Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN GROTE TEGENSTELLING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN GROTE TEGENSTELLING

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Telkens hebben wij in Gods Woord de tegenstelling tussen rechtvaardigen en goddelozen.

Die tegenstelling is er niet altijd geweest. In de hof van Eden, waar God Adam en Eva geschapen had naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis, was die tegenstelling niet. Beiden kenden zij God, stonden in een rechte verhouding tegenover God, en geen zweem van zonde en onheiligheid was in hen. Hun hoogste vrijheid lag daarin dat zij gebonden waren aan God; dat zij van ganser harte Zijn wil betrachtten, en dat de verheerlijking Gods hun enige en hoogste levendoel was. In de staat der rechtheid bezat Adam en Eva dus een oorspronkelijke gerechtigheid krachtens de schepping naar Gods beeld. Dat beeld Gods zijn zij verloren door de zonde. Dat beeld Gods bezitten wij ook niet, omdat wij in Adam begrepen zijn. Hij was ons aller vader, maar ook ons verbondshoofd.

God had met Adam het verbond der werken opgericht toen hij nog recht stond. En in dat verbond vertegenwoordigde Adam al zijn nakomelingen. Was Adam staande gebleven, had hij Gods gebod gehoorzaamd, ook wij waren bevestigd in de staat waarin God Adam gesteld had. Helaas onze eerste vader, ons verbondshoofd viel, en wij in hem. In die rampzalige val zijn wij schuldig geworden aan Gods recht. Maar ook geheel en al verdoren, zodat wij krachtens erf en dadelijke schuld verdoemelijk voor God liggen. In die val zijn wij Gods beeld verloren. Wij hebben ons moed- en vrijwillig van God losgescheurd, zijn de duivel toegevallen, en . . . los van God geworden. Adam heeft allen meegesleept. Er is niemand meer die naar God zoekt. Er is niemand meer rechtvaardig, zelfs niet tot een toe. Allen hebben wij onze weg verdorven, en waardig om eeuwig van God verworpen te worden. Van nature is er dus geen onderscheid. Ja, er is wel ondersheid in de openbaring van het leven. Maar … en daar gaat het hier ook over, geen onderscheid in de grondslag van het leven. Wij liggen samen in een afgrond van eeuwige ellende. Gelukkig als God door Zijn Geest onze ogen er voor opent. Het is het eerste stuk dat gekend moet worden. Zal er ooit een bekommering zijn naar die verlossing die in Christus Jezus is, en waaruit dan weer vloeit die ware dankbaarheid, gewerkt door God de Heilige Geest.

In deze tekst hebben wij dus een tegenstelling tussen rechtvaardigen en goddelozen. De oorzaak daarvan ligt niet in ons. Wij hebben geen vrije wil ten goede. Zou het van ons afhangen, dat genoemde onderscheid en die tegenstelling was er niet. De oorzaak ligt alleen in God. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hij is die Opper-Souverein, Die met het heir des hemels en met de inwoners der aarde doet naar Zijn vrij-machtig welbehagen. Die souvereine God prae-destineerde Zijn Zoon om te zijn de knecht des Vaders, de Borg des verbonds. Jes. 42:1.

In Christus is de Kerk verkoren, van voor de grondlegging de wereld. Ef. 1:4. Het heeft God behaagd Zichzelf te verheerlijken naar Zijn eeuwig Welbehagen in Christus zowel in verkiezing en verwerping; in het oprapen en in het laten liggen; in het aannemen en in het verwerpen. God heeft alles gewrocht om Zijn zelfs wil, dat is tot Zijn heerlijkheid. Spr. 16:4.

Vandaar is er op de wereld ‘n Ismael, maar ook een Izak, een Jacob en een Ezau, een Ruth en een Orpa, een Saul en een David.

God is die grote Pottenbakker. Die ‘t eene vat maakt ter ere, en het andere vat ter onere. En niemand kan zijn hand afslaan en zeggen: “Wat doet Gij?” O, dat wij door de bediening van Gods lieve Geest onder die souvereine besluiten, voor de souvereine God in ootmoed mochten buigen, met heilig ontzag en met kinderlijke vreze.

Hoe het dan is? Allen die tot Adam behoren zijn goddeloos; en allen die in Christus begrepen zijn rechtvaardigen. Lees het zelf maar in Rom. 5 waar op zulk een duidelijke en kostelijke wijze de grote Apostel Paulus de twee verbgondshoofden tegenover elkander stelt: het hoofd van het werk-verbond, maar ook het hoofd van het genadeverbond. Het hoofd van het eerste verbond was Adam, gelijk wij reeds opmerkten. Het hoofd van het genadeverbond is Christus. Die in de eeuwigheid verordineerd en gesteld werd, en in de tijd als Middelaar en Borg het grote werk der verlossing heeft volvoerd en voleindigd.

Tot Adam behoren alle mensen, hoofd voor hoofd, zonder onderscheid. Maar dat is niet het geval met het tweede verbondshoofd Christus. Hij vertegenwoordigde in de eeuwigheid alleen de uitverkorenen, gelijk Hij ook in de volheid des tijds aleen kwam, voor Zijn gemeente, voor Zijn schapen, voor Zijn volk.”

Het “Lam” is geslacht van voor de grondlegging der wereld. En in de volheid des tijds is Hij overgeleverd (zegt Paulus in Rom. 4:25) om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.

Toen Christus uit de doden opgewekt is en opgestaan, heeft Hij de ganse kerk met Zich medegebracht uit het graf en is de kerk in Hem gerechtvaardigd. Wat ik nu noemde daar verstonden onze vaderen door: de rechtvaardiging voor het geloof. De rechtvaardigmaking door het geloof geschiedt hier in de tijd in de vierschaar der conscientie. Daardoor ontvangt dat levendge-maakte volk vripspraak van schuld en straf een een recht tot het eeuwige leven. De gerechtigheid door Christus verworven door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, wordt in de tijd door de Vader toegerekend, en door de Heilige Geest toegepast. En van de zijde des volks is ‘t gelijk de onderwijzer in Zondag 23 verklaart: in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. Die aanneming geschiedt door het geloof en met de bewustheid in de rechtvaardigmaking. Rechtvaardig zijn wij dus niet in onszelf, maar alleen in Christus. Hij wordt genoemd in Jeremia 23:6 “De Heere onze gerechtigheid.” Ja van Hem alleen lezen wij in Jesaja 45:24: “Men zal van Mij zeggen: “Gewisselijk in de Heere zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen.

Wij kunnen voor God niet bestaan. Gods recht moet ons verdoemen vanwege onze ongerechtigheid en: onze gerechtigheden zijn een wegwerpe-lijk kled. Van ons komt er niets in aanmerking Alleen in Christus zijn wij rechtvaardig voor God.

Wanneer er nu hier gesproken wordt van rechtvaardigen en goddelozen, hebben wij te denken enerzijds aan degenen aan wie de volmaakte gerechtigheid van Christus is toegerekend en toegepast, maar die nu ook door Gods Geest geheiligd in de rechte wegen des Heeren wandelen. Het zijn rechtvaardigen, die vaardig zijn tot het recht, en over de zonde denken zoals God er over denkt. Rechtvaardigen die de weg der valsheid haten, en het recht beminnen.

Onder goddelozen hebben wij anderzijds te verstaan mensen, die in hun goddeloze wandel voortgaan, en niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren. O, bedenk steeds dat er niemand ongewaarschuwd naar de eeuwigheid gaat. Elk mens wordt op zijn tijd vermaand en teruggeroepen tot God.

Dat geschiedt door de conscientie, de stede-houderesse Gods, en door Gods Woord, maar ook door vele beloften, bedreigingen en oordelen, waaronder wij leven en verkeren. Velen verharden zich onder de roepstemmen Gods en maken hun nek als een ijzeren zenuw. Geen droever zaak is er op de wereld dan overgegeven te worden aan zichzelf en te wandelen naar het goeddunken huns harten.

Wat een tegenstelling toch en wat een onder-schied tussen rechtvaardigen en goddelozen. Van Loth lezen wij dat hij zijn rechtvaardig ziel in Sodom kwelde. En van Zacharius en Elizabeth staat er geschreven in Luc. 1:6: En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren, onberispelijk. Wat een grote genade is het, met God verzoend te worden door de dood Zijns Zoons, maar ook Gods beeld terug te mogen ontvangen; de Goddelijke natuur te verkrijgen, gelijk Petrus daarvan schreef (2 Petr. 1:4).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1962

The Banner of Truth | 16 Pagina's

EEN GROTE TEGENSTELLING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1962

The Banner of Truth | 16 Pagina's