Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJ HET BEGIN VAN HET JAAR ONZES HEEREN 1952

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJ HET BEGIN VAN HET JAAR ONZES HEEREN 1952

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 125:2: “Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzoo is de Heere rondom Zijn volk van nu aan tot in der eeuwigheid.”

WEER zijn wij een nieuw jaar ingetreden. Wat de toekomst brengen zal, is ons onbekend; maar donkere wolken pakken zich samen aan den horizon, en, zien wij de teekenen der tijden, dan is er reden tot vreezen en beven. Maar als wij door souvereine genade het oog mogen slaan op den Heere, dan vinden wij een vastigheid, die genade schenkt, om in verzuchting tot God het jaar onzes Heeren 1952 in te treden. De 125ste Psalm is een woord, dat God aan Zijn volk geeft tot steun en sterkte op hunnen tocht door de woestijn van het leven.

Velen in deze dagen nemen dat woord maar aan, en kunnen met véél moed het jaar in gaan. Maar God heeft een volk op de aarde, waar het zoo dikwijls is, als of de beloften Gods niet waar zijn. In de aanvechting en bestrijding van zonde, wereld, dood en hel, in de ondervinding dat jongens opgeroepen worden naar dienst, of reeds weg zijn, schijnt het menigmaal, alsof men omkomen zal. O, dan is er een beven en sidderen, een bange vreeze en versaagd zijn, men wordt hopeloos en radeloos, men roept: “Ach Heere, hoe lange, vertoef niet hoor mijn klacht.” En gij bedrukte ziel leest het woord: “Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzoo is de Heere rondom Zijn volk van nu aan tot in der eeuwigheid,” en ik hoor u zeggen: “Och dat ik dat toch eens geloven mocht.”

O, gij hebt een tijd in uw leven mee gemaakt dat gij het zoo heerlijk mocht zingen met de oude rijm: “Zij zullen gaan van deugd tot deugd, totdat ze in Sion al met vreugd, komen en daar den Heere aanschouwen.”

Maar nu bij den aanvang van het nieuwe jaar, gij zit daar teneder in strijd, O, hoe wordt de ziel door twijfel en ongeloof her en derwaarts geslingerd. Maar de Heere komt ter Zijner tijd. Waar het zichtbare om ons heen een einde neemt, waar al de steunsels en leunsels onzen handen ontvallen zijn, waar het met ons in de dood gaat —daar komt de Heere en schenkt het leven.

Waar niets is en aan alle hoop de bodem schijnt ingeslagen, wordt de ziel, door Gods genade, niet beschaamd. Voor wat voor volk? God bestemde dat volk in Christus tot de zaligheid. Uit souverein welbehagen alleen. Niet om voorgezien geloof of goede werken, maar uit loutere souvereiniteit zijn hun namen geschreven in het boek des Levens. En dat volk wordt in dertijd wedergeboren.

En voor dat volk alleen wordt geschreven: “Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzoo is de Heere rondom Zijn volk van nu aan tot in der eeuwigheid.”

O, vernemen wij het, hoe de Heere Zijn volk beschermt. Des Heeren genade is als een tent over hen heen, Zijne sterkte als een veilige muur rondom hen. Wat vijand kan hier binnen dringen? Wat instrument tegen hen bereid, kan hier gelukken?

Als eens de Koning van Syrië tegen Israël krijg voerde, en den Profeet Eliza, die hem in zijn plannen hinderde, wilde vangen en daartoe naar Dothan (waar de profeet was) paarden en wagenen zond en een zwaar heir, welke des nachts kwamen en omsingelden de stad; werd het toen niet openbaar, dat de Heere is rondom Zijn volk? Wij lezen toch: “En de dienaar van den man Gods stond zeer vroeg op, en ging uit; en ziet, een heir omringde de stad met paarden en wagenen. Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijnheer, hoe zullen wij doen? En hij zeide: Vrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. En Eliza bad en zeide: Heere, open toch zijne oogen, dat hij zie. En de Heere opende de oogen van den jongen, dat hij zag, … en ziet! de berg was vol vurige paarden en wagenen rondom Eliza.” Zoo is de Heere rondom Zijn volk. Het is noodig dat door genade onze oogen geopend worden. En nu bevindelijk te leeren, er is geen recht aan des menschen zijde. In Adam zijn wij al zijn nakomelingen den eeuwigen dood onderworpen. Ons recht is in de hel. Maar de uitverkorenen des Vaders zijn in Christus en door Hem is hun een recht verworven ten eeuwigen leven. Een recht om te zien. En toch het leven van Gods volk is een leven vol strijd. Het zwaard wijkt van hen niet. Satan, wereld en zonde spannen saam en bekampen des Heeren volk dag en nacht.

En toch komt er wel eens een oogenblik dat ze mogen zien door het geloof. Het zijn maar oogenblikjes: “Zoo genoten, en zoo weer toegesloten.” Want die twist is zoo bange. Het nieuwe jaar ingegaan, de eeuwigheid komt steeds nader en, niet alleen verwijt de duivel het van zonde overtuigde volk het bedreven kwaad, daar ze met schuld het jaar 1951 eindigden, maar ze zijn weer als schuldenaars het jaar ingegaan.

En dan schiet de vorst der duisternis helsche pijlen in het hart; Godlasteringen, boosheden die de ziel ontroeren. En ongeloofs gedachten, zal ik niet omkomen van honger en ontbering? Zijn listen zijn ons niet onbekend, zegt de apostel. O, hoe zou een ziel uit zijn klauwen ontkomen, zoo de Heere de twist Zijns volks niet twistte?

Maar dat komt dat booze bestaan van binnen. De nederlagen in den strijd tegen de inwonende zonde zijn vele. Het wordt steeds minder, en het wonder steeds grooter als ze geen huichelaar zijn. En de strijd van binnen is het ergste.

Maar ik heb een vraag tot u zuchtende ziel: Is het uw ervaring niet geweest dat gij een tijd in uw leven had dat gij met God te doen kreeg? Voor zijn rechterstoel werd gij gedagvaard, om rekenschap te geven. Gods recht eischte voldoening en voor die ontzaglijke schuld geen kwadrant penning om te betalen. O, iedereen kan zalig worden roept de ziel … rondom Gods volk is de Heere, maar niet voor mij.

En hoe klaarder de overtuiging van de zonde werd, hoe dieper dat gij moest buigen onder het recht Gods. O getuig, lag onder dat buigen van het recht Gods geen verademing? O, die levende hope op Gods recht. Wat gevoelde gij dat gij een Borg noodig had voor uw zonden.

Wel, in Christus is de Heere rondom Zijn Jeruzalem, dat is Zijn volk. Er is een hulpe besteld bij een Held, Die verlossen zal. Die Held is Christus. Met Zijn hart is in de eeuwigheid Hij bij Zijn Vader Borg geworden voor Zijn uitverkorenen. Hij kocht ze met Zijn bloed.

In dadelijke en lijdelijke gerechtigheid ontwapende Hij de wet van haren vloek en bracht Hij een eeuwige verzoening aan. Dat is de grond van onze tekst: “Alzoo is de Heere rondom Zijn volk van nu aan tot in der eeuwigheid.”

O zaligheid buiten de mensch, een uitgewerkte zaligheid. Het recht des Vaders is door Hem voldaan en de verlossing van Sion is door gerechtigheid. En weet gij wat nu noodig is? (Och dat dit jaar het jaar eens mocht worden van de vrijmaking). Het moet een omkomen worden aan menschen zijde, doch een eeuwig behouden zijn in de gerechtigheid van Christus in de bewustheid van uw ziel.

Maar zuchtende ziel geeft uw twistzaak over aan den Heere.

O, laat uw hope zijn op Christus, volk van God:

“Dan moogt gij in zegepraal uw voet.
Ja, uwer honden tong in ‘t bloed.
Van eiken vijand steken.
O groote God, geduchte Heere.
Uw gangen, zo vol roem en eer.
Zijn aan Uw volk gebleken.”

Het mocht de Heere, ook het meer geoefende volk van de liefe Gods te doen getuigen, dat de Heere is rondom Zijn volk in Christus.

Het mocht de Heere behagen de banden los te maken, dat onze lust niet onze bekeering is, en onze gestalten. Maar alleen in de gerechtigheid van Christus. De oogen mochten maar veel open zijn door genade. O volk, zie uw lust aan Zijn gerechtigheid.

De Heere spreekt: “Ik zal Jeruzalem wezen een vurige muur rondom; en ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.”

En nu gij onbekeerden gij zijt ook het nieuwe jaar ingegaan. Op wat voor een wijze? Toch niet in gramschap tegen de leer van vrije genade?

Komt gij ook al met de klacht, je moet meer met een troostwoord tot de onbekeerde spreken? Mag ik u ook eens een vraag doen? Uit welke bron komt die bekende vraag in deze tijd op? Denkt gij dat er een belofte van zaligheid in Gods Woord is voor verworpenen? Het is alles voor Zijn volk. “Alzoo is de Heere rondom Zijn volk van nu aan tot in der eeuwigheid.”

Lees het toch alleen voor Zijn volk. Och dat gij toch eens jaloersch mocht worden op dat volk van God. Ik mag u zeggen, het is nog het heden der genade, het kan nog. Het aanbod van genade wordt u nog voorgehouden. Denk er toch om, wij gaan niet verloren, maar liggen verloren.

Al uw rechten en plichten liggen op den bodem van de hel. En als gij een indruk ontvangt van dood en eeuwigheid. Dan zal het zoo een groot wonder worden dat het nog kan. Dan is er geen gramschap meer tegen de leer van vrije genade, maar dan is het wonder zoo groot, dat de deur van het heden der genade nog open staat. Vraag toch om de waarachtige bekeering te mogen deelachtig worden. Zouden wij allen, jong en oud het heil niet zoeken, van onze jonge menschen? Och dat er nog Elizas waren in onze gemeenten, die zuchten voor het opkomende geslacht. Groot om als een Eliza te zuchten: “Heere open toch zijn oogen,” gedenkende aan een jongen op het schier eiland Korea. Ja waar wij dan ook zijn: “Rondom Jeruzalem zijn bergen.” Mogelijk is het jaar 1952 ons stervensjaar … o jongens en meisjes, geeft uw hart niet aan spel en sport. Koopt uw tijd uit eer het besluit bare.

Ouderen van dagen, de tijd uwer ontbinding is aanstaande. Zal dan uw deel zijn in de poel des vuurs? Dat zal het wezen, jong en oud, zoo gij niet Christus gewinnen moogt tot uw zaligheid. O, verwerp toch alle gronden buiten Hem. Laat u niet optooien met het geroep: “grijp de beloften Gods.”

En volk van God, de tijd is bang. Maar tot troost: “Gij zult uit de verdrukking komen, en overwinnen. Rondom Zijn volk is de Heere tot in der eeuwigheid.

De God aller genade doe u blijmoedig en in hope uwer erfenis wandelen den tijd die van God u is bepaald.

Wij weten het, de vijandschap van de namaak-Christen is groot.

Die het dichtste bijkomen met een uitwendige wettische godsdienst zijn dikwijls de grootste lasteraars, en vijanden van Gods lieve volk. En dat wordt steeds erger. Maar de vijanden zullen sneuvelen.

O, onuitputtelijke bron van troost … de Heere rondom Zijn volk. Dat volk dat van God is. O, raak dat volk niet aan, het is Gods volk.

Komt geliefden, waar gij ook woont, heft uwe hoofden op uit uw druk en kruis, uit nood en dood:

“Als hun geweld en list bestrijden,
Al gaat het nog zoo hoog;
Hun bloed, hun tranen en hun lijden
Zijn dierbaar in Zijn oog.” Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952

The Banner of Truth | 16 Pagina's

BIJ HET BEGIN VAN HET JAAR ONZES HEEREN 1952

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952

The Banner of Truth | 16 Pagina's