Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS WELGEVALLEN IN DEN ARME EN VERSLAGENE VAN GEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS WELGEVALLEN IN DEN ARME EN VERSLAGENE VAN GEEST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft.”—Jes. 66:2b.

ZAL de verwachting van eenig mensch niet teleurstellen, zoo moet ze op eenen onbedriegelijken grond rusten en een voortbrengsel zijn dooide kracht Gods in de ziel gewrocht. Levende verwachting heeft haar eigen werk en brengt hare eigene vrucht voort. Wie is er, die zonder hoop of verwachting leve? Maar is ze eene gegronde hoop? Hoe ernstig onderzoek is noodig. En waar is de arme mensch meer afkeerig van? Eigenlievende schepselen zijn we. We hebben van nature meer behagen in de duisternis dan in ‘t licht en zijn zeer geneigd het goede van ons zelf te denken. Maar de Heere teekent ons de ware godzaligheid. Zijn eigen Woord, dat onbedriegelijk is, wijst ons de voorwerpen van Zijn welgevallen.

Vreemd! Die aan deze woorden niet het minst kennis hebben, trekken ze vaak stout naar zich toe, echter zonder eenig voordeel. En die er een waar belang bij hebben, staan er dikwijls verlegen voor omdat zij deze uitspraken in hun binnenste niet kunnen vinden. Maar de Heere zal Zijne belofte waarmaken. In dien dag zal de arme en verslagene van geest het gewaar worden, dat een God der zaligheid in Christus in gunst op hem neerziet.

Scherp is de tegenstelling: Maar op dezen zal Ik zien. In ‘t voorgaande wordt gezegd: “alzoo zegt de Heere: de hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen en waar is de plaats Mijner rust?

Want Mijne hand heeft al deze dingen gemaakt en al deze dingen zijn geweest, spreekt de Heere.”

Dat is eene ernstige bestraffing van een volk, dat zijne zaligheid bouwt louter op uitwendigheden. Israël, het vleeschelijk Israël stelde zijn betrouwen op den uitwendigen tempel. Het steunde op de uitwendige offeranden. In hoovaardij des harten riep het uit: “des Heeren tempel, des Heeren tempel zijn deze.” Maar de Heere woont niet in tempelen met handen gemaakt. Die zijn niet de plaats Zijner rust. Ach, hoe arm is een volk, dat zich louter grondt in de uitwendige waarneming van godsdienstplichten. Dat genoeg heeft aan de uitwendigen vorm, doch van het wezen vreemd blijft.

Maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft. Die zijn het, waar de Heere woont, en de plaats is Zijner rust.

Arm van geest. Dat moge waar zijn van elk mensch, waar hij beroofd is van God als het hoogste goed. Maar het is eene andere zaak als we ons waarlijk arm van geest kennen in eigen schatting. Neen, van nature willen we van armoede des geestes niet weten. Maar als God ons doet inzien in den spiegel Zijner heilige wet; de vuile bron van onze wanbedrijven openlegt, hoe wordt dan onze geestelijke armoede openbaar. Van allen wezenlijken rijkdom kennen we ons dan ontbloot. Geen gerechtigheid bij ons, geen heiligheid in ons, geen wijsheid om Gods gunst weer te vinden en geen bekwaamheid om onszelf te verlossen. In dien dag zullen we bekennen, hoezeer we in de leugen gezonken zijn. Dan worden onze hooge oogen vernederd. Ware armoede des geestes legt ons in het stof en gaat gepaard met een waar inzicht in Gods deugden en volmaaktheden; in onze verplichting aan God en Zijn Woord, in onze ongelijkvormigheid daaraan, in onze schuld en onmacht, maar ook in dien eenigen verzoeningsweg in Christus. Neen, ware armoede des geestes gaat niet buiten Christus om. Waarom is het, dat velen zoo vreemd blijven van Christus? Het is hierom, dat de ware armoede des geestes zoo weinig wordt ingeleefd en beoefend. Rijk zijn we in onze gestalten en velerlei gemoedsaandoeningen. Maar die zijn de Christus niet. Ach, dat onze bekeering en gestalten ons eens ontvallen mochten, hoe zou dan Christus ons dierbaar worden. Welk een bedaard inzicht werd dan geboren in Zijn Persoon en werk, in Zijne volmaakte voldoening en gerechtigheid, in Zijne Middelaarssterkte, en algenoegzaamheid. Waarlijk, de arme van geest ligt nabij het gunstrijke oog van God.

Op den verslagene van geest zal de Heere zien. Verslagene van geest, die door een levendig gezicht van zijne zonden en ellenden is getroffen en deswege gewond en verbrijzeld is. Hartelijke droefheid over de zonde als de oorzaak van alle leed is haar bijblijvend karakter en is bestaanbaar met het rechtvaardigend geloof. Hoort maar den dichter: “en ga niet in het gericht met Uwen knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.” En in Psalm 130: “Zoo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.”

En die voor Zijn Woord beeft. Des Heeren Woord, Zijn getuigenis, inzonderheid de wet des geloofs, welke de Heere inschrijft in het hart Zijns volks, om ze door de kracht en invloed Zijns Geestes te betrachten en waardoor het een zalig aandeel ontvangt aan Zijne gemeenschap en aan al de goederen van het Verbond der genade, de gewisse weldadigheden Davids, die getrouw zijn. Een beven voor Zijn Woord, waarvan David getuigt in Psalm 119: “Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet.” Dan wordt het Woord des Heeren ontvangen niet als des menschen woord, maar gelijk het waarlijk is als Gods Woord. Dan ontdekt de wonderen Zijner hoogheid en oppermajesteit alsook van ‘s Heeren hooge souvereinheid, als die alles werkt naar den raad van Zijnen aanbiddelijken wil en in het bijzonder in het onnaspeurlijke werk der verlossing in Christus al Zijne deugden en volmaaktheden verheerlijkt. Hoe wordt dan gekend dat Gods groote Naam, in Zijn Woord geopenbaard, en in Christus verheerlijkt de onwankelbare grond der zaligheid is. Hoe dan ontdekt, dat we alleen in dien eenigen goddelijken Borg en Middelaar voor het heilig oog des Heeren kunnen bestaan.

Neen, beven voor Zijn Woord is geen slaafsche vreeze, maar kinderlijke, innerlijke vreeze en diep ontzag voor de majesteit des Heeren, Die zelfs voor Zijne heiligen geducht is. Het is een dienen van den Heere met vreeze en een verheugen met beving. Daarom het verhoogen van den Heere in Zijne majesteit en aanbiddelijke hoogheid rijze altijd op uit de diepte. Dat wordt elders genaamd: een vreezen van den Heere en onderhouden van Zijn geboden.

Die voor Zijn Woord beeft, het omvat een rechte kennis van God in Christus; rechte kennis van Zijne oppermajesteit, van Zijne heilige rechten en wonderbare wegen, zooals Hij is een God der zaligheid voor schuldigen. Het omvat diep ontzag voor Zijne hoogheid, rechte liefde tot Zijne heiligheid, kinderlijke vreeze voor Zijne rechtvaardigheid, innerlijke hoogachting voor het Woord Zijner waarheid, rechte waardeering van al Zijne inzettingen als aangelegd tot de verheerlijking van Zijnen Naam en een vast heil van Zijn uitverkoren volk. Welk een teederheid legt dit op het hart; welk een ootmoed vervult dan het binnenste. Welk een lust en begeerte dan in de ziel om te wandelen in de ware, geestelijke betrachting Zijner geboden. Dan is het: “hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijne vermaking den ganschen dag.” Neen, dat is geen wettische dienstbaarheid, maar beoefening van heiligmaking in des Heeren vreeze.

Maar die liggen ook onder het zegel van Gods trouwbelofte: “de Heere is nabij de gebrokenen van hart en Hij behoudt de verslagenen “an geest.” Of ook: “op dezen zal Ik zien.” Wat is dit anders, dan dat de Heere Zich ontdekke in het hart der Zijnen als een God van liefde en gena, dat Hij zwijgt in Zijn liefde over al hunne zonden in het aangezicht van Christus en Diens volmaakte offer. Dan openbaart de Heere Zich in Zijn vaderlijk welgevallen, dat Hij nooit meer op hen toornen noch schelden zal, Zijn heil en hulp schenkt en bewaren zal tegen alle vreeze des kwaads. Dan woont Hij in het hart met Zijne genade en heerlijkheid en troost hen met Zijne vertroostingen. Hoe doet Hij dan Zijne waarheid met liefelijkheid in de verbrijzelde ziele Zijns volks druppen en verzegelt door de kracht Zijns Geest Zijne eeuwige onveranderlijke hondstrouw. O welk een verborgen genadekracht verheerlijkt zich in dit zien met welgevallen op Zijn erfdeel, waarin de Heere Zich ontdekt in Zijne gezegende betrekking in de ziel en haar optrekt met Hem, alzoo dat zij zich waarlijk met Hem vereenigd kent. Wie is er, die er iets van gesmaakt heeft, die dan niet moet uitroepen: een volle beek van wellust, maakt hier elk in liefde dronken.

O zondaar, het mocht u eens jaloersch maken, om aan zulk een zaligheid deel te krijgen. Niets is met haar te vergelijken. Gods goedertierenheid is beter dan het leven. Hoe ledig is toch al het schijnschoon der wereld. Wat zijn al hare genietingen. Hoe arm is alle hoogmoed des menschen. Daaraan kleeft de dood en het verderf. Roep Gods gena nog over uwe ziele in.

Troostrijk getuigenis voor armen van geest, verslagenen van hart en die voor Zijn Woord beven. Ach waren we het eens recht. Maar hier ligt het gebrek van menige ziel. We zijn zoo rijk met ons zelf. Vaak zoo rijk met onze bekeering, met onze zoogenaamde bevinding en — rooven God Zijne eer. Dat we het al eens mochten verliezen als grond en God in Christus, Diens groote Naam de eenige grond onzer behoudenis niet alleen, maar ook de wortel van ons leven mocht zijn.

Immers den armen wordt dit Evangelie verkondigd.

O voor een door schuld verslagen volk wordt hier het schathuis van Gods liefde en gena geopend. Neen, geen schuldige ziel zegge, dat dit voor haar te groot zou zijn. Ach, verklein toch de liefde Gods in Christus niet. Dat we Hem in Zijne eeuwige liefde niet afmeten naar onze zielsgesteldheden. We doen het, helaas, zoo menigwerf. Als ‘t vriendelijk licht van Gods aanschijn in Christus over uwe ziel schijnt, zult gij al uwe verkeerde gedachten beweenen.

De Heere make maar Zijn Woord waar: op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1953

The Banner of Truth | 16 Pagina's

GODS WELGEVALLEN IN DEN ARME EN VERSLAGENE VAN GEEST

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1953

The Banner of Truth | 16 Pagina's