Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OUDERDOM DES MENSCHEN EN DAN HET EINDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OUDERDOM DES MENSCHEN EN DAN HET EINDE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

DAAROP wordt op bijzondere wijze op gedoeld in Prediker 12. De wijze Prediker Salomo wijst in het eerste vers van dat hoofdstuk op de noodzakelijkheid om in de dagen der jeugd te gedenken aan zijnen Schepper. De drangrede is: “Eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.”

O, dat menig jong mensch het ter harte moge nemen hoe ernstig de Prediker spreekt tot jeugd en jongelingschap. Hoe menig jeugdig mensch verkwist de bloei des levens met deszelfs heerlijke kracht en frischheid. Het wordt alles opgeofferd in den dienst des satans en der zonde. Den Heere te zoeken om Hem te vinden, met God verzoend te worden en bereid te zijn voor dood en eeuwigheid, dat heeft tijd genoeg; dat zal later wel in orde komen. Later, maar later komt in menig geval niet. En wordt de mensch oud, dan zegt de Prediker zoo ernstig, dat het dan kwade dagen zijn, wanneer de mensch wel zegt: Ik heb geen lust in dezelve.

Na deze ernstige vermaning wijst de Prediker op des menschen ouderdom en zijn einde in deze wereld. Hoe dat de ouderdom des menschen met vele zwakheden en gebreken gepaard gaat. “Op sierlijke wijze en door overdachtelijke uitdrukkingen” wordt dat alles beschreven. Daarin, zegt de Bijbelverklaarder Matthew Henry, “is wel iets moeilijks voor ons, dien niet bekend zijn met de gewone spreekwijze en de metaphoren, die in Salomo’s tijd gebruikt werden, maar de algemeene strekking is duidelijk, namelijk om aan te toonen hoe onaangenaam over het algemeen de dagen des ouderdoms zijn.”

Voornoemde verklaarder heeft de beeldspraak bijzonder duidelijk gemaakt, en willen we overnemen, wat hij daar over schrijft. Wellicht dat dan menig lezer, die tot nog toe niet begreep waarop Salomo doelde in de verzen 2 tot 7, dan daardoor tot duidelijkheid zal komen.

De verzen zijn als volgt: “Gedenk aan uwen Schepper:—Eer dan de zon en het licht, en de maan en de sterren verduisterd worden, en de wolken wederkomen na den regen. In den dag, wanneer de wachters des huizes zullen beven, en de sterke mannen zichzelven zullen krommen, en de maalsters zullen stilstaan omdat zij minder geworden zijn, en die door de vensteren zien, verduisterd zullen worden; en de twee deuren naar de straat zullen gesloten worden, als er is een nederig geluid der maling, en hij opstaat op de stem van het vogeltje, en als zangeressen nedergebogen zullen worden. Ook wanneer zij voor de hoogte zullen vreezen, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, en de amandelboom zal bloeien, en dat de sprinkhaan een last zal wezen, en dat de lust zal vergaan; want de mensch gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de straat omgaan. Eer dan het zilveren koord ontketend wordt, en de gulden schaal in stukken gestooten wordt, en de kruik aan de springader gebroken wordt, en het rad aan den bornput in stukken gestooten wordt, en dat het stof wederom tot aarde keert als het geweest is, en de geest weder tot God keert, die hem gegeven heeft.”

Verklaring:

Dan zullen de zon en haar licht, de maan en de sterren en het licht, dat zij er aan ontleenen, verduisterd worden; zij zien er donker uit voor oude lieden ten gevolge van het afnemen van het gezichtsvermogen, hun aangezicht is omfloerst, en schoonheid en glans ervan zijn verduisterd, hun verstandelijke vermogens, die als lichten zijn in de ziel, zijn verzwakt, hun verstand en hun herinneringsvermogen begeven hen, hun begrip is niet meer zoo vlug, en hun verbeeldingskracht niet meer zoo rijk als zij geweest zijn; (licht wordt dikwijls genomen voor blijdschap en voorspoed) de dagen hunner vroolijkheid zijn voorbij, en zij hebben noch behagen in de gesprekken van den dag noch in de rust van den nacht, want beide de zon en de maan zijn voor hen verduisterd.

Dan komen de wolken weder na den regen, zooals bij natte weergesteldheid de eene wolk niet zoodra voorbij is, of zij wordt opgevolgd door een andere; zoo is het met oude lieden, als zij van de eene pijn, de eene krankheid, bevrijd zijn, worden zij bevangen door een andere, zoodat hunne kwalen als een gedurig druipen zijn ten dage des piasregens. Het einde van de eene verdrietelijkheid in deze wereld is slechts het begin van een andere, en de afgrond roept tot den afgrond. Oude lieden worden dikwijls gekweld door loozingen van verkoudheid, zooals na stortregens nog meer wolken komen opzetten, zoodat het voortdurend smartelijk is, en het lichaam er als het ware in wegsmelt. Dan zullen de wachters des huizes beven, het hoofd, dat als de wachttoren is, schudt heen en weder, de armen en handen, die gereed zijn voor de bewaring van het lichaam, beven evenzoo en worden zwak, bij iederen plotselingen aanval of nadering van gevaar; de kracht en de moed, die tot zelfverdediging aangewend plachten te worden, schieten tekort, kunnen hun dienst niet meer verrichten; oude lieden worden spoedig ontmoedigd.

Dan zullen de sterke mannen zich krommen; de beenen en dijen, die het lichaam plachten te ondersteunen en zijn gewicht te dragen, buigen, krommen, zich, en zijn niet meer geschikt voor arbeid, zooals vroeger, zij worden spoedig moede. Oude mannen, zijn zwak geworden, en krommen zich van ouderdom, Zach. 8:4. God heeft geen welgevallen aan de beenen des mans, Psalm 147: 10, want hun kracht zal spoedig vergaan, maar in den Heere Jehovah is eeuwige sterkte, Hij heeft eeuwige armen.

Dan zullen de maalsters stilstaan, omdat zij minder geworden zijn; de tanden, waarmede wij onze spijzen vermalen en bereiden om verteerd te worden, houden op van dienst te doen, omdat zij weinige zijn, zij zijn verrot en gebroken, zijn misschien getrokken omdat zij pijn deden; sommige oude menschen hebben al hunne tanden verloren; anderen hebben nog slechts weinige over, en dit gebrek is van te meer gewicht omdat de spijzen uit gebrek aan tanden, niet goed gekauwd zijnde, niet goed worden verteerd, en dat is van evenveel invloed op het ander verval van den ouderdom, als wat het ook zij.

Zij, die door de vensters zien, zullen verduisterd worden. De oogen worden donker, zooals die van Izak, Gen. 27:1, en van Ahia, 1 Kon. 14:4. Mozes was een zeer zeldzaam voorbeeld van een man, die, toen hij honderd-twintig jaren oud was, nog een goed gezichtsvermogen had; maar gewoonlijk zal bij oude lieden het gezicht even spoedig verzwakken als iets anders, en het is een groote weldaad voor hen dat de kunst de natuur te hulp komt met brillen. Het is noodig dat wij een goed gebruik maken van ons gezicht zoolang wij het hebben, omdat het licht der oogen weg kan zijn voordat het licht des levens weg is.

De twee deuren naar de straat gesloten worden; oude lieden blijven binnenshuis, houden er niet van om voor het eene of andere vermaak uit te gaan; de lippen, de deuren van den mond, worden gesloten bij het eten omdat de tanden weg zijn, en het geluid van het malen bij hen, is laag, of dof, zoodat zij geen heerschappij hebben over de spijs in hun mond, die zij plachten te hebben; zij kunnen hun spijs niet verteren, en daarom wordt er maar weinig koren op hun molen gebracht. Oude menschen staan op op de stem van het vogelken, zij hebben geen diepen slaap, zooals jonge lieden, het minste geluid, het tjilpen zelfs van een vogeltje stoort hun slaap; zij kunnen niet rusten omdat zij voortdurend moeten hoesten, en daarom staan zij op met het hanengekraai; of zij zijn licht vreesachtig en zeer bezorgd, waardoor hun slaap onrustig is, hetgeen hen dan vroeg op doet staan; of zij zijn geneigd tot bijgeloovigheid, en staan op als in angst en verschrikking op die stem van vogelen, of raven, of van den katuil, die waarzeggers voorbeduidend noemen. Voor hen zijn al de dochters der muziek naar de laagte gebracht. Zij hebben stem noch oor, kunnen noch zelf zingen noch genot vinden, zooals Salomo in de dagen zijner jeugd genot gevonden had, in zangers en zangeressen en muziekinstrumenten, Hoofst. 2 :8. Oude lieden worden hardhoorend en kunnen geen geluiden en stemmen meer onderscheiden. Zij zullen voor de hoogte vreezen, bevreesd zijn om naar den top eener hoogte te gaan, hetzij omdat zij kortademig zijn en er daarom niet komen kunnen, of omdat hun hoofd duizelig is, of hunne beenen hun den dienst weigeren, zoodat zij er zich niet heen durven wagen; of wel zij maken zich beangst omdat zij zich verbeelden, dat de hoogte op hen vallen zal. Vrees staat hun in den weg, zij kunnen noch rijden noch wandelen met hun gewone vrijmoedigheid, maar zijn bevreesd voor alles wat op hun weg ligt, bevreesd dat het hen zal doen struikelen.

De amandelboom bloeit, het haar van den ouden man is wit geworden, zoodat zijn hoofd er uitziet als een amandelboom in bloei. De amandelboom bloeit vóór alle andere boomen, en toont daarom juist aan, hoeveel haast de ouderdom maakt om de menschen te overvallen; hij voorkomt hunne verwachtingen en grijpt hen spoediger aan dan zij dachten. Hier en daar vertoonen zich reeds grijze haren en zij bemerken het niet.

De sprinkhaan is zichzelven een last, en de lust is vergaan. Oude lieden kunnen niets dragen, het lichtste ding drukt zwaar op hen, beide op hun lichaam en hun geest; iets kleins doet hen nederzinken, breekt hen. De sprinkhaan is een last; misschien werd toen de sprinkhaan voor een zeer licht voedsel gehouden. De spijze van Johannes den Dooper bestond uit sprinkhanen, maar zelfs dat voedsel ligt zwaar op de maag van oude lieden, en daarom is de lust vergaan; zij hebben geen eetlust; de oude man zal op de begeerte der vrouwen geen acht geven, zooals gezegd is van dien koning in Daniel 11:37. Oude menschen worden onverschillig en lusteloos, de genietingen der zinnen hebben geur noch smaak voor hen.

Het is waarschijnlijk dat Salomo dat geschreven heeft, toen hij zelf oud was en uit eigen ervaring van de gebreken en zwakheden van den ouderdom kon spreken, en die gebreken deden zich misschien spoediger door hem gevoelen, omdat hij zich zoozeer in zingenot had toegegeven. Sommige oude menschen houden zich beter dan anderen onder het verval van den ouderdom, maar in meerdere of mindere mate zijn toch de dagen van den ouderdom kwade dagen, en van weinig genot of genoegen. Groote zorg moet daarom aangewend worden om aan oude lieden eer en achting te betoonen, opdat zij iets hebben, dat hun een vergoeding is voor hunne grieven en smarten, en er niets gedaan wordt om daar aan toe te voegen. En dit alles tezamen vormt een goede reden, waarom wij onzen Schepper moeten gedenken in de dagen onzer jeugd, opdat Hij ons in gunst gedenke als deze kwade dagen komen, en Zijne vertroostingen een verlustiging zullen zijn voor onze ziel, als de verlustiging der zinnen, om zoo te zeggen, versleten is.

Hij toont aan hoe groot een verandering de dood in ons zal teweegbrengen, die òf de rampen van den ouderdom zal voorkomen, òf er een einde aan zal maken. Niets anders zal ze afweren, niets anders zal ze genezen. “Gedenk daarom uwen Schepper in de dagen uwer jeugd,” omdat de dood gewisselijk voor u is, hij is misschien zeer dicht bij u, en het is een ernstige zaak om te sterven, en gij behoort u met de uiterste zorg en naarstigheid er op voor te bereiden. De dood brengt ons in een onveranderlijken staat of toestand; de mensch gaat naar zijn eeuwig huis, en al deze gebreken, dit verval van den ouderdom zijn voorboden van deze ontzaglijke verhuizing en verhaasten haar. Bij den dood gaat de mensch weg van deze wereld, verlaat hij al de bezigheden en genietingen ervan; ten opzichte van zijn tegenwoordigen staat is hij voor goed heengegaan ; hij is naar huis gegaan, want hier is hij een vreemdeling en bijwoner geweest; beide ziel en lichaam gaan heen naar de plaats, vanwaar zij gekomen zijn, vers 7. Hij is gegaan naar zijn langdurig huis, want de dagen van zijn ligging in het graf zullen vele zijn. Hij is heengegaan naar zijn huis der eeuwigheid, naar zijn huis vanwaar hij nooit naar deze wereld kan terugkeeren. Naar zijn huis, waar hij eeuwig blijven moet.

(De goddelooze, wee zijner! hij is ook in zijn eeuwig huis, het huis der hel. Welgelukzalig de Godvreezenden en die hier geestelijke vreemdelingen waren. Die landen aan in het heerlijke huis des hemels. Daar mogen en zullen ze eeuwig wonen.) Dit behoort ons gewillig te maken om te sterven, dat wij naar huis gaan bij den dood, en waarom zouden wij er niet naar verlangen om naar het huis van onzen Vader te gaan? En dit moest ons opwekken om bereid te zijn, dat wij dan naar ons langdurig thuis gaan, naar een eeuwige woning. De dood zal een aanleiding van smart wezen voor onze vrienden, die ons liefhebben.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DE OUDERDOM DES MENSCHEN EN DAN HET EINDE

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's