Gods tegen elk mensch, buiten Christus. Dan alleen als de Israeliet van de oude dag zondaar voor God was geworden, dan ging de beteekenis van het brandoffer hem door het hart. Zeker door het zondoffer had hij een gevoel gekregen door Gods genade van zonde en schuld, hij gevoelde zijn zonde tegen een rechtvaardig God. Maar hij stond daar met een openstaande schuld. Zijn er nog lezers die daar kennis aanhebben?

Wat vernemen wij toch weinig van menschen die daar gaan op de aarde met openstaande schuld. Zijn er nog die een waarlijk Gods gemis hebben? Wat zijn wij vlug klaar. Wat klimmen wij op uit de beloften tot het gezang bij het brandoffer. Maar Gods ontdekte volk krijgt in te leven de rechtvaardigheid Gods. Sion zal door recht verlost worden. In de weg van verloren gaan, o dan moet er niets overblijven alles moet er dan aan. En wat kunnen wij dat gemakkelijk bepraten, maar om dat te beleven is een Gods daad.

Nogmaals het zondoffer van erkenning was groot, maar nu moest hij met God verzoend worden. O dat uitzien, de harpen aan de wilgen, zuchtende: “ik sta daar met openstaande schuld.” En zich zelven niet meer te kunnen helpen. Maar eeuwig wonder het brandoffer was voor verlorenen. Voor degene die naar de hel moeten. En Gods recht liever krijgen dan hun eigen zaligheid.

O voor een volk dat geen grond meer kan vinden in al de offers die volbracht zijn, maar waar een uitzien is op het eenige brandoffer dat alles verteerde. Ja voor een mensch die Gods recht moet erkennen rechtvaardig als God mij verdoemd, de deugden Gods worden hem alles. Alles moet bezwijken, ja ook zijn godsdienst, recht op de hel. Maar wat ziet hij? O, zaligheid in dat brandoffer, het offerdier was in zijn plaats. Het brandoffer was geheel vrijwillig, Lev. 1:3. O wonder van genade van eeuwigheid heeft Christus zich geheel vrijwillig gegeven: “Zie Ik kom, o God, om uw wil te doen.” De zaligheid is van eeuwigheid, dat Christus Zich gaf voor verdoemelingen. Maar op grondslag van recht. Wat zag hij? Het brandoffer moest een volkomen mannetje zijn. O dat volkomen dat was de eisch van den Vader, de eisch van het recht, zulk een Middelaar die volkomen rechtvaardig en waarachtig mensch was. O dat volmaakte offer Jezus heeft de schuld volkomen betaald. De ark is tot rust gekomen. Een uitgewerkte zaligheid in Christus. Eeuwige vrijmachtige werkingen, aan de vollen toorn gaf Christus Zich over, opdat de zaligheid voor Gods Kerk is verdiend, maar ook is toegepast.

O dat brandoffer Christus is volkomen opgegaan in de vuurvlammen, op dat een volk door het geloof van den ouden dag en de nieuwe dag mag roemen: “God is Mijn God, Hij wil Zich Mijner ontfermen.” En als het brandoffer begon, als daar het Gods werk zich openbaart, zal dan het gezang niet opgaan? Neen, de muziek Gods kon niet zwijgen. De eenzijdige bediening van dat offer is zoo groot. Ze kunnen niet zwijgen, het is al zaligheid. Let wel, toen het brandoffer begon, begon ook het gezang des Heeren. Dat is het Godsgeheim voor de Kerk, om nu ook de wetenschap bevindelijk daar van te kennen: “dat is ook voor mij.” Dat eenige volmaakte offer, is dat ook voor mij? Het zal niet minder kunnen lezers. En het ontdekte volk van God, als ze waarlijk het recht Gods mogen inleven willen ook niet anders. Alles moet er aan, buiten Christus alles te kort voor de eeuwigheid. Toen Mozes op de steenrots sloeg en Christus verdrong voor het volk, was er weinig te aanschouwen van de lust aan de gerechtigheid van Christus. Gebonden onder de wet, veroordeeld door de zonde, steunend maar al te zeer op eigen gerechtigheid, is het volk van God veel gesloten voor de gerechtigheid van Christus. Heeft het gezang des Heeren reeds waarde voor ons gekregen?

Ven eeuwigheid is er een gezang geweest tot verheerlijking van Gods Souvereiniteit. En in de tijd zal er een gezang geleerd worden, omdat God de getrouwe is. Gelukkig volk dat het geheim van het gezang mag verstaan. Dan is het geleerd “Ik wou vluchten, maar kon nergens heen, terwijl de dood voor oogen scheen.” Want dat gezang wordt geleerd in de weg van verloren gaan. Ach hadden wij diepere indrukken van onzen verloren doemwaardige staat, het heil van het dankoffer zal ons dierbaarder worden. Waarom zoo weinig gezang in waarheid bij Gods volk? De diepe ontdekking ontbreekt veelal, het komt niet tot een roepen het is buiten hope.

Wij lezen nadrukkelijk dat Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou slachten. Waarom beval Hizkia dat? Omdat hij het bevindelijk mocht gevoelen, daarin lag het richtelijke. O de schuld van zijn persoon, huis en volk, maar ook van het heiligdom moest verzoend worden.

Geliefde lezers, dat wij daar ook iets van mochten verstaan. Gods oordeelen zijn zoo zwaar over Kerk, land en volk. Maar nu in het richtelijke moeten wij schuldenaar voor God worden. De roepstemmen Gods komen steeds nader, hoeveel jongens zijn er reeds gevallen op het schiereiland Korea? Ja, ook uit onze gemeenten. O, dat wij toch eens in de schuld mochten komen, want de Heere gaat door. Eerst mocht Hizkia komen met het zondoffer om genade te zoeken bij God.

O dat wij eens waarlijk in de diepte voor God mochten komen. En toch wat kunnen wij Zondags hard de Psalmen Davids zingen. Er is genoeg gezang. Ook in onze gemeenten. Maar wat zingen wij gemakkelijk de lijdens Psalmen met een bevlekt geweten. Maar Gods arme volk mag wel eens zingen, dat er een tijd komt, dat de huigelaars openbaar komen.

O eenmaal zullen ze verstommen. Ja de mensch kan zich veel aanmatigen, en zingen en juichen van het offer Jezus. Maar als men vraagt, op wat voor gronden kan gij het gezang des Heeren, dan komt de vijandschap openbaar. Daarom wat zal het einde wezen van de zulken die nog nooit het gezang des Heeren vernomen hebben in waarheid? Het zal een brullen wezen in het eeuwig verderf. De natuurlijke mensch is zoo brutaal, zelfs kan hij zingen aan het Nachtmaal des Heeren, en toch nog nooit gezongen in waarheid.

Onderzoek is noodig. En wonder van genade, de Heere heeft nog een volk, dat onderzocht wil worden. O ze kunnen niet ontkennen dat ze iets verstaan hebben van het gezang des Heeren, het gezang gaat niet om den hemel, maar tot eer van de deugden Gods. Het is hun zoo noodzaakelijk om den Borg te mogen kennen, in Hem is er een weg tot verzoening. O toen dat offer alles was hebben ze het geheim mogen bewonderen. De vrije gunst die eeuwig God bewoog. En nu weelde harpen aan de wilgen.

En wat is de strijd? Ze zijn zoo bang dat ze zich bedriegen. Het wordt zoo onmogelijk, en nu staan ze voor de zaak met alles.

Maar let nu eens op Hizkia. Heeft hij iets mee genomen toen hij kwam tot dat brandoffer? Neen niets, als dat mogelijk was, dan was het kwijt. Voor wie is Christus gestorven? Voor verlorenen zondaars, die niets meer hebben als zonde en schuld. Voor de gene die zich zelven niet meer helpen kunnen, en als vijanden voor het recht Gods worden gebracht.

Heerlijk Evangelie onbekeerden toen het brandoffer begon, begon ook het gezang des Heeren. Er is nog een mogelijkheid van zaligworden. Het is nog het heden der genade, het is de dag der zaligheid. Och dat gij eens mocht zien dat het eigen schuld is als gij verloren gaat. Wij gaan de eeuwigheid tegemoet. Hoe zult gij het maken vijanden van God en Zijn volk? Eigengerechtigde die nog nooit schuldenaar voor God zijt geworden? Denk er om de dag van afrekening komt, en God zal Zich in de eeuwige ondergang van de vijanden verheerlijken. Uw tandgekners en vloeken in de hel zal tot in alle eeuwigheid het recht verhoogen van Hem, bij Wien een vreeselijke Majesteit is. O bekeer u, bekeer u, voor dat het te laat is. En hoe is het Gods Kerk?

De harpen aan de wilgen. Wat kunnen wij klagen. Maar is ons klagen reeds schuld geworden? Waar is het ambt des Gezang des Heeren? Dat komt omdat er zoo weinig gemeenschap is met het brandoffer Christus. En dat is door onze zonde, dat de doorbreeking van Gods gezang zoo gemist wordt. O, dat wij in de schuld mochten komen. Dan zal er voor Amerika, ja ook voor onze gemeenten nog hope wezen. Wat groot de Heere is nog niet geweken met Zijn Geest. Neen dat fluistert de Satan wel Gods volk in, in dagen van bestrijding maar de harpen komen van de wilgen. O ze zullen zingen van goedertierenheden en recht. Als dat niet waar was, dan is de Heere geen Waarmaker van Zijn Woord.

Het gezang des Heeren zal vernomen worden te midden van het oordeel. Wat is de oorzaak? Aan de rechterhand des Vaders staat het Lam, Jezus Christus die geslacht is tot verheerlijking van Gods recht. Tot vrijspraak van Gods Kerk. In Hem is het gezang des Heeren. God verheerlijkt het Lam, gelijk het Lam verheerlijkt de Vader, en door den Heilige Geest verheerlijkt Gods kind een Drieeenig God. Volk van God, dat er plaats mag wezen voor de ambtelijke bediening van de Heere Jezus. Het is alles door de gemeenschap van het brandoffer. Dan zullen wij te midden van de oordeelen Gods nog vernemen de heerlijke boodschap: “De zangtijd genaakt.” En dan zal Gods lieve volk, zeker op hun plaats komen, en getuigen: “Want Gij zijt mij een hulp geweest, en in de schaduw uwer vleugelen zal ik vroolijk zingen.”

Zingen op de puinhopen volk, daar moet het heen. De weg naar boven zouden wij wel sluiten door onze ontrouw en zonden. Maar Christus houdt die open door Zijn voorbidding. Och dat wij meer crediet op God mochten hebben. Maar de Heere is de getrouwe, grijp moed volk van God, hoe menigmaal heeft Hij uw druk veranderd in geluk, uw klaagtoon in lofzang.

Grijp vervolgde, bedrukte, afgetobde zielen, grijpt moed. Welhaast zal de Heere u met eeuwige verlossing vrijmaken. Maar enkel om het brandoffer Christus. En dan zal het wezen eeuwig gezang in de hemel, en eeuwige blijdschap zal op uw hoofd zijn. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's

HET GEZANG DES HEEREN

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's