Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Bergrede

P. te K. vraagt over het treuren, waarvan Christus sprak in de Bergrede in Mattheus 5: Ligt de zaligheid alleen in de troost of ook in het treuren?

Antw.: Wij hebben te letten daarop, dat Christus, de Leeraar der Gerechtigheid, waarvan de kerk van den ouden dag getuigd heeft: “Wie is een Leeraar gelijk Hij?” zalig spreekt degenen die treuren. Zij worden niet zalig gesproken in hun treuren, maar zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden. Treuren deed Jacob over het gemis van Jozef. Er staat in ‘de Waarheid geschreven, dat zijn zonen zich opmaakten om hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten en sprak: “Ik zal rouwdragende tot mijn zoon in ‘t graf nederdalen.” Ook Maria Magdalena treurde aan het ledige graf van Christus. Zij kon nergens mee getroost worden, dan met Christus Zelf. Daarin hebben wij een bewijs dat het een waarachtige treuren was, door God Zelf gewerkt.

De Waarheid spreekt ons van een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekeering werkt tot zaligheid; maar ook van een droefheid der wereld die den dood werkt. Christus heeft de treurenden zalig gesproken; die treurenden namelijk, die tevoren geteekend zijn als armen van geest; degenen die zaligmakend door Gods Geest zijn overtuigd en ontdekt aan hun Godsgemis, aan hun schuld en zonde. Veel wordt er op de wereld geweend en getreurd, doch waar vloeit het uit voort en waar gaat het over? Hoeveel vleeschelijke droefheid is er niet: het beweenen van verliezen die men kreeg en van uitwendige schade die men leed. Velen die over een dood kind kunnen weenen, doch niet over een gekruisten Zaligmaker, zooals beschreven wordt in Zach. 12:10; denk ook aan Ammons droefheid in 2 Sam. 13:2 en aan die van Achab in 1 Kon. 21:4; Farao in Exodus 14:5. Gods Woord spreekt ons van de wanhopige droefheid van Judas Iskarioth. Zoo zouden wij voort kunnen gaan met het noemen van personen die wel een droefheid hebben gehad, doch het rechte treuren wat door Christus genoemd wordt, missen.

Welk een ernstig zelfonderzoek is er noodzakelijk voor Gods aangezicht, daar het met elk toch gaat naar zulk een ontzaggelijke eeuwigheid. De reeds genoemde personen staan als bakens in de levenszee, opdat een ieder zijn hart er bij neerleggen zal.

Doch er zijn ook exempelen, die ons aanwijzingen geven betreffende het treuren waarvan Christus spreekt in den reeds aangehaalden tekst. Het schrikkelijke van de zonde als Godbeleedigend, God-aantastend, God-verzakend, wordt door dezulken gekend en beleefd. Men treurt over de zonde en het verlies van Gods gunst. Het is, zoo schreef een onzer oud-vaders, de beste weg tot herstelling en inwinning van Gods gunst. Hebt gij een vriend verloren, al uw tranen kunnen hem niet weder halen. Maar hebt gij Gods tegenwoordigheid verloren, boetvaardige tranen zullen u God wederom brengen. De Evangelische droefheid brengt tot God; zie dat in den verloren zoon, Luc. 15:18. Sauls droefheid dreef hem naar de tooveres te Endor. De tranen door Gods Geest gewerkt, druipen af van het oog des geloofs, Mare. 9:24. Zulk een treurende neemt geen hooge plaats in. De laagste plaats is nog te hoog voor dezulken. Maria lag aan de voeten van Christus. De tollenaar stond achter in den tempel; de farizeër daarentegen had de eerste plaats ingenomen.

Wie treurt haat en laat de zonde. En die droefheid over de zonde overtreft alle andere droefheid. Eli’s droefheid, wegens het wegvoeren van de Ark, was zoo groot dat zij het verlies van zijn twee kinderen opslokte. Dat weenen gaat dieper dan alle tranen over verlies van kinderen en vrienden. Denk aan de vernedering van Manasse, en aan de tranen van Petrus. Dat treuren is een vrucht van de genade; van de bediening des Heiligen Geestes. Ziet dat in al de voorbeelden in Gods Woord. Ons hart is van nature als een steen; ons voorhoofd van koper en onze nek als een ijzeren zenuw. De hel is vol harde harten; daar is niet één week hart te vinden, dat door God is verbrijzeld en vermorzeld.

Droefheid over de zonden, treuren over het Gods-gemis, weeklagen over onze ongelijkvormigheid aan dat gezegend Hoofd Christus, is een bewijs dat wij uit God geboren zijn; dat wij een vleeschen hart hebben ontvangen. Bernardus noemde zulke tranen, wijn der engelen. Zulke tranen doen het harte Gods smelten. Tranen, hoewel zij stom zijn, hebben echter een stem, Ps. 6:9. Gods Woord zegt ook dat die met tranen zaaien met gejuich zullen maaien. Zalig zijn die treuren. Het is de heirbaan die voert naar het nieuwe Jeruzalem. Zij worden zalig gesproken, want zij zullen vertroost worden. Gods Woord is daar vol van. God Zelf vertroost Zijn bedroefde volk. En omdat God het doet, daarom heeft het zulk een waarde. Die vertroostingen die God Zijn volk geeft zijn Goddelijk. Christus, zoo schreef een Engelsche Godgeleerde, liet de steenen watervaten met water vullen en toen veranderde Hij het water in wijn, Joh. 2:9. Zoo wanneer het oog dat aarden vat, met tranenwater geheel vervuld is, dan zal Christus dat tranen-water in vreugdenwijn veranderen. Heilige droefheid is, naar het woord van Basilius, het zand waar de bloem der eeuwige vreugde uit voortkomt.

O, welk een weldaad, die zoo treurende gemaakt wordt. Gods beloften zijn voor dezulken. En met alle recht kunnen wij zeggen dat de zaligheid reeds een aanvang neemt, daar, waar onze ziele als een schuldige voor God buigt en treurt vanwege de zonde en het Gods-gemis. Want

God zal eindelijk helpen en die nu klaagt,

Verbeidt den Heere, op Zijn toekomst hebt acht.

Die vertroostingen die God naar Zijn vrijmacht aan Zijn volk geeft, in welke trap en mate, ontsluiten de zaligheid en doen in de zaligheid deelen. Van Mara komt Israël bij Elim. Die vertroostingen zijn door den Heiligen Geest. Hij is de groote Trooster, Die de verzoening met God, door Christus’ bloed en gerechtigheid bevestigt. Christus is als Borg en Middelaar der uitverkorenen zonder troost geweest. Lees Psalm 69:21: “En ik heb gewacht naar medelijden, maar het is er niet; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.” Hij heeft voor Zijn Kerk de eeuwige zaligheid verworven, doch ook geopend de bron van eeuwige vertroostingen voor Zijn volk. Zonder troost zullen zij niet sterven. En toch hier is alles maar ten deele. De zangtijd genaakt. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen. Zuchting en treuring zullen voor eeuwig wegvlieden. Waarom? Dan verlost van alle zonde en strijd en dan zullen wij altijd bij den Heere zijn, 1 Thess. 4:17.

En nu tenslotte, bij bevinding is het noodig het te leeren, zal het wel zijn voor de eeuwigheid. Veel wordt er getwist, omdat er weinig beleefd wordt. De Heere leere ons dat ware treuren. Zij worden zalig gesproken, niet door een mensch, maar door God Zelf, en worden ook van Hem alleen getroost. Gods kinderen kunnen dat ook niet missen. Zij zien daarnaar uit bij aan- en voortgang.

Vertroost mijn ziel in haar geween,

En zeg haar: ‘k ben uw heil alleen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1954

The Banner of Truth | 16 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1954

The Banner of Truth | 16 Pagina's