Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere Jezus Met Slaafsche Vrees Bezet?

H. te A. vraagt: Op een gezelschap, waar gehandeld werd over het lijden van den Heere Jezus, werd door een der aanwezigen beweerd, dat ook de Heere Jezus met slaafsche vrees is bezet geweest, en wel naar Zijn menschelijke natuur. Daar ben ik het echter niet mee eens. Immers van den Heere Jezus staat geschreven, dat Hij in alles is verzocht geweest, uitgenomen de zonde. En slaafsche vrees is toch zonde? Hoe denkt U hierover?

Antwoord: Wanneer wij iets beweren, dan komt het in hoofdzaak hierop aan, of wij het met Gods Woord kunnen staven. Is dat zoo niet, dan heeft onze bewering geen grond.

Wat nu betreft, dat de Heere Jezus met slaafsche vreeze is bezet geweest, naar Zijn menschelijke natuur, dat is absoluut onmogelijk. Paulus zegt van dien gezegenden Persoon in Rom. 9:5, dat Hij is God boven al te prijzen in der eeuwigheid. En de Bruid noemt in Hooglied 5:16 haar Liefste als: Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk.

Wat is de slaafsche vreeze? Gevolg van de zonde. De slaafsche vreeze siddert voor God, drijft van den Heere af; mist de ware liefde, openbaart nooit ware verootmoediging, is vreemd aan het waarachtig vertrouwen en verlaten op den Heere en doet voor den Heere beven als een verterend vuur.

En laat nu een ieder maar oordeelen, kon dat in Christus worden gevonden?

‘k Geloof, dat het veel verstandiger en profijtelijker zou zijn op veel gezelschappen, wanneer er over God en Zijn wegen niets te praten is, men maar een predikatie las. Er is door Gods groote goedheid nog zooveel overgelaten, ook van onze vaderen, dat gegrond is op Gods Woord, ‘t Zou veel stichtelijker zijn dan al die gesprekken, waarin over het algemeen de mensch zichzelf maar bedoelt, en stellingen worden verkondigd, die in strijd zijn met Gods Woord.

Van Christus is geprofeteerd in Jes. 11:2: En op Hem zal de Geest des Heeren rusten. En de vreeze des Heeren. Niet de slaafsche, maar de kinderlijke vreeze wordt daar bedoeld.

Die kinderlijke vreeze, die bestaat in een inwendig ontzag en diepen eerbied van de ziel voor den Heere, zoowel uit aanmerking van Zijn hooge Majesteit, macht en werken, als uit beschouwing van Zijn Heilige rechtvaardigheid, oordeelen en straffen, die Hem waardig maken gevreesd en gediend te worden, met diep ontzag. Echter ook uitwendig openbaart ze zich. De vreeze des Heeren is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. In verschillende opzichten is die kinderlijke vreeze gebleken in den Borg des Verbonds.

Welk een eerbiedig ontzag voor God, a. als God; b. als Zijn Vader; c. als Zijn Heere.

Voor alles wat van God was. Stelde Hij Zich niet onder de wet, Matth. 3:15. Luc. 2:21—22 enz. Bleek de kinderlijke vreeze Gods niet in Zijn volmaakte Godzaligheid? a. In een volkomen afkeer van en voorzichtigheid jegens de zonde; b. in een volmaakt doen van het goede? Vandaar dat de Apostel Paulus in Hebr. 7:26 zegt: “Want zoodanig een Hoogepriester betaamde ons, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden.”

Van Maastricht spreekt in zijn bekende dogmatiek ook van een vreeze, waardoor wij een afschrik hebben voor het kwade, en hetzelve van ons trachten af te weren; een vreesachtigheid, die den mensch ingeschapen is, en in den Apostel ook gevonden werd, 2 Cor. 7:5, ja in den Zaligmaker Zelven. Matth. 26 vers 38—39; Joh. 12:27. Wie zal dat nu ooit bestempelen als een slaafsche vreeze?

Zooals boven beschreven, zijn ook de gedachten onzer oudvaderen over Hebr. 5:7: “Verhoord zijnde uit de vreeze,” waar ook van Christus gesproken wordt. Een ieder kan ik aanraden de verklaring van den Hebreenbrief te lezen van Owen. Duidelijk is hetgeen deze Godgeleerde over den onderhavigen tekst heeft geschreven.

En bovenal: wat is het voor elk mensch onmisbaar hier in den tijd te ontvangen den Geest Christi, om iets van die vreeze te verstaan en in te leven tot onze vernedering en zaligheid, doch bovenal tot verheffing van dien Borg, Die Zich-zelven vernietigd heeft tot in den dood des kruises. —DS. L.

De 38-Jarige Kranke

K. te P. vraagt: In het Evangelie van Johannes wordt in het vijfde hoofdstuk verhaald hoe een mensch die 38 jaar krank had gelegen door den Heere Jezus genezen werd. Moet deze genezing nu opgevat worden niet alleen als een genezing naar lichaam, doch ook naar ziel? Verschillende meeningen heerschen hieromtrent. Dat het ook een genezing naar de ziel beduidt wordt gegrond op ‘t feit dat hij alleen Christus noodig had. De anderen konden het wel met den engel af. Anderen, die er een tegenovergestelde meening op na houden, zeggen, dat de man nooit krank is geweest aan eigen ik. Hoe denkt u hierover?

Antw.: Inderdaad, zooals u opmerkt zijn er verschillende meeningen omtrent den 38-jarigen kranke, die door Christus genezen is.

Dat het ook een genezing naar de ziel betreft, welken grond hebben wij daarvoor in Gods Woord? En dat de anderen het wel met den engel af kunnen is veel te ver gezocht. Laten we toch zulke stellingen niet gaan verkondigen. We moeten wel doen aan uitlegkunde, doch dat wij bewaard worden voor inlegkunde. Christus heeft aan Zijn Kerk beloofd den Heiligen Geest. Die Geest zou in al de Waarheid leiden. Die Geest is onmisbaar bij de onderzoekingen van de Waarheid. Ons verstand is door de zonde verduisterd; en die dierbare leiding van dat gezegende licht des Geestes zal de zin en meening van Gods Geest alleen recht doen verstaan. Wat hebben wij nu op te merken en te leeren uit de genezing van den 38-jarigen kranke?

Uit die genezing blijkt de heerlijkheid van Christus. Hij is de van God verwekte Profeet, de medelijdende Hoogepriester, en de regeerende en bevelende Koning.

Wanneer ge de geschiedenis van die genezing leest, zal u het een en ander duidelijk blijken. De Waarheid zegt dat Jezus dien man zag liggen; en daarbij dat Hij wist hoe lang die man daar al gelegen had. Een bewijs dat Christus was de levende God. Ook zien wij Christus daar tevens als de medelijdende Hoogepriester. Jezus ziet hem eerst, voordat hij Jezus ziet; en Christus ziet hem op zijn bed liggen; Hij zag hem aan met een oog van medelijden en ontferming. En volgens de verklaring, die de 38-jarige kranke daar geeft, had hij niemand die hem in het water kon werpen, wanneer het beroerd was. Hij had niemand die hem de behulpzame hand bood; maar ook ontbrak ‘t hem aan eigen kracht. Mogelijk heeft hij gedacht, dat in Jezus’ vraag: wilt gij gezond worden? een verwijt lag, n.l. dat het zijn eigen schuld en traagheid was dat hij daar zoo lang gelegen had. Vandaar de bekentenis, dat het zijn eigen schuld niet was, want dat hij, daar hij geen hulp van menschen had, evenwel al zijn krachten, hoe klein deze ook waren, nog inspande, om tot het water te komen, maar dat het telkens te laat was. Hij deed al wat hij kon en kroop wellicht op handen en voeten, zoodra de engel nederdaalde en het water beroerde, maar dat ging zoo langzaam, dat andere kranken, die vlugger waren dan hij of de hulp van anderen genoten, dan al voor hem nederdaalden en dat was de oorzaak dat hij nu al zoo lang daar lag.

De medelijdende Hoogepriester laat Zijn ingewanden over hem rommelen en schenkt hem de genezing.

En nu Christus’ heerlijkheid als Koning. Hij geeft Hem het bevel: Sta op, richt u van uw ziekbed op, voor de oogen van alle kranken die in de zaal liggen. Neem uw beddeke op tot bewijs, dat gij uwe gezondheid weer hebt terug gekregen en ook daarbenevens krachten hebt ontvangen om uw beddeken te dragen. En wandel. Ga nu in en uit, opdat uwe genezing aan allen openbaar worde. Met een enkel machtwoord van Christus wordt de man genezen, in één oogen-blik, een man die 38 jaar daar gelegen heeft.

Dat hij echter Jezus voor Zijn herstelling heeft bedankt of God daarover heeft verheerlijkt, zooals dat wel aangeteekend staat van den geraakte, Luc. 5:18-25, lezen wij niet. Och neen, laten wij ons nu niet bekommeren of die man verloren is gegaan of behouden is. Wij hebben geen boodschap met een ander. Het gaat alleen maar over onszelf. Ik hoop dat u begrijpen zult, wat ik daarmee bedoel. Niet de uitleving van: “Ben ik mijns broeders hoeder,” zooals Kain, maar in het verband waarin Christus sprak tot Zijn discipelen: Zullen er velen zalig worden: Strijdt gij om in te gaan. ‘t Is toch maar een persoonlijke zaak. En wanneer God komt, wordt het ook persoonlijk. O, de duivel houdt den mensch wat bezig met allerlei beuzelingen, waardoor de mensch afgetrokken wordt van hetgeen dat voor hem persoonlijk noodzakelijk is voor de groote en allesbeslissende eeuwigheid. We zijn van nature zoo ongelukkig, dat we ons wel bekommeren over anderen, doch ons zelf vergeten. Zou die man bekeerd zijn? Zou die vrouw genade hebben? Zou het bij dien jongen wel oprecht zijn, en zou dat meisje zich niet bedriegen? Ik heb aan een sterfbed wel eens gehoord hoe gezegd werd: Mijn leven lang doorgebracht met ‘t veroordeelen van een ander, doch nooit mezelven veroordeeld en nu zal ik eeuwig door God veroordeeld worden. Denk ook maar aan de Avondmaalbedieningen. In de korte predikatie die gehouden wordt voor het Avondmaal zit men soms te slapen en wanneer ‘t sacrament bediend wordt, dan is alles wakker. En wat doen dan de meeste menschen? Met alle aandacht kijken naar degenen die aangaan. De oo-gen vliegen dan van den een naar den ander en dan … och, ik heb er meer niet van te zeggen. En dan worden daar de eerstvolgende dagen mee doorgebracht, dan zijn degenen die aan het Avondmaal geweest zijn, het onderwerp van gesprek en dan worden conclusies getrokken … Ja, wanneer we geen mensch zouden zien en daar zouden zitten als de ellendigsten van alle menschen: O God! wat zal het toch zijn als ik daar nooit deel aan krijgen zal, nooit die ver-eeniging door het geloof met Christus zal kennen en de verzoening met God bekomen. Zulken zult ge in iedere bank niet aantreffen. En toch, dat zou de weg zijn. De farizeër heeft wel den tollenaar aangezien, doch de tollenaar de farizeër niet. De tollenaar stond van verre, wilde ook zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, wees mij zondaar genadig, Luc. 18:13.

En gaat het geheele Woord van God door, bij allen die door den Geest werden overtuigd, werd het een persoonlijke zaak. Ik heb de namen slechts te noemen: Manasse, Saulus op den weg naar Damascus. En is het voor ons ook al een persoonlijke zaak geworden?

Van den genezene staat er geschreven, dat hij niet wist, wie Hij was, Die hem gezond gemaakt had. En dan de vermaning: Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.

Jezus’ Goddelijke Alwetendheid en Alvermogen bleek dus aan het badwater Bethesda door de genezing van den man, die acht-en-dertig jaren krank gelegen had. Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Door de genezing van dezen man, en met hem zoovelen die door Christus genezen zijn, wordt vervuld, hetgeen door de profeten van hem geprofeteerd was. Lees slechts Jesaja 35:5, 6, waar staat geschreven: Alsdan zullen der blinden oogen opengedaan worden en der dooven ooren zullen geopend worden. Alsdan zal de kreupele springen als een hert en de tong der stomme zal juichen.

Wat een groot voorrecht werd dien man geschonken. Het betrof echter alleen maar dit tijdelijk leven. Hoe duidelijk blijkt dat uit de vermaning: Zie gij zijt gezond geworden zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiedde.

Genezingen en uitreddingen kunnen in ons leven plaats hebben, doch dit zijn zaken die onze ziel niet raken en die voor de eeuwigheid geen waarde hebben.

Hoe meer wij van zulke uitreddingen meegemaakt hebben, des te meer wordt onze verantwoordelijkheid en des te zwaarder het oordeel dat ons straks treffen zal.

De bekeering is een werk Gods. Hoe zal buiten de vereeniging met Christus door het geloof de mensch vruchten voortbrengen, die Gode aangenaam zijn? Toch blijft de volle verantwoordelijkheid bij den mensch.

Voor onze arme ziel is een Badwater geopend, dat voor alle geestelijke kranken open staat in den huize Davids tegen de zonde en tegen de onreinigheid, dat gewisselijk veel uitnemender is dan het Badwater Bethesda, dat krachtig is tegen geestelijke kwalen, zielsziekten en hartsge-breken. In dat Badwater worden alle ongerechtigheden vergeven en alle krankheden genezen. Ps. 103:3.

Zoo lang de mensch leeft kan hij bekeerd worden. De moordenaar aan het kruis verkreeg ter elfder ure genade. Hij kon met de kerk zingen:

Looft Hem, Die door Zijn goedheid hoog verheven
De zonde al, u ganschelijk heeft vergeven.
En nu geneest van uw gebreken groot,
Prijst Hem, Die u heeft vrijgekocht uw leven,
Van den dood, dewelk u zeer heeft doen beven.
Die u nu omringt met genade bloot.

Wat is in die bekeering, de rijkdom en grootheid, maar ook de souvereine genade Gods uitgeblonken. Geen voorwensel zal voor eenig mensch ooit overblijven. Rutherford schreef: Bewaar uw tegenwerpingen maar tot het oordeel en dan zult gij zien, wat er van overblijft. Wat zal het eens zijn, als wij het Bloed des Nieuwen Testaments onrein hebben geacht. O, dat er niet noodzakelijker, dierbaarder en kostelijker voor ons werd en overbleef op aarde, dan dat gezegende Middelaarsbloed van Jezus Christus.

Dat bloed is de grootste en uitnemendste schat der Kerk. Degenen die daaraan deel hebben zijn rijk. Het is ‘t bloed van het ware Paaschlam, Dat alle geloovigen uit alle geslacht, taal, volk en natie gekocht heeft met Zijn bloed.

Het is het bloed des verbonds. Zach. 9:11; Het bloed des Testaments Hebr. 13:20, Matth. 26:28; Het bloed der besprenging Hebr. 9:14; Het bloed des Borgs Rom. 3:25; Het bloed des Bruidegoms Hand. 20:28; Het bloed des Hoogepriesters Hebr. 9:12; Het bloed van Gods Zoon Hebr. 10:1.

Aan dat bloed zijn al de goederen van Gods Testament en al de weldaden van het verbond der genade verbonden. Daar zijn: kooping Hand. 20:28; Verlossing Ef. 1:7; Verzoening Col. 1:20; Rechtvaardigmaking Rom. 5:9; Vergeving der zonden Rom. 3:25; Heiligmaking Hebr. 13:12; Reiniging van de zonden 1 Joh. 1:7; Vrijmoedigheid om toe te treden tot den troon der genade Hebr. 5:19; Tusschentreding en voorbidding die het andere gedeelte van Christus’ Priesterambt uitmaakt Hebr. 12:29; Volmaking van alle ge-heiligden Hebr. 9:7-14.

In dat Badwater behoeft men ook niet op het nederdalen van een Engel te wachten. De Heere Jezus, de Engel van Gods aangezicht, is eens nedergedaald en heeft de wateren van Zijn bloed in Zijn lijden en dood, zoodanig beroerd, dat er ten allen tijde genezing in te vinden is.

Ieder, die zich in dat Badwater geloovig baadt en wascht, zal genezen worden, van welke ziekte hij ook bevangen is.

Erkent uw geestelijke onmacht, dat gij uit uzelf niet kunt komen tot het Badwater. Smeek Hem om hulp. Zeg tot Hem: Heere, spreek alleenlijk één woord en ik zal genezen worden. Er is geen bekwamer en meer ervaren Medicijnmeester, dan Christus. Hij alleen doet wandelen op den weg der gerechtigheid; in het midden van de paden des rechts.

Waren nu allen verblijd met deze genezing? O neen. De Joden ergerden er zich aan en openbaarden hun vijandschap. Ons bestaan ergert zich aan alles, waar Christus Zichzelf in verheerlijkt en God in verhoogd wordt. Onze gerechtigheid is klare, blinkende vijandschap tegen Christus. O, dat Christus Koninklijke Heerschappij in ons bij aan en voortgang werde verheerlijkt.

De genezene heeft het onder de Joden geboodschapt. Eén van onze Bijbelverklaarders zegt: Wij hebben reden, te denken dat hij dit tot de eer van Christus heeft bedoeld en tot welzijn der Joden.

Zij die het goede wenschen voor Christus’ Koninkrijk moeten voorzichtig zijn, gelijk de slangen, opdat zij in hun ijver, niet meer kwaad dan goed werken en geen paarlen voor de zwijnen werpen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1954

The Banner of Truth | 16 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1954

The Banner of Truth | 16 Pagina's