Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WIENS WAN IN ZIJNE HAND IS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WIENS WAN IN ZIJNE HAND IS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 3:12: “Wiens wan in Zijne hand is, en Hij zal Zijnen dorschvloer doorzuiveren, en Zijne tarwe in Zijne schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusschelijk vuur verbranden.’

ZEER gewichtige woorden, woorden van ontzaggelijke ernst hebben wij hier voor ons. Zij handhaven de scheiding, welke God gezet heeft tusschen dat gene, wat Zijn werk is, en tusschen hetgeen des duivels is.

Het was Johannes de Dooper, de boetprediker en machtige genadeheraut van de Heere Jezus, die deze woorden sprak. Zijn prediking was bemoedigend voor de verslagene van harten, die zondaar voor God waren geworden, door geestelijke ontdekking. Maar aan alle huichelaren die vervuld waren van den hoogmoed der eigen gerechtigheid, en aan allen, die in onbekeerlijkheid hun goddelooze weg gingen, ontzeide zij den toegang tot het Koninkrijk der hemelen. Waar de verlosser komt, daar worden Zijne ellendigen verlost, en den verdrukker wordt verbrijzeld. En te midden van het oordeel komt God naar Zijn vrij-machtig welbehagen, nog knechten uit te stooten in Zijn wijngaard. En dan hebben ze een groote taak: “Zegt den rechtvaardige, dat hen hun welgaan zal; dat zij de vrucht hunner handelingen zullen eten. Wee den goddelooze! het zal hem kwalijk gaan; want de vergelding zijner handen zal hem geschieden” (Jes. 3:10 en 11).

Wij in dezen tijd in eigen gerechtigheid zullen toch zoo gaarne onderscheiding maken, van zeer trouwe kerkgangers, menschen die alles voor de Kerk over hebben, en dit ook doen. Maar Gods Woord maakt scheiding van rechtvaardig en goddeloos. Wat een troost voor Gods Kerk, genade is souverein. Het is voor of tegen, het is leven en dood. En nu kunnen er in deze tijd vele mooie dooden zijn, maar mooie dooden zijn ook dood. Vergeet dat niet in deze bange dagen van godsdienst en werkheiligheid, zonder de kenmerken van de waarachtige bekeering.

De prediking van Johannes was een gesepareerde prediking. Eenerzijds een getuigenis dat in Jezus Christus, de tijd van het welbehagen gekomen was; anderzijds de verkondiging van het naderende gericht over dergenen, die den Koning der gerechtigheid, der genade en des vredes veracht zullen hebben.

De woorden, die wij hier behandelen, wijzen dus op den Heere Jezus, en prediken Hem onder het beeld van eenen landman, die zijn dorschvloer doorzuivert. Het is goed te verstaan, dat men in die tijden anders dorschte dan in deze tijden van snelheid, en nooit te vlug. Naar de wijze in die tijd waren in het Oosten de dorschvloer op hoogten in het open veld aangelegd. Als nu het koren verzameld was en het stroo afgesneden, dan werd het zaad, nog met het kaf vermengd, en dan met eene wan opgeworpen, opdat de wind het kaf deed wegstuiven. En opdat bij keering van den wind het kaf niet teruggevoerd werd, werd het verbrand.

Het kwam er dus op aan, het koren welgezuiverd binnen te brengen.

Er wordt hier gesproken van een dorschvloer. Die genoemd wordt de dorschvloer van den Heere Jezus. Er staat toch nadrukkelijk: “Zijnen dorschvloer.” Waar aan hebben wij hier te denken? Uit het verband blijkt, dat wij allereerst niet moeten denken aan de wereld in algemeen. Wel is het waar, dat de Heere Jezus Koning is over de gansche schepping, en allen en een iegelijk mensch wordt door Zijn woord geoordeeld. Maar het doel van de woorden van onze overdenking gaat dieper.

Deze woorden worden uitgesproken met het doel, om tegenover den roem en aanmatiging der Joden als Abrahams zaad, als kinderen God, te doen uitkomen, dat, hoe bevoorrecht en welda-digd men ook zijn mag, even wel niet allen Gods volk zijn, die zich dus noemen en onder elkander verheffen; maar dat juist in het oordeel van Christus blijken zal, wat van God of uit de duivel is. Met de dorschvloer is bedoeld de uitwendige Kerk. Die Kerk heeft de volle waarheid Gods ontvangen. Wij kennen het antwoord op de vraag: “Waar vergadert de Heere Zijne gemeente?” Daar, waar Zijn Woord recht wordt verkondigd en de Sacramenten bediend worden naar de instelling van Christus enz. Maar niet allen zijn Israel, die uit Israel zijn. Velen geroepen, maar weinig uitverkoren. Niet allen zijn Christenen, die zich naar Christus noemen, en in bijzonder in deze tijd kunnen wij het opmerken: “Jacob is dun geworden.”

Maar de besneden Joden hadden hun tempel, alles hadden ze over voor hun godsdienst, en brachten hunne offerande naar de wet van Mozes. En toch het was een uitwendige godsdienst zonder Godsvreeze bij velen.

En nu wij die de Gereformeerde belijdenis hebben, die gedoopt zijn in de Naam des Drieeenigen Gods, Vader, Zoon en Heilige Geest; die belijdenis deden van hun geloof, en alles doen voor de Kerk en hun naaste, en … die toch zonder waarachtige, levende kennis der waarheid zijn, en zonder kennis van het heil hunner arme ziel, wandelen in wegen, die niet goed zijn, die tegen Gods Woord ingaan, maar die zich even wel beroemen op hun vrome werken. Zijn er zulken niet? Ja, in welke gemeente niet? Doode leden, hoezeer zij ook voor levende lidmaten willen aangezien worden. Een iegelijk zie op zichzelven..

Och, het is in deze tijd even als in de dagen van Johannes. De Kerk bevat vele geveinsden, maar door Gods goedheid ook nog oprechten.

De dorschvloer bevat kaf en koren. Kaf dat zijn de goddeloozen, die geen vrede hebben, de huichelaars die zich een tijd geveinsdelijk aan de waarheid onderwerpen, maar toch openbaar moeten komen. O, wat een troost volk van God, ze komen openbaar. Het gaat er soms diep door, maar de wan is in Jezus hand, de tijd is nabij.

Maar het gaat op de dorschvloer om de tarwe. Tarwe dat zijn de uitverkorenen van eeuwigheid. Tarwe, dat is het bundelke der levenden op de aarde. Tarwe dat is Gods Kerk, die in den tijd naar Gods eeuwig welbehagen van dood levend gemaakt worden. Tarwe, dat zijn de rechtvaardigen, die van nature ook buiten God leefde, maar nu door verkiezende genade voor het Woord God beven, en die in verbrijzeling des harten tot God roepen. De treurende Zionskinderen, die na ontdekkende genade treuren, dat ze het nooit beter kunnen maken. En nu als gij dit leest, wees nu niet te vreden bij de gedachte: Ja, dat is zoo, denkende misschien behoor ik ook wel tot het tarwe … ik heb ook wel eens een versje gehad, en een tekst in mijn gedachten. Ach hoe velen ook in onze gemeenten praten zoo, en keeren niet tot zich zelf in, met de vraag heb ik een grondslag voor de eeuwigheid. Vreeselijk op een gemoeds-grond te denken God de rechter als Vader te kunnen ontmoeten. Ziel verloren is alles verloren. Niet gering is het aantal waar de Heere van spreekt: “Dit volkt genaakt Mij met hunnen mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij.”

Wij kunnen uitwendig alles bezitten, wat ons als bekeerde en godzalige doet aanzien, en toch het niet zijn, zoo dat wij gelijk zijn aan degenen, van wie geschreven staat: “Gij hebt den naam, dat gij leeft, en ziet! gij zijt dood.” De Heere Jezus maakt scheiding tusschen waarheid en leugen, schijn en wezen. Door deze scheiding komt openbaar wat tarwe en kaf is. En wij lezen: “Hij zal Zijnen dorschvloer doorzuiveren.” Toen de Heere Jezus in de dagen Zijns vleesches met het woord der waarheid en der grechtigheid onder het volk optrad, toen bracht Hij de leugen en het bedrog, de schande van allen, die wat wilden wezen in eigen gerechtigde godsdienst duidelijk aan het licht. Maar velen die Hem eerst volgde, hebben Hem verlaten, omdat zij zich ergerde aan Zijn prediking, zeggend: “Deze rede is hard, wie kan de zelve hooren?” (Joh. 6:60), en als de vraag des Heeren aan Zijne jongeren gedaan wordt: “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” antwoordde Simon Petrus: “Heere tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwige levens.” Dat was de scheiding. Wat is er toch een gehuichelde eenheid, maar het Woord Gods zegt ons: “Wat heeft het stroo met het koren te doen?” Zoo maakt de Heere Zelf scheiding. Hij zal Zijn dorschvloer doorzuiveren, en het stroo wordt wel gebruikt om de tarwe te dragen op het veld, het gaat lang mee, maar op de dorschvloer scheiding. En zoo is er ook veel stroo in de Kerk. Met Gods volk mee gaan, met Gods Kerk omgaan, gebruikt te worden als de rammen van Webajoth om Gods Kerk nog te onderhouden. En wie nu het Woord grijpt door de werking van Gods Geest laat het niet los. O, wonder van verkiezende liefde.

En wien het Woord niet grijpt, blijft des duivels eigendom, dien wij in Adams bondsbreuk zijn toegevallen, en zijn einde is de eeuwige rampzaligheid. Maar God staat voor Zijn volk in. “Hij zal Zijn tarwe in de schuur samen brengen, en zal het kaf met onuitblusschelijk vuur verbranden.”

Door het opwerpen en schudden komt de tarwe welgezuiverd, binnen en het kaf wordt verbrand. Dat is het doel en de uitkomst van het samen in de wan gebracht zijn. Het eene wordt bewaard, het andere verdorven. De prediking der gerechtigheid en waarheid, die zonden en wonden ontdekt, dient tot genezing van het volk Gods, en hun eeuwige behoudenis. Och dat Gods bestreden volk, de tarwe de Vaderlijke vermaning in het schudding eens mochten opmerken in deze dagen. Het geschud worden van de tarwe is zoo noodzakelijk volk van God, de bestraffing de doorn in het vleesch,de weg van vreemdelingschap te moeten ervaren. Dat schudden van de tarwe … dat Pilatus en Herodes vrienden worden. En toch het schudden van de tarwe is noodig het moet naar Godsschuur. Het schudden van de tarwe brengt Gods volk in de vernedering en verootmoediging. De diepere ontdekkings gangen worden bevindelijk ervaren, dat vragen waarheen? Is er nog een volk dat dit vraagt? Zal ik geen kaf wezen? Zal ik geen huichelaar zijn? Waar gaan wij heen? Zal ik ooit in het huis des Heeren komen? Zalig worden wordt voor dat tarwe zoo een wonder.

Wie God vreest, wordt door Hem geleerd, om te zeggen: “Beproef Gij mij, o God.” Onbekeerden, gij leeft nog in het heden der genade … de roepstem van zaligheid. Maar gij verheft u, en rechtvaardigt zich met godsgienstige werken. Maar in deze weg van valsche gerustheid, zult gij geen zegen kunnen ontvangen. De Heere maakt steeds scheiding, ook nu als gij dit leest.

O, vreeselijk in vijandschap te moeten sterven. Maar Gods volk in zaligheid. Ontzaggelijk verschil. En deze scheiding is niet voor een tijd, maar voor eeuwig. Het gebracht te worden in de schuur, dat is: de zaligheid in Christus het eeuwig wonen bij den Heere. En daar tegenover staat het met onuitblusschelijk vuur verbrandt te worden, dat is eeuwig in de hel. De eeuwige pijn in rampzaligheid, waar weening is en knersing der tanden. Maar het is nu nog het heden, vraag toch om bekeerd te worden, het is nog de tijd van zaligheid. Volk des Heeren, de Heere Jezus zal komen, en Hij komt als een dief in de nacht. Maar de Heere zal de Zijnen verzamelen, eeuwig wonder. Hij zal zich over Zijn ellendigen ontfermen. Ook als de dag Zijner toekomst daar is, de dag van blijdschap voor Gods volk. O, de dag van Gods afrekening, dan is het eindgericht voor al de verdrukkers van Gods volk, openbaar en heimelijk. Maar Gods volk zal bestaan, als ook het zichtbare vergaat, want Hij zal Zijn volk in eeuwigheid bewaren. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's

WIENS WAN IN ZIJNE HAND IS

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's