Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OPENBARING DES HEEREN AAN THOMAS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OPENBARING DES HEEREN AAN THOMAS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg van 15 April)

III.

Die openbaring des Heeren had een alvermogende kracht. Staan wij dan nu stil

IV

bij de kracht waarmede zij geschiedde.

In vers 28 lezen wij hier van. En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: „Mijn Heere en mijn God”.

Door de overwinnende kracht, waarmede de Heere Zich aan Thomas geopenbaard heeft, zijn de zielevijanden, die hem gevangen hielden, gevloden. Het geloof breekt door in een zoo klare getuigenis, als nog voor dezen niet vernomen is.

Het geloof erkent Christus als de Zone Gods. Hierin kwam het groote onderscheid uit tusschen de discipelen en de Joden. De Joden toch wilden wel erkennen dat de Nazarener iets bijzonders was, doch zoodra Hij hun betuigde de Zone Gods te zijn, zochten zij Hem te dooden. Zelfs scheurde Kajafas zijn kleederen van voorgewende verontwaardiging en verwees hij den Heere Jezus tot den dod, als Deze onder eede verklaarde Gods Zoon te zijn. Daarentegen hebben de discipelen door het geloof getuigenis er van gegeven, dat Hij de Christus, de Zoon des levenden Gods is. Zoo sprak Nathanael, zoo getuigde Petrus en beleden al de jongeren. Het is de eigenschap des geloofs Christus te erkennen als waarachtig God en mensch en Hem te eeren gelijk zij den Vader eeren. Wie nimmer in het stof der diepe vernedering voor Christus viel, als de waarachtige God en ‘t eeuwig leven, kent Hem niet en zal eens uit Zijn mond hooren: „Die niet gewild hebben dat Ik Koning over hen ben, brengt ze hier en slaat ze voor Mijn voeten dood”.

Maar die erkenning komt nu bij Thomas tot volle bewustheid. Hij aanschouwt door het oprecht geloof Hem, Die den dood verslonden heeft tot eeuwige overwinning als Heere en God. Het voorhangsel van Christus’ menschelijke natuur is gescheurd en met vollen glans blinkt de Godheid des Zaligmakers door voor het oog van den discipel, in wien het ongeloof verbroken is. Hier zinkt de Kerke Gods in aanbidding weg. Johannes viel als dod aan de voeten des Heeren, en ieder wien het te beurt vallen mag de heerlijkheid Gods in Christus te aanschouwen, moet met de groote schare in den hemel uitroepen: „Hallelujah, de zaligheid en de heerlijkhed en de eer en de kracht zij den Heere onzen God”.

Het geloof heeft daarenboven een toeeigenende kracht. De erkenning van den Gegevene des Vaders gaat vooraf, doch dan ook volgt de kinderlijk-vrijmoedige toeeigening, gelijk Thomas uitroept: „Mijn Heere en mijn God”. Tot tweemaal toe eigent Thomas hier Christus als zijn Heere en God. Neen het was hier geen gestaltelijke opwelling, doch een welbewust eigenen als gevolg van de verheerlijking des Heeren in hem.

Steeds eigent het geloof in zijn levende oefeningen Christus en Diens weldaden. Telken male als de Heere Zich openbaart verlaat het geloof zich op Hem. Maar er is zulk een groot onderscheid in hetgeen de discipelen voor en na de opstanding des Heeren doorleefden. En zoo menigeen van Gods volk mist nog de verzekering van zijn eigendomsrecht aan Christus. Dat gemis laat zulk een leege plaats in zijn hart en doet de ziele zoo dienstbaar zijn onder de wet en vreezen voor Gods recht en gebogen gaan onder een openstaande schuld. Maar als de Heere aan het volk, in wie (gelijk in Thomas en de andere discipelen alle leven afgesneden wordt, Zich als de volkomen Zaligmaker verheerlijkt en kwijtschenkt, dan verkrijgt het geloof kracht om een geschonken Jezus toe te eigenen, als hun Heere en hun God. Die verzekering behoudt hare kracht, zelfs in de grootste donkerheid. Job is daarvan een duidelijk bewijs, toen hij in de poorten van den dood uitriep: „Ik weet, mijn Verlosser leeft”. Hij is de mijne en Ik ben de Zijne, Die daar weidt onder de lelien. Naar die genade betaamde het wel al Gods volk te staan, opdat zij niet ziende nochtans gelooven mogen in Hem, Die zit aan de rechterhand der majesteit Gods in de hoogste hemelen. Hij is het leven en de zaligheid der Zijnen en in ‘t mijnen des geloofs ligt het toeeignenen van Hem, als de Bloedbruidegom. Hij is het eigendom der Zijnen en zij zijn de vervulling Desgenen, Die alles in allen vervult. In Hem hebben zij de verzoening met den Vader, Die hun overtredingen uitdelgt als een nevel en hun zonden niet gedenkt. In Hem zijn zij hersteld in de gemeenschap met den Drieeenigen God, Wiens welbehagen het is Zijn uitverkoren Kerk te zijn een God van volkomen zaligheid. In hun Heere en God zijn zij erfgenamen der eeuwige heerlijkheid en alles is hunne, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen en zij zijn Christi en Chistus is Gods.

Zou dan die Kerk niet zingen:

Gij zijt mijn God, U zal zal ik loven,

Verhoogen Uwe majesteit.

Mijn God, niets gaat Uw roem te boven,

U prijs ik tot in eeuwigheid.

Laat ieder ‘s Heeren goedheid loven,

Want goed is d’Oppermajesteit,

Zijn goedheid gaat het al te boven,

Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.

Ps. 118:14.

En nu heeft de Heere het ongeloof van Thomas niet verdedigt. Integendeel, Hij bestraft het ongeloof steeds in Zijn Woord. Het is de baarmoeder van alle zonden. Israel is tot een exempel gesteld als het door ongeloof is omgekomen in de woestijn. Ziet dan toe, dat gij niet in hetzelfde exempel der ongeloovigheid valt. Door ongeloof verwerpen wij het Woord Gods en stellen wij God paal en perk. Wie zou kunnen zalig worden, zoo hij eerst moest zien, gelijk Thomas eischte. Christus voer ten hemel op en zal door niet een mensch meer gezien worden voor den grooten dag des oordeels. Ten laatste van allen is Hij van Paulus gezien. Daarom gaf de Heere Thomas nog de les: „Zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben”. Maar om in waarheid te gelooven is ons niet minder noodig dan Thomas, dat de kracht van Christus in ons verheerlijkt wordt.

Wij zijn van nature in den staat des ongeloofs. Bij Thomas was dat niet meer. Zijn ziel was voor een wijle door het ongeloof gevangen genomen en zuchtte onder die overheersching. Doch van nature zuchten wij niet; wij hollen voort. Deze de zonde indrinkend als water; gene in doodelijke rust op den zandgrond zijner eigen gerechtigheden. Hun oordeel is geveld. De Heere Jezus zegt het u aan, onbekeerden van harte, dat gij buiten de zaligheid zijt. De mond van den Waarachtige sluit u buiten. Hij zal straks u eeuwig uitsluiten van de zaligheid en uw deel zal zijn met de goddeloozen en verdoemden in de hel. O, dat ‘t woord van Christus u moge treffen. Ik weet, wij kunnen dat woord slechts brengen tot het uiterlijk gehoor; ik ben er van overtuigd dat hooger dan menschelijke kracht noodig is om u te overreden. Doch het heeft den Heere behaagd door de dwaasheid der prediking zondaren zalig te maken. Die prediking moge ook u treffen, als een pijl van de boog van Hem, Die rijd op het witte paard Zijner overwinning, overwinnende en opdat Hij overwint. Hij is triumpheerend verrezen uit het graf. Hij is overwinnaar in alle eeuwigheid. En Hij overwint in elk zondaar, die Hij uit Satans klauw verlost en uit het ongeloof trekt, opdat hij voor Zijn Woord beve. O, het moge ook in onze donkere dagen gehoord worden en gezien, dat Christus de opstanding is en het leven. Hij heeft het toch gezegd, dat dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods en die ze gehoord hebben, zullen leven. De Heere make Zich heerlijk in ons. Dan wordt het toch zoo geheel anders dan wanneer wij slechts met een historieel geloof de Waarhed toestemmen. Dat wij ons niet misleiden. Duizenden zien hun historieel geloof aan voor het zaligmakend geloof. Zij zijn vreemdelingen van het bevindelijk leven. Wij hebben het Woord, zoo roepen zij, en dat is genoeg. Ja het zal genoeg zijn om eeuwig tegen hen te getuigen. De Heere beware ons voor de leer van onze dagen, voor het juichend Christendom, en verwaardige ons Hem te leeren kennen, Die Zich aan al Zijn volk zal openbaren als de eenige en waarachtige Zaligmaker, Die is dood geweest en leeft in alle eeuwigheid.

Die Zaligmaker is Hij voor Zijn volk, maar niet allen komen tot de blijdschap des geloofs die Thomas deed uitroepen: „Mijn Heere en mijn God”.

Nu moge het tot troost van het bekommerde volk zijn, dat de zaligheid niet is vastgemaakt aan het welwezen, doch aan het wezen des geloofs. Thomas was een van ‘s Heeren lievelingen eer hij tot de volle verzekering gekomen was en de Heere heeft hem om zijn ongeloof niet verworpen. Hij zal ook u niet verwerpen, die in waarheid u als een ellendige en verlorene voor God hebt leeren kennen en den grond uit uw werk moest verliezen. Miskent toch de bediening des Heiligen Geestes in u niet, noch ook de volheid der genade in Christus. Zijn uw zonden als een zware last u te zwaar geworden, roept uw schuld om het oordeel van den eeuwigen dood, is uw last vol van ongerechtigheden, in Christus is een onuitledigbare volheid van gerechtigheid tot betaling van alle zonden en Hij is de fontein, geopend voor den huize Davids tegen de zonde en de ongerechtigheid. O, dat gij naar Hem hongeren en dorsten mocht. Versmaadt toch Zijn noodigende stemme niet. Geeft u aan het ongeloof niet over, dat het bloed van Christus gering acht, maar komt gevlogen als een duive uit het land van Assur en als een vogelken uit Egypte tot Zijne vensteren.

In Thomas wordt het schadelijke en God-onteerende van het ongeloof zoo klaar getoond. Het moge u, volk, in donkere dagen, als gij de harpen aan de wilgen hangen moet, tot een waarschuwend exempel zijn. Onttrekt u niet van Gods volk en van ‘s Heeren Woord, maar gaat uit op de voetstappen der schapen. Gij mocht er Jezus vinden. Verwerpt niet de genade die de Heere u bewees, omdat gij niet tot de volle verzekering gekomen zijt, want gij zult een groote donkerheid over uw ziele halen. Zijn de vertroostingen Gods u te klein? De Heere doe u in uw gemis van Hem, in Wien alleen het leven is, tot Hem komen. Zoekt Hem met smeekingen en geween. Komende zal Hij gewisselijk komen en niet achterblijven. Het moge voor u eens Paschen worden, gelijk voor Thomas, opdat ook gij dien Jezus moogt eigenen als uw Heere en uw God.

Hoe rijk is toch dat volk begenadigd dat in Hem gevonden is. Hij zij u een gedurige toevlucht. De Heere Jezus sprak u zalig in het woord tot Thomas, maar Hij wees er ook op dat Zijn volk door geloof wandelen zal en niet door aanschouwen. Dat die ware geloofsoefening dan gedurig levendig zij onder Gods gunstgenooten. Zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, en niet de dingen die op de aarde zijn. Wierp de Heere het ongeloof in uw harte neder, Hij geve u de wandelingen des geloofs in verloochening van eigen krachten. Hij zij uw toevlucht in al uw druk en kruis, dat Hij u verwaardige blijmoedig te dragen als die verdrukt worden, doch niet benauwd, twijfelmoedig doch niet mismoedig; vervolgd doch niet daarin verlaten; nedergeworpen doch niet verdorven, altijd de dooding des Heeren Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zoude geopenbaard worden. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1961

The Banner of Truth | 12 Pagina's

DE OPENBARING DES HEEREN AAN THOMAS

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1961

The Banner of Truth | 12 Pagina's