Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PRACTISCHE GODZALIGHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PRACTISCHE GODZALIGHEID

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Tim. 4:7: “Oefen uzelven tot Godzaligheid.”

PAULUS had bijzondere liefdebanden aan zijn geestelijke zoon Timotheus. Toont hij het niet in de twee brieven aan hem geschreven? Zijn brieven aan hem, zijn vol van liefdeblijken. Ver van hem lichamelijk verwijderd, vergat hij hem niet. Liefde doet niet vergeten, ware liefde bindt in ootmoed saam. Liefde heeft mededoogen met een geliefde broeder of zuster in ellenden, zwakheden en verzoekingen. Liefde strekt zich wijd uit, tot God, tot Zijn heilige wil, tot den naaste, tot den bittersten vijand en doet bidden om zijne behoudenis. Dat is de zuivere liefde die uit God is: God is liefde! Ze doet in oprechtheid wandelen voor God en menschen, al moet men dan daardoor ook schade en verachting lijden. Zoo krijgt men gelijkvormigheid aan Christus in vernedering, de dierbare liefhebbende Borg en Middelaar, die volmaakt was en is in de liefde, en de Zijnen van eeuwigheid tot eeuwigheid volmaakt liefheeft. Die Zijn geliefde volk een voorbeeld heeft nagelaten. Hij was en is de volmaakte Godzaligheid. De HEERE der Gerechtigheid; het Licht en het Leven. Hij roept Zijne leerlingen, die zoo hardleersch zijn maar toch geleerd worden, toe: “Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uwe ziel.”

Christus, de hoop en verwachting van de levende Kerk door alle eeuwen heen, is de Fontein van alle leven en zaligheid. Uit Hem en door Hem, worden naar het eeuwig welbehagen des Vaders, alle arme, ellendige, ontbloote en smee-kende zielen, bediend tot zaligheid en godzaligheid. Die heerlijke hemelsche zaken zijn aan elkander verbonden, en kunnen niet gescheiden worden.

Die de godzaligheid beminnen en mogen betrachten in beginsel hier op aarde in hun vreem-delingschappen, krijgen door hemelsch onderwijs te verstaan, dat ze niets goeds hebben in zichzelf. Ze hebben alleen in zich, uit kracht van de Gods-verlating en Godsontblooting in het verzondigde Paradijs, dat geene waarvan ze krijgen te walgen als het licht er op schijnt. Ze komen allen in de behandeling des Geestes in de afhankelijke zon-daarsgestalte en in het arme, behoeftige zon-daarsleven terecht. Dan moeten ze maar gedurig bekennen voor God en menschen: Ik ben nooddruftig, arm en naakt. Ze mogen wel eens geloovig getuigen: Het niets in mij, maar het al in Hem, zoo kom ik in Jeruzalem.

Als leerlingen van Christus wordt het hen duidelijk tot hun welzijn, tot de eere Gods en de verhooging van Christus: “Uit u geen vrucht in der eeuwigheid.” “Uw vrucht wordt uit Mij gevonden.” Zoo worden ze gebracht in de zelfsver-loochening. Zoo is gebedsgemeenschap en geloofsgemeenschap met Christus, om Hem te hebben als een dienende en bedienende Jezus op de markt van vrije genade. Als onwaardigen, die bekennen de ontberingen der hel eeuwig waardig te zijn, smeeken ze om de kruimkens van vrije zoete genade, en ze krijgen oneindig veel meer. Ze worden arme maar toch rijke bedelaren. Ze mogen op hun pad ook wel eens zingen: Ik ben met rijkdom overladen! Hoewel arm en ellendig, denkt God aan hen bestendig.

Nadat dit volk met Efraim van ouds zichzelven is bekend gemaakt geworden, ze op de heup hebben geklopt en schaamrood voor óhen heiligen God zijn geworden, Gods lieve Geest als een Geest der levendmaking en heiligmaking mochten ontvangen, zijn ze de inwendige en uitwendige godzaligheid gaan beminnen. Die godzaligheid wordt door Paulus in al zijn brieven in heilige ernst zeer aanbevolen en daartoe opgewekt. Had hij ze zelf niet lief in hart en leven? Godzaligheid is heiligmaking, is ware godsvrucht, in- en uitwendige vroomheid. Paulus was niet voldaan met een beginsel daarvan en een klacht over zichzelven, maar hij streefde naar toeneming en volmaaktheid. Daarop ziende schreef hij aan de Pilippenzen: “Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende: Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstandig der doo-den. Niet dat ik het aireede gevonden heb, of alreeds volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.”

De opwekking om zich te oefenen in godzaligheid, was nuttig voor Timotheus, maar is nuttig voor allen die in het geestelijk bundelken der levenden zijn besloten. Paulus verheft die ver boven de lichamelijke oefening, zeggende: “De lichamelijke oefening is tot weinig nut; maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens.” Christus sprak eens: “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en alle andere dingen zullen u toegeworpen worden.” In het houden van Gods geboden is grooten loon. “Zalig zijn zij, die Zijne geboden doen, opdat hunne macht zij aan den boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad,” Openb. 22:14.

De godzaligheid der vromen, die in dit leven min of meer zal beoefend worden, vindt haar grondslag in God Drie-eenig, Die een uitvloeiende Fontein van heiligheden en zaligheden is in Christus Jezus. In hunne eeuwige verkiezing naar Zijn souverein welbehagen, want Paulus zegt Efeze 1:4: “Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde.” In de heerlijke zoen- en kruisverdiensten van Christus, in leven en sterven volbracht. De in liefde stervende Heiland aan het vloekhout des kruises, heeft in eeuwigheid volmaakt allen die geheiligd worden.

De godzaligheid is vrucht van de inwoning en werking des Heiligen Geestes in het hart dergenen, die geroepen zijn uit de macht der duisternis ca overgebracht werden tot Gods wonderbaar licht. In de wedergeboorte krijgen ze Gods beeld weer terug, en daardoor hebben ze een inwendige kennis, gerechtigheid en heiligheid, die uit God is. En vertoont de natuurlijke en wereldsche mensch het beeld des duivels min of meer naar buiten, het kind des Heeren gaat in levendmaking en gedurige bediening des Geestes, het beeld Gods weer openbaren. Elk kind des Heeren is daardoor een schijnende ster; maar verschilt de ééne ster zeer van de andere, alzoo des Heeren kinderen. Ziet dat onderscheid in Abraham en Lot.

Die het voornoemde missen mogen een gedaante van godzaligheid vertoonen, maar zullen de kracht daarvan verloochenen. O, wat kan het oprechte kind des Heeren, die zooveel onreinheid in zich bevindt en dingen die in strijd zijn met de godzaligheid, aangevallen worden dat hij maar zulk een onoprechte vormchristen is en bedrogen zal uitkomen. Daar de Geest der waarheid echter in hen is, hebben ze lust tot waarheid in het binnenste gekregen; en vallen ze zichzelf steeds meer tegen, een barmhartige en medelijdende Hoogepriester kan en zal medelijden hebben met hunne zwakheden, en die zal steeds meevallen.

Gods lieve Geest doet dat volk steeds zien in en op hunne zwakheden en onvolmaaktheden, het onreine dat in alles aankleeft, opdat ze niet in zelfverheffing zullen wandelen en alleen zullen roemen in den Heere en Zijne vrije genade. Die de godzaligheid mogen beoefenen, zullen gedurig van zichzelf walgen en niet in zich en hunne werken roemen.

O, hoe noodig zich te onderzoeken of er iets van de ware godzaligheid aanwezig is. Hoeveel namaak in natuurlijke dingen, maar ook op godsdienstige terrein. Het verwondert ons nog al eens dat men zooveel kan spreken over de breuken van Gods kerk en schijnbaar die ter harte neemt en daarover bedroefd is, maar dan met dat alles nog zooveel wereldsche pret kan hebben, zichzelf en zijne daden overal verheffen. Dat men zoo weinig of gansch niet in afzondering komt om zich te verfoeien voor den Allerhoogsten God, door genade te weenen voor Zijn aangezicht en met smeekingen het zoo menigmaal bezwaarde hart voor Zijn aangezicht uit te storten. Ach, werd de godzaligheid eens meer in de binnenkamer betracht, ze zou ook in uitwendigen zin meer geoefend worden. We lezen in Psalm lil): “Ik heb Uw aanschijn ernstiglijk gebeden van ganscher harte; wees mij genadig naar Uwe toezegging. Ik heb mijne wegen bedacht, en heb mijne voeten gekeerd tot Uwe getuigenissen.” enz.

De godzaligheid is van groote uitgestrektheid, zooals blijkt uit Gods Woord en de voorbeelden der Bijbelheiligen. Alleen echter volmaakt beoefend door Christus Jezus. Het volgende willen we er van zeggen, de beknoptheid eener meditatie niet overschrijdende:

De godzaligheid is een gebondenheid aan God en Zijne heilige geboden, ja Wet en Evangelie. Ze hebben niet alleen een lust in waarachtige bekeering, om naar sommige—maar naar alle geboden Gods te leven. Gods Wet is hunne vermaking. Ze hebben een vermaak in de Wet Gods naar den inwendigen mensch. Dan mocht David wel zingen:

Wat vree heeft elk, die Uwe wet bemind,
Zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten.

Bestaat in God Drie-eenig boven alles lief te hebben en dat inderdaad en waarheid. Christus Jezus te beminnen en te volgen waar Hij henen-gaat. Petrus mocht getuigen: “Heere, Gij weet dat ik U lief heb.” Den naasten oprecht lief te hebben, met gedachten, woorden en daden. Tegenover haat en vijandschap van den naaste, liefde en toegenegenheid te toonen. Betrachtende de les van Jezus, om kwaad met goed te vergelden.

Om den Heere God, kinderlijk te vreezen en daardoor af te wijken van de paden der zonde en des doods. Deze vreeze Gods is rein en opent een fontein, van goed dat nooit vergaat. Den grooten God te vreezen zoo openbaar als in het verborgen. Niet te kunnen zondigen vanwege Zijne hoogheid. Dan met heilige eerbied en ontzag vervuld te zijn, ook als Zijn stem gehoord wordt in Zijn Woord of in de natuur.

De godzaligheid door Gods Geest in de ziel gewerkt, zoo is er sterk verlangen om den Heere in alles welbehagelijk te zijn en in Zijne wegen te wandelen. David bad: “Leer mij Uw welbehagen doen.” Zulk een ziel wil steeds meer Gode gelijkvormig worden. Begeert te stichten door handel en wandel, en niet onnuttig de aarde te beslaan. Ach, kon ze de zonde eens meer te boven komen, eens meer Gods wil betrachten, en zichzelf verloochenen. Ach, kon ze eens meer in zelfverloochening achter Jezus aankomen. Zijn voetstappen drukkende. Hoe kan ze in geloovige en begeerlijke oogenblikken verlangen naar de volmaakte godzaligheid des hemels.

Om in oprechtheid voor God en menschen te wandelen. De Heere Jezus zeide van Nathaniel: “Ziet, daar een Israëliet in welke geen bedrog is.” O, de Heere maakt de Zijnen oprecht in het wederkeeren tot God, Hem te kiezen onvoorwaardelijk, hun schuld en zonde te belijden en te beweenen (Ps. 32), tot Christus te komen in heilige begeerten en behoeften, in het waarschuwen en vermanen van hen die voortgaan in eigen wegen en zondigen, enz.

Om in zachtmoedigheid en nederigheid te wandelen voor God en menschen. De Apostel vermaant: “Zijt met zachtmoedigheid bekleed, want God wederstaat den hoovaardige, enz.” O, dat smeeken bij tijden, om zachtmoedig en nederig te zijn, en het beeld van hun Meester te vertoonen. Dat mogen ze dan wel eens beoefenen onder de heftigste beschuldigingen en aanvallen, bespottingen en verwerpingen, het overgevende in de handen van Hem Die rechtvaardiglijk oordeelt. O, dan denken we om zoovele martelaren.

In nietigheid, onwaardigheid en nederigheid wandelende voor God en menschen, mogen ze hun Heere en Koning verheffen. De verheffingen Godes zijn in hunne keel, en willen zichzelven niet prijzen. Dat is godzaligheid God te eeren en te verheerlijken.

De godzaligheid bestaat ook in het strijden tegen en het afsterven van de zonde. Tegen satan en de wereld van binnen en die van buiten. Paulus mocht strijden den goeden strijd des geloofs, en kon getuigen: “Ik ben met Christus gekruisigd, doch ik leef; doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en wat ik nu leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods; Die mij heeft liefgehad en Zichzelven voor mij heeft overgegeven.” Dat is godzaligheid of godsvrucht.

Om de zonde bedreven met gedachten, woorden en werken, te beweenen, en daarvan oprechte belijdenis te doen voor den Heere, Psalm 51.

Om God in Zijne heerlijke deugden te kennen, die te eeren en te verheerlijken. O, daartoe zijn ze volgens den Woorde Gods, getrokken uit de macht der duisternis.

Om het hart in gebeden en dankzeggingen uit te gieten voor Gods aangezicht. O, gebed en dankzegging maakt een Christen welriekende. Ze worden allen opgewekt om te volharden in den gebede. Om dan ook wel eens den Heere te verheerlijken in psalmen en geestelijke liedekens. Zich te verblijden in den Heere, in de groote Gift des Vaders, in Gods groote werken in natuur en genade. Wat zijn de Bijbelheiligen ons daarin voorgegaan.

Om gemeenschap met God en Christus te hebben, en de gemeenschap der heiligen te verkiezen en te beoefenen. O, dan wordt hunne ziel wel eens bijzonder geestelijk gesteld, de monden geopend om de groote werken Gods te verkondigen. Dan worden ze wel eens hemelsch opgetrokken, en mogen ze wandelingen des hemels hebben en bedenken ze de dingen die Boven zijn.

Om dan hier vreemdeling te zijn en op het smalle hemelpad voort te wandelen, in de behoefte van de tegenbeeldige Vuur- en Wolkkolom. Om dan gedurig zoo te klagen over zichzelf, zichzelf te mishagen en voor God diep te verootmoedigen. Bij tijden dan weg te zinken in verwondering en aanbidding, en met David uit te roepen: “Wie ben ik, Heere! en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht tebt!”

Ziet hier, enkele brokskens over de “godzaligheid.” De oefening daarvan is zeer nuttig en aanbevelings-waardig. Zich te oefenen tot godzaligheid, kan echter alleen betracht worden door ‘s Heeren kinderen, en dat in de bediening des Geestes, Die in hen werkt beide het willen en het werken naar Gods welbehagen, gelijk Paulus getuigt. Kan alleen geoefend worden in de gebondenheid aan en gemeenschap met Christus, Joh. 15. Om gedurig ontledigd van al het onze, uit de volheid van Christus bediend te worden. Gedurig te sterven aan onszelven en het onze, welke dood ook kostelijk is in het oog des Heeren. Het is Zijn werk, en zoo wordt het volk geformeerd om Zijnen lof te vertellen. In onze diepe vernedering, ligt de verhooging en verheerlijking Gods.

Hier wordt dan veroordeeld alle vormelijke vertooning van godzaligheid. Alle vormdienst en wettische werkheiligheid en zich te bekleeden met vreemde kleeding. Dat rijk en verrijkt te zijn in zichzelf, en geen dings gebrek te hebben. Dat vertrouwen, dat leunen en steunen op de rietstaven van wat godsdienstige plichten, een natuurlijk menschelijk geloof in Jezus, wat onrust in het geweten, een godsdienstige gedaante te vertoonen, wat tranen te schreien, enz.

O, dat niemand onzer zich bedriege op reis naar de eeuwigheid, zich inbeeldende dat het wel is zonder iets te kennen van de praktische godzaligheid. Belijdenis en praktijk zal te zamen gaan, hoewel nooit volmaakt in dit leven. Dan moet het ontdekte kind des Heeren gedurig over zichzelf klagen, en moet zeer ontevreden zijn over zichzelf. Wat zijn deze zeer weinig in de donkere tijden die wij beleven. Ach, waar wordt de godzaligheid nog gevonden? Wat is ze ver uit de harten, de gezinnen en de kerken! Ver weg van leden en voorgangers, of er niets van. O, dat de Heere mocht opstaan over Zijn erfdeel, en Zijn Geest mocht uitstorten in vele harten, ja van jong en oud.

O, wat zal het zijn medereiziger naar de eeuwigheid, als gij alle godzaligheid zult missen. Hoe zult ge het maken als ge voor den heiligen God moet verschijnen. O, wat wordt thans al niet gevonden dat jong en oud medetrekt naar een rampzalige eeuwigheid. Ach, wat bemint onze dierbare jeugd en jongelingschap al niet tegenwoordig! Maar niet de godzaligheid in hart en leven. O, dat de Almachtige verandering gave, aan Hem en Zijn dienst verbond.

Er zijn hier en daar nog enkelen van hen die de godzaligheid beminnen en er iets van mogen beoefenen, die de geteekenden zijn aan het voorhoofd. Echter helaas! wat hangen de handen slap en zijn de knieën struikelende. Die zullen ervaren dat in zich te oefenen tot godzaligheid, daar veel van binnen en van buiten tegen op komt. Dat baart bij tijden een zwaren strijd, maar dat ge u zelven er voor over moogt hebben. Gedurig’ moogt noodig hebben dat Christus Zijn kracht in zwakheid volbrengen en u als Doorbreker voorga.

O, dat ge meer smeekend en bedelende, Christus gelijkvormig moogt worden. Meer mocht schijnen als een licht in de duisternis. Anderen tot een voorbeeld zijn. En zal Hij, Die hier verloste en Zich steeds over ellendigen ontfermde, niet eens eenmaal verlossen van alle gebrek en onvolmaaktheid, en geven de wensch des harten. O, dan huppelen van zielevreugd als ze de wensch verkrijgen, om God Drie-eenig zonder zonde in eeuwige volmaaktheid te eeren en groot te maken. Hoedanigen behoort gij te zijn in heiligen wandel en godzaligheid?

Volk des Heeren! de Heere zij u genadig. “Oefen uzelven tot godzaligheid!”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's

PRACTISCHE GODZALIGHEID

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's