Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN GODDELIJKE BEDREIGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN GODDELIJKE BEDREIGING

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wee den gerusten te Zion, en den zekeren op den berg van Samaria. Amos 6:1a.

Amos profeteerde kort voordat Jezaja optrad. Zijn naam Amos betekende een last, hetgeen een aanwijzing was, dat zijn profetie een last des Heeren was, een oordeelsaankondiging en wel over Efraim, het tienstammenrijk. Met onverschrokken standvastigheid bestreed hij de zonde, met bedreiging van Gods Oordelen over de afgoderij, die bedreven werd met de kalverdienst. Toch besloot hij zijn boetprediking met de belofte van de oprichting van het koninkrijk van de Messias, dat was Christus en de gelukzaligheid van het geestelijk Israël Gods.

In bovenstaande woorden sprak hij een wee uit over de gerusten, te Zion en den zekeren op de berg van Samaria, die geen vrees hadden en geen smart gevoelden, die zich nergens wat van aantrokken, en zich in zondige vermaken verlustigden. God zou hen straffen vanwege hun valse vermeende zekerheid en hun ijdele inbeelding, vooral bij de voornaamsten, de priesters en de valse profeten, die riepen: Vrede, vrede, en geen gevaar.

Die te Zion woonden, dachten dat Jeruzalem onneembaar, onverwoestbaar was. Immers was Jeruzalem de koninklijke stad, de heilige stad; zij twijfelden er in het minst niet aan, of God zou die stad beschermen ondanks de veelheid hunner zonden. Die op de berg van Samaria woonden, vertrouwden er op dat zij wel veilig waren in de hoofdstad van het rijk. En allen tcsamen roemden erop dat zij de voornaamsten der volkeren waren, vanwege de betrekking die ze meenden te hebben op Jehovah, de God van Israël. Zij waren toch immers Abrahams zaad? Zij hadden een hoge inbeelding van hun eigenwillige godsdienst, waarmee zij de Heere tot toorn verwekten. Zij verlieten zich op hun afkomst. Jacob was genaamd Israel, d.i. Vorst Gods.

Zij zagen uit de hoogte neer op de heidenvolken, die God liet wandelen in hun zelf gekozen wegen.

Voornaamsten van de eerstelingen der volken gevoelden zij zich, want immers tot hen kwamen die van het huis Israels. Het waren de groten, de regenten, tot wie het volk kwam om raad en bescherming maar die er hun gemak van namen. in overdaad leefden, aten en dronken, en dachten dat het altijd zo zou blijven, zonder Gods oordelen en dreigementen te vrezen. Zij leefden zo valselijk gerust, hun wellustigheden volgende, alsof er geen blijkbare tekenen van Gods gramschap te bekennen waren.

Over die allen moest de profeet, al was hij eenvoudig, en onbestudeerd man. onder de veeherders van Thekoa, in de Naam des Heeren een wee uitroepen. Dat wee van de Heere hield in, de bedreiging van vele en zware onheilen, die God besloten had over die zorgeloze, goddeloze mannen.

Wee, zei de profeet, over hen die Godsoordelen zelf met hun gruwelijke zonden inriepen over de volken. Het wee Gods riep Amos uit over hen, die geheel ten onrechte zich inbeelden, dat God hen wel zou sparen om Zijns tempels en om Jeruzalems wil.

Maar óók over hen die nog minder verschoonbaar waren, namelijk die even zwaar zondigden en bovendien voor hun veiligheid vertrouwden op de sterkte van de stad Samaria, gebouwd op een heuvel en omringd met muren. Zij waren louter Epicuristen, of anti-nomianen in de praktijk. Zij hadden nog wel veel godsdienst, gelijk zij dachten, maar tegelijk tergden zij de Heere met hun vasthouden aan de gruwel der zonde.

Zij die het volk ten voorbeeld hadden moeten zijn, in zelfverloochening en oprechtheid, maakten hun winst van onderdrukking en geweld. Zij stelden de boze dag verre en zochten hun geluk in vleselijk zondig vermaak. Zij gingen daarin zelfs de perken ver te buiten, in een tijd dat God door Zijn leiding opriep tot geween en tot rouwklage.

Terwijl de oordelen Gods op het punt stonden over hen te komen, riepen zij om wijn en sterke drank, wandelend in tegenheid met de God Israëls, Zijn rechtvaardigheid tartende. Maar onder het wee Gods te liggen, woog hen helemaal met zwaar, zij geloofden er in het minst niet aan. En toch was ‘het een vreselijke zaak, waarvoor zij hadden moeten beven en sidderen.

Wat is dan toch wel de betekenis van het woordje wee? Het komt in de Schrift menigmaal voor als aanduiding van reeds aanwezige drukkende oordelen, of van nog toekomstige ellenden. Soms werd het wee uitgeroepen ten aanzien van zichzelf, gelijk wij lezen, dat de Filistijnen uitriepen: Wee ons, Wie zal ons redden uit de hand dezer heerlijke Goden? 1 Sam. 4:8. Jesaja ze. van zichzelf ook, “Wee mij want ik verga, enz. Jes. 6:5 Ook Baruch riep het uit, Jer. 45:3. Maar ook werd menigmaal het wee uitgeroepen over anderen. Zie Pred. 10:16 en Matth. 24:19. Ook sprak de Heere Jezus meermalen het wee uit over de Farizeën en Schriftgeleerden.

Nog sterker werd de dreiging Gods als het woord tweemaal of driemaal werd herhaald, gelijk in Ez 16:23: Weeu, wee u! spreekt de HEERE. En Openb. 8:13: Wee, wee wee degenen, die op de aarde wonen. Maar niet alleen kon het wee betrekking hebben op de tijdelijke oordelen en zwarigheden, maar ook aanduiden de eeuwigdurende uiterste ellende, die hen te wachten staat, die Wen en sterven buiten God en Christus en in de zonden blijven leven, en zonder genade heengaan.

Zo was het wee, uitgesproken door Amos over die genisten te Zion en die zekeren op de berg van Samaria, allereerst een bedreiging met Gods oordeel in de tijd, welk oordeel ook gekomen is, met de wegvoering der tien stammen door de Assyriers, en Juda en Benjamin met hun tempel en hun sterke stad Jeruzalem vielen honderd en twintig jaar later onder de wrede verwoesting, aangericht door de Chaldeën.

Tijdelijke oordelen kunnen zeer beangstigend en vreselijk zijn, en toch zouden de onboetvaardigen hierin nog slechts een beginsel der smarten hebben. Het zou voor hen, die in het oordeel zouden omkomen zonder ware verootmoediging, een eeuwig wee en ach worden. Eeuwig te liggen onder de toorn Gods, en het teken des Verbonds gedragen te hebben in hun leven, het zou zelfs een ondraaglijk wee worden. Maar deed JehoVa zo met Abrahams zaad, waarom zou Hij dan hen, die van nature heidenen zijn, gelijk wij, verschonen?

Wee die gerust in de wereld en in de zonde leven God zal niemand sparen om uitwendige tempels en geesteloze vormgodsdienst. Hoe zullen de sterke vestingen van eigenliefde en zelfverloochening worden geslecht, hoe zullen de zondaren beven als zij van hun hoogten nederstorten in de diepte der ellende. En de dag der wrake onzes Gods kan zo onverwacht komen, er is maar één schrede tussen ons en de dood. En hoe weinig wordt er ernstig over nagedacht, zorgeloos en biddeloos leeft de mens van nature daarheen, totdat de dood overvalt en dan is het eeuwig te laat.

Gelukkig zal het zijn, als die valse gerusdieid werd weggenomen, en plaats ging maken voor een heilzame onrust en wezenlijke belangstelling voor ons eeuwig heil. Als die vermeende zekerheid mocht veranderen in een diep besef van de gevaarvolle toestand, waarin de mens verkeert, zolang men voor eigen rekening gaat en staat.

Uit geheiligde belangstelling voor de belangen der onsterfelijke ziel zou een gebedsleven geboren worden, om nog gered en gezaligd te worden ter bekwamer tijd. Gelukkig spreekt de Schrift niet alleen een wee uit over gerusten en zekeren, die leven in de zonde, maar ook het wel over degenen die de Heere vrezen in waarheid en oprechdieid. Dat zijn zij, die erkennen door het ontdekkend licht des Heilige Geestes dat zij zich de oordelen Gods hebben waardig gemaakt en dat de Heere hen rechtvaardig met Zijn gunst en genade zou kunnen voorbijgaan, die hun zonden leerden betreuren en bewenen, omdat zij bedreven zijn tegen een goeddoend wezen, maar die ook aan de weet gekomen zijn, dat zij door de werken der wet niet gerechtvaardigd kunnen worden, maar alleen door de toepassing van Christus’ gerechtigheid Op de toepassing immers komt het aan voor elk mens, al willen velen zich behelpen met een voorwerpelijke Christusbeschouwing en met een zogenaamd ruim evangelie. De He.l.ge Geest maakt in de uitverkorenen ten eeuwige levenplaats voor de Middelaar Gods en der mensen Christus Jezus, die van de Vader in de wereld gezonden is om zondaren zalig te maken.

Wij zijn wel zondaren met geheel de mensheid, krachtens onze val in Adam, maar zondaar voor God te worden is zaak die ten uiterste noodzakelijk is. Al wordt de een wat dieper ontdekt dan de ander, maar allen die worden getrokken uit de duisternis, tot Gods wonderbaar licht en uit de macht des satans tot God, leren er wat van. Wil er plaats zijn voor verlossing, zal het stuk der ontdekking van de diepe ellendestaat, niet kunnen gemist worden.

Helaas, daar wordt door zeer velen overheen gegleden. De eeuwigheid zal wat openbaren, velen zullen ervaren, dat de gronden hunner hoop in de ure des doods, als drijfzand onder hun voeten zullen wegzinken.

De ware begenadigden zoeken en vinden de rust niet in hun godsdienst, maar in Hem, die Zelf gezegd heeft: Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en om Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Vooral zij vinden rust en zekerheid in hun Borg en Zaligmaker, die Hem omhelzen mogen in de meerdere oefeningen des geloofs. En dat te meer, als zij Hem benodigen, niet alleen tot vergeving, maar ook tot reiniging van de zonde. Rechtvaardigmaking en heiligmaking zijn beide onmisbaar tot zaligheid.

Die beide weldaden deelachtig geworden is door het bloed en de Geest van Christus, ondervindt een rust en vrede bij ogenblikken, die alle verstand te boven gaat. Dezulken zal het welgaan in leven en in sterven. Zeg de rechtvaardige dat het hejn wel zal gaan. v. Dam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1962

The Banner of Truth | 8 Pagina's

EEN GODDELIJKE BEDREIGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1962

The Banner of Truth | 8 Pagina's