Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEVESTIGING VAN DS. L. KIEBOOM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEVESTIGING VAN DS. L. KIEBOOM

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bevestiging van Ds. L. Kieboom was aan Ds. Lamain als Consulent van Norwich opgedragen. In zijn voorafspraak herinnerde hij de gemeente aan het woord des Heeren “Wij zijn van gisteren en weten niets.”

Het is nu voor de twede maal, dat er een leraar bevestigd zal worden in deze gemeente. Ds. Zwerus, die ruim vier jaar aan de gemeente verbonden was, vertrok naar Nunspeet. Het twede beroep dat uitgebracht werd, werd aangenomen. Wij weten Gods weg niet, vele gemeenten beroepen jaar najaar en worden gedurig teleurgesteld, en na een vacature van zes maanden zal een andere leraar de ledige plaats weer vervullen. De bevestiger sprak de wens uit dat het mocht zijn in de gunste Gods, tot Gods eer en zaligheid van vele zielen. De tekst was Hebr. 13:17.

Gemeente en leraar mochten onder het besef van het gewichtvolle der bediening elkander in des Heeren gunst ontvangen. Dat het woord Gods getrouw mocht worden bediend, en in de gemeente mocht plaats vinden. De roeping des Heeren staat toch in verband zowel tot de gemeente als tot de Heere die zendt.

Wij wensen te spreken van de gewichtvolle de-diening van de dienaar des woords. Wij wensen U te bepalen:

1. Bij de roeping der gemeente ten opzichte van haar leraar.

2. Bij de roeping van de dienaar tot de gemeente.

3. Bij de roeping van de dienaar tot zijn zender.

1. Gods woord noemt de dienaar met verschillende benaming, o.m. word de naam voorganger gegeven. Die naam komt voor in 1 Sam. 10:1, 2 Sam. 5:2, en Hand. 15:22. Een voorganger in de gemeente heeft de weg der zaligheid te leren en onder beding van genade met heiligen ernst zijn hoorders van de noodzakelijkheid en het profijt van de weg te overreden.

Hij heeft aan te dringen als een herder achter de kudde betaamt, als voorganger leide en besture hij Gods volk op de weg der geregtigheid, ook heeft hij een voorbeeld der kudde te zijn, gelijk Paulus schreef aan de gemeente te Corinthe, “Weest mijne navolgers, gelijk ik van Christus.”

2. De gemeente heeft tegenover de voorganger de roeping zijn navolger te zijn. Dit navolgen betekent echter niet blinde gehoorzaagmheid, geen slaafse onderdanigheid: maar een onderworpenheid aan het woord Gods. Daartoe beproeve zij de prediking en onderwerpe zij zich waar deze naar Gods woord is achtende de leraar om zijns werks wille. Hun werk is zwaar.

3. De dienare nhebben een roeping tot de gemeente, zij waken voor hunne zielen. Hun waken betreft onsterfelijke zielen, die meer waarde hebben dan geheel de wereld, in dat zij bereiden geestelijke spijze en water uit de fontein des levens; zij hebben Jacob zijn zonden en Israel zijn overtreding bekend te maken, ook hebben zij te waken tegen wreemde leringen die God van de troon stoten en de mens met diens werk er op plaatsen. Het gewichtvolle va nde bediening komt in het bijzonder ook uit in de roeping des dienaars tegen over zijn zender, van Paulus in den tekst beschreven “als die rekenschap geven zullen” Gods knechten zijn niet verantwoordelijk voor de vrucht, maar wel voor hun werk. Zij mochten wel uitroepen, wis is tot deze dingen bekwaan? Be-kwaammakende genade is hun van node, ook ge-hoorzaabbakende genade, het bloed der hoorders zal van hunne hand geeist worden.

Nadat het formlier was voorgelezen en door Ds. Kieboom de vragen waren beantwoord, met een, “Ja, ik van ganscher harte,” zong op verzoek de gemeente staande haar nieuwe leraar toe de zegenbede uit Psalm 134:3.

In een persoonlijk woord richte de bevestiger zich tot de bevestigde leraar en zijn gezin, tot de kerkeraad en de gemeente, “De Heere zelf mocht U zalven met zijn Geest, U bekwamen door zijn Goddelijke genade. Hij geve U met Uw gezin een plaats in het midden der gemeente en betone rijkelijk zijn gunst.” Dat de gemeente haar leraar niet mocht vergoden maar ook niet mocht verachten, maar dat er een buigen moge zijn onder de heerschappij van Gods eeuwig getuigenis. Dat leraar en kerkeraad samen verbonden mogen worden om het goede van Jeruzalem te zoeken en dat er liefde en vrede moge zijn in het midden van U. Met het zingen van Psalm 100:4 werd deze dienst gesloten.

De intreedienst trok ‘savonds veel belengstelling, toen dan ook de nieuwe predikant naar de preekstoel werd geleid was het gehele kerkgebouw vervuld. In Zijn inleidend woord stond Ds. Kieboom stil bij de gewichtvolle gebeurtenissen van bevestiging en intrede, omdat hierdoor toch predikant en gemeente aan elkander verbonden waren geworden en nu een nieuwe wachter over de gemeine was aangesteld die tot taak had om over de geestelijke belangen te waken en te waarschuwen voor allerlei gevaren. Dit legt op predikant en gemeente een grote vraneswoordelijkheid en daar beiden geheel afhankelijk zijn in de vervulling van hun wederzijdse roeping, wenste hij een tekst te overdenken waarin die afhankelij-heid tot uitdrukking wordt gebracht en waardoor wij onderwezen worden t.o.z. van de dingen die van God moeten worden begeerd, niet alleen voor dit avond uur, maar ook voor het verdere verblijf in de gemeente.

Daarom wenste hij dan ook de aandacht van de gemeente te bepalen by het vierde en vijfde vers van de honderd-zesde psalm waar de psalmist bad: “Gedenk mijner o Heere, naar het welbehagen tot uw volk, bezoek mij met Uw heil; opdat ik aanschouwe het goede uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blidschap uws volks; opdat ik mij beroeme met uw erfdeel.”

In deze psalm die met hallelujah begint en eindigt, staan waardevolle dingen bechreven, merkte Ds. Kieboom op. Tussen die beide hallelujahs vinden we een kostelijk gebed dat de begeerte vertolkt van hen die door Gods Geest wedergeboren zijn en daarom een gebed is dat door Oud —en Nieuw Testamentische kerk ten allen tijde is gebeden geworden. Verder vinden we in deze psalm een ootmoedige en oprechte belijdenis can zonden en wederspannigheid van het volk Israels en voorts worden ons de wonderen verhaald die God aan dat volk gedaan heeft.

In de tekst die wij ter overdenking voor dit avonduur gekozen hebben beluisteren wij dan ook een voortreffelijke bede en deze bede is onderwijzend voor U en mij, want hierin wordt verklaard wat wij voortdurend nodig hebben n.l., het onmisbare voorrecht dat God ons mocht gedenken.

Nu zijn er echter altijd vele redenen waarom God ons niet zou kunnen gedenken in zijn gunst. Mochten we dit maar veel bewust zijn, dan zou het ons nog tot troost strekken om het Habukuk te bidden; “In den toorn, gedenk des ontfermens.” Als God een mens gedenkt maakt hem dit gelukkig en als Hij dit niet doet had het beter geweest niet geboren te zijn. De Psalmist nu bad dat God hem mocht gedenken. Wanneer gelovigen vrezen dat God hen vergeten is, dan is dit erg smartelijk voor hen. Daarom hebben zij vaak een dringende behoefte dat God hen persoonlijk gedenkt en dit te alle tijde en onder allerlei omstandigheden. Oook een predikant heeft dit vooral nodig in verband met zijn ambtelijke werkzaamheden. De kerk mag echter van de Heere begeren dat Hij hun gedenkt en dit is voor hen een grond van hoop en verwachting; want God is in Christus een genadig en ontfermend God.

De gelovigen begeren dat God hen wil gedenken naar het welbehagen tot zijn volk. Dat welbehagen is de bron van allerlei zegeningen; want waardigheid is er niet in hunzelf, maar alleen op grond van dat welbehagen mogen zij pleiten en dit geeft hun dan ook verwachting en maakt hen te meer verlangend naar de gunstige toegenegenheid Gods, die hun zo dierbaar geworden is.

Daarom bidden zij dan ook, “Bezoek mij met Uw heil.” Zij weten dat Gods bezoeken van de grootste waarde, zijn en verwachting geven voor tijd en voor de eeuwigheid.

Dat heil noemt de psalmist “Uw heil”; dat wil zeggen, dit heil gaat van God uit en dit is het juist wat zij nodig hebben en hun waarlijk vertroosten kan. Verder is dit heil goddelijk van karakter en heeft zeer heilrijke gevolgen.

Als dit gebeuren mag mogen zij het goede van Gods uitverkorenen aanschouwen. Van dat goede zijn velen helaas onkundig en vervreemd; maar sommigen zijn er door genade zeer begerig naar. Onder dat goede mogen zij verstaan allerlei geestelijke weldaden die God voorheen aan zijn volk geschonken heeft. Dot goed der uitverkorenen nu wensen zij te aanschouwen met gelovige opmerkzaamheid, dankbaarheid en ootmoedigheid.

Dit noemt nu de psalmist het goede uwer uitverkorenen. Dit is het goed dat God aan zijn volk in Christus vermaakt heeft en waardoor Hij de uitverkiezing op aarde openbaar maakt.

Als deze dingen mogen worden aanschouwd, dan mogen zij zich ook verblijden met de blijdschap van Gods volk. Dat volk kent geestelijke droefheid en blijdschap. Voor hun droefheid vinden zij vele oorzaken bij zichzelf maar in God mogen zij door genade vele oorzaken van blijdschap zien, zowel voorwerpelijk wat de Heere gedaan heeft om zijn volk te zaligen, als onderwerpelijk in hetgeen God aan hen persoonlijk gedaan heeft.

Hieruit vloeit ook dat zij zich met Gods erfdeel mogen beroemen. Zij kunnen niets in zichzelf vinden waarover zij zouden kusnen roemen, alleen maar het tegendeel. Maar in de Heere mogen zij zich soms beroemen met zijn erfdeel, n.l. met hen, die hun rijkdom aan Gods testament te danken hebbes.

Dat de prediking een middel moge zijn on velen aan hun gemis te ontdekken, opdat zij waarlijk zoekende mochten worden gemaakt en ook op Gods tijd die dingen mochten vinden die in deze tekst vermeldt staan. Daarna uitte hij de wens dat het volk des Heeren deze bede dikwijls moge bidden en God hen de weldaden mocht schenken die er in verklaard worden.

Hierna eindigde de leraar met dankzegging en liet als slotzang zinger Psalm 121:1.

Daarna richtte de nieuwe predikant zich tot zijn bevestiger Ds. Lamain en zeide hem hartelijk dank voor de bevestiging en de wijze waarop hij die gedaan had. Verder uitte hij de wens dat zij met elkander op vriendschappelijke en broederlijke wijze mochten omgaan en tot nut der classis mochten samenwerken. Hij eindigde zijn toespraak met de bede dat zijn bevestiger veel van het goede uit de tekst zou mogen aanschouwen, zowel persoonlijk, als huiselijk en ambtelijk. De kerkeraad en gemeeste werden dank gezegd voor alles wat zij gedaan hadden om hem en zijn gezin op zoo’n hartelijke wijze te ontvangen.

De hoop werd geuit dat er goede verstandhouding en eerlijke en openhartige omgang met elkander mocht zijn. De verschillende afgevaardigden uit de classis werden dank gezegd voor hun tegenwoordigheid.

“De goddelijke waarheden zijn mij dierbaar,” zei Ds. Kieboom, “en ook de kerkorde en het kerkrecht die daarop gegrond zijn.” Hij hoopte dat zij op aangename wijze in de classis zouden mogen samenwerken en dat er iets goeds verricht mocht worden tot welzijn van de gemeente en voor het opkomende geslacht.

Verder werden nog toespraken gehouden tot de catechisanten, de verenigingen, de koster en kosteres en de organisten.

Ouderling Byl hete namens de kerkeraad en gemeente hun leraar hartelijk welkom en zeide Ds. Lamain hartelijk dask voor de werkzaamheden die hij als consulent in hun midden had verricht.

Daarna sprak Ds. Lamain namens de classis. Ds. Lamain merkte op dat hij het niet noodzakelijk achte om iets toe te voegen aan hetgeen in den middagdienst gezegd was. De afgevaardigden van de classis gemeenten hadden hem verzocht om de nieuwe leraar een hartelijk welkom toe te roepen in de classis. Hij hoopte dat de leraar ook de andere gemeenten mocht dienen, en dat ook in de vergarderingen der classis het welzijn der gemeenten beoogd mocht worden. De grondwet in het koninkrijk is zelfverloochening. Een ander uitnemender te achten dan onszelf, is veel gemakkelijker te belijden dan te beleven. De Heere zelf geve U een plaats; een plaats in het hart van degenen die de waarheid in oprechtheid beminnen. Wijlen de nu zalige Ds. Van Oordt zeide eens, toen hij ongeveer tachtig jaar oud was, en toen over zelfverloochening gesproken werd, “Daar moet ik nog aan beginnen”. Het moet ons van de Hemel geleerd worden. Daaron sprak Christus ook in Matt. 11:29, “Leert van mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart.”

Zich richtende tot de kerkeraad en gemeente zeide de leraar dat het nu de twede maal was dat zijn werk als consulent geeindigd was in de gemeente. De Heere bevestige in uw midden wat staande gezongen zal worden: Psalm 133:3.

Ds. Kieboom zeide de sprekers hartelijk dank voor hun vriendelijke woorden en goede wensen. Daarna werd de zegenbede uitgesproken en mocht de gemeente in blijdschap huiswaarts keren daar zij zo spoedig weer een eigen herder en leraar hadden gekregen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1962

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DE BEVESTIGING VAN DS. L. KIEBOOM

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1962

The Banner of Truth | 16 Pagina's