Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EENSGEZINDHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EENSGEZINDHEID

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u, dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus; opdat gij eendrachtelijk, met een mond, moogt verheerlijken de God en Vader onzes Heer-en Jezus Christus. Romeinen 15:5–6

II.

„Opdat gij eendrachtelijk met een mond moogt verheerlijken de God en Vader van onze Heere Jezus Christus” — zo vervolgt Paulus in deze tekst.

Onwillekeurig denken wij bij het lezen van deze woorden, dat Paulus toch wel heel erg hoog gemikt heeft, toen hij deze woorden neerschreef. Doch Paulus had gelijken hij was onder de inspiratie des Heiligen Geestes, dus is het niet het woord van een zondig, sterfelijk mens, maar het woord van de levende God, het woord van Jezus Christus.

En het is alleen dat wij in onze dagen zo ver weg zijn van de praktijk der godzaligheid, dat wij bet bovenstaande ons haast niet meer kunnen indenken. Eendrachtelijk met een mond God groot maken, dat wil toch wat zeggen. We lezen dat ook van de honderd en twintig discipelen des Heeren te Jeruzalem tussen de hemelvaart van Christus en de uitstorting des Heiligen Geestes. Daar was eendracht tussen de Heere en hun ziel, maar ook eendracht onder de discipelen onderling. De tweespalt door de zonde, begonnen in het Paradijs, was weggenomen, en grote liefde en vrede onderling openbaarde zich alom, niet het minste in hun smekingen en gebeden. En de Heere verhoorde op een doorluchte wijze hun gebeden. Op dat eendrachtig bidden en smeken volgde kort daarop een eendrachtig God verheerlijken tegenover een duizenkoppige menigte. Toen viel er wel vrucht op de prediking des Woords, zelfs werden er drieduizend bekeerd onder een predikatie, waaruit wij zouden kunnen leren, dat wel alles gaat naar Gods eeuwige raad, maar dat aan des mensen zijde veel biddeloosheid en veel geesteloosheid is, en dat een nooit te verontschuldigen lauwheid heerst omtrent de verheerlijking van Gods Naam en de zaligheid der zielen. De Heere wil er van den huize Jacobs om gevraagd zijn, dat Hij hun dat doe.

Maar de handen hangen slap en de knieen struikelen, en de kinderen des lichts wandelen in de duisternis en er ligt een grauwigheid over ons verspreid, en wij zijn te blind om het te kunnen zien.

God verheerlijken met een mond, dat zal de verloste schare eenmaal boven doen, maar dat zal op aarde helaas wel tot een wens en bede beperkt blijven, zonder dat er ooit iets van in vervulling zal gaan. Dat is de algemene moedeloze klacht, maar mag dat ideaal dan ons niet aantonen ons onuitsprekelijk gebrek, en willen we niet meer door de Schrift bij onze geestledigheid bepaald worden?

Het was beter als we het eerlijk bekenden, dat de leer er nog wel is, maar dat de praktijk zo ver weg is als het Oosten van het Westen. Dat zou met der werking des Heiligen Geestes in de schuld moeten brengen voor God en voor elkander, om met de schuld te vluchten tot Christus, of Hij ons uit de grote ingezonkenheid mocht ophalen en weer naderbij mocht willen brengen. Dat boetekleed zou niemand ontsieren; integendeel, het zou zijn om jaloers op te worden, terwijl zij, die er nu nog een weinigje van hebben mogen, meest stil en teruggetrokken hun weg gaan en schier geen vrienden op aarde overhouden.

Maar zal iemand zeggen: Is dat nu niet een beetje te somber gekleurd? Is het nu werkelijk zo erg? Dan is ons antwoord droevig, doch met overtuiging, dat het veel erger is dan de meesten van de belijders der waarheid beseffen. Hoe heerlijk zou het zijn als God verheerlijkt mocht worden uit een mond, dat is met een hart en van een gevoelen zijnde, verenigd in hartelijke liefde tot God in Christus, en in een wezenlijke verlustiging in Zijn aanbiddelijke deugden. Dat zouden de beginselen der eeuwige vreugde zijn, voorproeven van de hemelse zaligheid, die al het oprechte volk van God hiernamaals eeuwig genieten zal.

Dat zou een kostelijk middel zijn om de inklevende verdorvenheid te temperen en de kracht der zonde gebroken en ten onder gebracht te krijgen, en om toe te nemen in geloofskennis en -vrijmoedigheid. Ook zou het hart worden vrijgemaakt van de banden der aardsgezindheid, en de genegenheden van al het geschapene worden afgetrokken.

Wat zou het Godverheerlijkend en zielsprofijtelijk zijn om als vreemdeling op aarde te verkeren en toch ook weer als medeburger der heiligen en als huisgenoot Gods. Gekruist aan de wereld met al haar begeerlijkheid, al zou het ook uitlopen op een gekruisigd worden door de wereld. Als de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, ook zonder twijfel en vrees, door het geloof gekend mocht worden als onze God en Vader, Die, met ons verzoend en bevredigd door het lijden en sterven van Christus, Zijn Vaderlijke liefde en gunst mocht te genieten geven. Hij is de God van de Heere Jezus naar Zijn mensheid, en de Vader door onbegrijpelijke. eeuwige generatie van de Zoon, naar Zijn Goddelijke natuur; gelijk Hij de Vader is van alle mensenkinderen uit kracht van schepping, zelfs al heeft de mensheid het kleinste bewijs van de Vaderlijke liefde en gunst verzondigd, en al ligt de mens krachtens zijn val in Adam onder Zijn richterlijke toorn. Maar voor de ware kinderen Gods is Hij een Vader door aanneming of adoptie, en indien wij kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus.

En die erfenis is onuitsprekelijk groot, dus zou het al de kinderen Gods betamen die Vader in de hemel te verheerlijken op de aarde vanwege Zijn onuitsprekelijke gave; te weten de verlossing van vloek en schuld door het offer van Christus. En daar heeft nu de natuurlijke mens niets van, want hij kent die God en Vader van onze Here Jezus Christus niet, daarom heeft hij Hem ook niet lief en hij heeft helemaal geen besef er van, wat het is om God te verheerlijken. De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan. Daar is van nature geen behoefte aan de God der lijdzaamheid en der vertroosting, maar ook niet aan de ware eensgezindheid met Gods volk. Ook met dat volk te leven, is slechts heel betrekkelijk mogelijk, al erkennen we wel, dat de Heere beslag kan leggen op de conscientie.

Maar ware eensgezindheid is er tussen natuur en genade niet, het kan ook niet, want het licht kan geen gemeenschap hebben met de duisternis. Al geeft de Heere, dat men met elkaar door het leven kan gaan, de ware eenheid begint, waar men door een Geest geleid wordt en een zelfde leven der genade gekend wordt. Maar waar dat gemist wordt, is geen eensgezindheid naar Christus Jezus, maar daar is de tweespalt, die in het Paradijs begonnen is en die door al de wentelende eeuwen zich voortzet en die eindigen zal in een eeuwigdurende scheiding.

Gelijk Gods volk geroepen wordt eendrachtig als met een mond God te verheerlijken, zo doet de wereldling niet anders, dan eendrachtig met andere wereldlingen de Heere verloochenen en verzaken.

Doet men dat nog niet openbaar en met de mond, dan toch zeker in het verborgene des harten en met zijn genegenheden en liefde tot hetgeen buiten God en buiten Christus is. Dat is de diep ongelukkige staat en toestand van de natuurlijke mens, die overal buiten staat.

En werd dat nu maar eerlijk erkend, maar velen willen dat in het geheel niet weten en sieren zich nog wat op met godsdienst en belijdenis en willen wat zijn, terwijl er nimmer een bov ennatuurlijk Godswerk in hen verheerlijkt is. Arglistig is het hart, ja dodelijk, wie zal het kennen, want als God de mens niet bewaart, hij zal zich zeker bedriegen voor de eeuwigheid. Dat toch voortdurend gevraagd werd om ontdekkend licht en ware behoefte aan genade en verzoening met God in Christus.

Dat in het heden der genade de mens mocht bedenken, wat tot zijn vrede dient, maar het is helaas verborgen voor zijn ogen. De mens is blind en van verre niet ziende en daarom leeft men rustig door op de brede weg naar het eeuwig verderf, om te laat in te zien, dat men zijn arms ziel er aan gewaagd heeft, en zijn genadetijd verbeuzeld heeft en dat het door eigen schuld en verzuim voor eeuwig verloren is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1964

The Banner of Truth | 8 Pagina's

EENSGEZINDHEID

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1964

The Banner of Truth | 8 Pagina's