Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BRIEF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BRIEF

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geliefde Broeder.

Nog in het heden! Het heden der genade. Voor velen is het “heden” voorbij en is het “eeuwigheid.” Maar hoe groot, hoe onuitsprekelijk groot zal het onderscheid zijn tusschen een rampzalige en zalige eeuwigheid. Ach! dat kunnen wij met ons nietig en duister verstand niet bevatten. Zelfs de meest verlichte door Gods Geest, zal er maar iets van verstaan. Iets van verstaan uit Gods Woord en Getuigenis, maar ‘s Heeren kinderen leeren ook iets kennen en gevoelen van de rampzalige en zalige eeuwigheid in dit leven. Leeren ze niet allen Hanna meer of min verstaan, wanneer ze sprak: “De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.”

Wat had Hanna een goede Leermeester en Leidsman; en Hij is Dezelfde voor al Zijn volk. Ze had wel veel bitterheden gesmaakt, maar daarna ook veel zoetigheid. En de beste wijn wordt voor Gods volk, tot het laatst bewaard. Hier mogen ze al eens een poosje vertoeven in het Wijnhuis van Jezus en daar is het zoet en goed, maar straks worden ze gebracht in het hemelsche Wijnhuis en daar mogen ze er eeuwig inblijven. Daar is de liefde eeuwig de banier over hen, daar zijn geen bitterheden meer. Daar zullen ze niet meer moeten klagen, dat er van buiten strijd is en van binnen vrees.

Hebt u niet eens gesmaakt dat Jezus Zelf een heerlijk Wijnhuis is en al wat uit Hem vloeit? Is Hij niet de Hemel der hemelen? Rutherford noemde Christus, zijn zoeten Heere Jezus. Die gezegende dienstknecht des Heeren heeft veel bittere Mara-wateren moeten drinken, maar ook veel en zalige gedronken van Jezus’ liefdewijn en van de wateren des levens.

Weet ge hoe Hanna zich noemde, toen zij aangesproken was door Eli? Ge kunt het vinden in 1 Sam. 1:15. Zij sprak: “Ik ben een vrouw, bezwaard van geest.” Bezwaard van geest, was ze een bedroefde van geest. Ik ontving laatst een brief, en daarin ontmoette ik ook zulk een vrouw, veelal bezwaard en bedroefd van geest. En zoo zal het wel eens, of soms veelal zijn, met de ware Sionieten. Ook tegenwoordig is er zooveel dat kan bezwaren en bedroeven. De Heere verbergt Zijn aangezicht veel voor den Huize Jacobs om onzen zonden wil; veel duisternis en weinig geloof en geloofsoefeningen in de ziel. Weinig opwas in de kennis en genade van onzen Heere Jezus Christus; veel bedroeven van den Heiligen Geest en weinig hemel-leven op aarde. Toch wil de Heere die bezwaarden van geest wel eens het kinnebakken oplichten en voedsel toereiken. Hij doet niet naar zonde en ongerechtigheid.

De Heere geeft op Zijn tijd wonderlijk verandering bij die bezwaarden van geest. Ze zuchten en vluchten dan bezwaard zijnde naar Boven toe, waar Christus is zittende aan de rechterhand Gods. Bidden wordt wel “roepen” genoemd. Tot Hem roepen ze met Hanna in nood en ellende. Hij voert ze in de ruimte en hun banden zijn weg. Wat is Koning Jezus toch matig. Dat mocht Thomas ook ondervinden als hij in de banden zat. Hij mocht Zijn Koning en Verlosser mijnen en eeren, zeggende: “Mijn Heere en mijn God!” En hoort die Hanna eens, die daar zoo bezwaard en bedroefd haar hart uitstortte voor Gods aange zicht: “Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijne vijanden ; want ik verheug mij in uw heil. Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen, gelijk onze God!”

Ik las onlangs nog iets over het kleine legertje van Gideon, dat met hem aan het hoofd wel vermoeid was, maar toch de vijanden maar bleef vervolgen, Richt. 8:4. Al werden ze te Sukkoth en te Pnuël ook voedsel geweigerd, ze gaven den strijd niet op tot dat de vijanden waren verslagen, en ze als overwinnaars uit den strijd kwamen. Behoort ge toch zeker ook bij dat kleine leger van den grooten Gideon, Christus. Hoe moede bij tijden ook, wel gereed neer te zijgen en uitroepende: Heere, laat mij niet hulpeloos varen, toch nog in den strijd en den vijand bestrijdende en achtervolgende. Wat kan de strijd zwaar zijn zoo in- en als uitwendig, maar de eindoverwinning is verzekerd in Hem, Die als Overwinnaar en ons verheerlijkt Hoofd zit in den hemelschen troon. In en door Hem zijn we meer dan overwinnaars. Ach, konden we het altijd maar gelooven, niet waar? Toch bij tijdjes, ja … dan gaat het. Wat lezen we in Jesaja 40 toch heerlijke woorden voor dat kleine en wel vermoeide legertje, dat in alle strijd en ellende toch Christus heeft als hun hope en verwachting. Ge vraagt wat is dat dan? Hoor maar eens: “Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene krachten heeft. De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen loopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.” Ziet het ook heerlijk vervult in dien voornamen profeet des Ouden Verbonds, Elia. Wat was die man toch moedeloos en gelijk geworden aan een rookende vlaswiek en een gekrookt rietje, maar de getrouwe Verbonds-God vervulde Zijn woord, en Elia mocht loopen en niet moede worden. Hij kwam wonderlijk aan het eind van de reis. En wat gebeurde toen? Dat had Elia niet kunnen denken toen hij onder de Jeneverboom nederlag. O, wat is God toch goed en liefderijk, toch genadig en barmhartig, voor dat volk dat menige keer denkt het eind van de reis niet te zullen bereiken. O, wat een vreeselijke aanvallen te verduren; en dan zoo dikwijls nacht en storm. O, wat een beroering in het arme zondaarshart door de zonde. Hebt u niet eens zoo aangenaam gesteld geweest, dat het alles vrede was van binnen en niet één vijand in de stad Menschenziel gezien werd, maar daar kwam één zonde met kracht de ziel binnen, en … er was beroering. Ach, toch maar beter zoo, dan als bij duizenden waar de zonden gansch niet beroeren. Maar ach! als het geweten eens opengaat, en als de dood eens dreigt, als de arme ziel valt in de handen van den levenden God. En dan in die plaats waar de worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgebluscht! O, dat in deze donkere dagen de Heere de baarmoeder Zijner Kerk weer wilde openen als in de dagen van ouds. Dat kinderen in Sion werden geboren en zielen behouden door Christus van den toekomenden toorn.

Broeder! de tijden worden ernstiger en donkerder. Donkere onweerswolken pakken zich saam in de verbolgenheid des Heeren over de zonde der menschenkinderen. Ach, dat we meer konden weenen, schuldbelijden, en tot God roepen in den hemel. Is het uwe bede niet eens in dezen tijd, ziende ook op onze kinderen die in de zuigkracht der wereld zoo mede gevoerd worden: “O, Israels Verwachting, zijn Verlosser in tijd van benauwdheid! waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten? Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man, als een held, die niet kan verlossen? Gij zijt toch in het midden van ons, o HEERE? en wij zijn naar Uwen Naam genoemd; verlaat ons niet.”

Ik wil u nog meedeelen wat ik in Boston las. Ik vond het opmerkelijk, daar ik er bij tijden tegenop zag om de Synodepreek te doen. Toen ik las hoe bevreesd Boston was, merkte ik dat ik toch niet alleen stond en noemde hem “mijn metgezel.” Ik geloof het was bij hem nog erger dan bij mij onwaardige. Ach, wat zijn we toch zwakke en dwaze schepselen. Het was hem opgelegd om in April een predikatie te houden voor de Synode, en schrijft hij: “Maandagnacht was ik zeer gedrukt door zwaarmoedigheid en door vrees, daar de tijd was aangebroken dat ik moest prediken voor de Synode. Ik sliep den geheelen nacht niet. Als ik mijn oogen sloot, was het alsof mijn hart met een pijl doorstoken was. Het was een moeilijke en onrustige nacht. Ik stond te ongeveer half zes in den morgen op en was bezig tot acht uur. Ik ging weer te bed voor een uurtje slaap, maar inplaats van slapen lag ik weer in onrust. Ziel, lichaam en geest, alles was in de war, zoodat ik meende dien dag niet te kunnen preeken. In mijn benauwdheid liet ik een zekere leeraar vragen, in mijn plaats te spreken, maar hij weigerde beslist. Zoo moest ik het wagen en ofschoon ik in het doen van de predikatie eenige vrees had, evenwel deed het geen schade aan hetgeen ik kreeg te spreken, daar ik door Gods goedheid met groote ernst mijn medebroederen aansprak. Nu ben ik beschaamd over mijzelf.”

Zijt hartelijk gegroet en Gode bevolen. Uw heilhebbende broeder,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1952

The Banner of Truth | 16 Pagina's

EEN BRIEF

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1952

The Banner of Truth | 16 Pagina's