NIEUWJAAR
Wat is het toch waar hetgeen wij lezen in Gods heilig en dierbaar Woord, in Psalm 90:9: ‘. . . wij brengen onze jaren door als een gedachte.’ De geachte kanttekenaar zegt: ‘dat is, zeer snel. Anders: als een woord, hetwelk een geluid is, dat niet duurt, maar het verdwijnt haastelijk in de lucht.’
‘Onze jaren’: dat wil niet zeggen dat wij er enige zeggenschap over hebben, maar het betekent de jaren die God ons geeft op de aarde naar Zijn eeuwige raad. En hoe wij die jaren doorbrengen, dat ligt voor onze rekening; daar zijn wij verantwoordelijk voor; dat zal eenmaal van onze hand worden afgëeist.
Bij de verwisseling van het oude met het nieuwe jaar worden wij met kracht aan deze waarheid herinnerd. Het jaar dat achter ons ligt, is voorbijge-vlogen, hoeveel dat er ook in gebeurd is, hetzij persoonlijk, huiselijk, kerkelijk, maatschappelijk of nationaal. We kunnen niet begrijpen waar de tijd blijft. De jaren van ons leven worden verzwolgen in de oceaan van de eeuwigheid.
Een nieuw jaar ligt daar weer vóór ons. Of wij het voleindigen zullen, is ons onbekend. Wat er weer voor de deur staat, is voor ons verborgen. Naar och, geliefden, de zorgen werden ons niet bespaard in het verleden, en met veel zorgen en bekommernissen gaan wij het nieuwe jaar weer in. Ons hart en leven is met zoveel zorgen gevuld dat wij wel ervaren dat de mens tot moeite geboren is. En hoe ouder wij worden hoe meer wij aan de weet komen dat de zorgen en wederwaardigheden vermenigvuldigen. Nooit hadden wij kunnen denken dat het leven hier op aarde zoveel met zich meebrengt, dat er zoveel is dat ons in beslag neemt en onze gedachten bezig houdt.
Van verscheidene van de Bijbelheiligen lezen we dat ze stierven, ‘oud en der dagen zat.’ Ze waren zat van het leven, zat van zichzelf, zat van de zonde, vermoeid van de doodslagers, en zat van al de moeite en al de strijd. Vooral Gods volk beleeft het, dat het hier het land der ruste niet is. Ze zijn door God vreemdelingen gemaakt, en de Heere zorgt er voor dat zij hun wegen niet zullen vinden; en zij worden zo geballast dat zij vreemdelingen zullen blijven. Jacob getuigde voor Farao: ‘Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen’ (Gen. 47:9).
En Mozes betuigde in Psalm 90:10: ‘. . . en het uitnemendste van die is moeite en verdriet.’ Het ‘uitnemendste’ wil zeggen: het beste in dat korte leven is moeite en verdriet. Het ‘uitnemendste’ — rijkdom en eer, macht en genot — wordt met veel arbeid, moeite, en zorg verkregen en behouden. En het begeren van dit alles is veel groter dan het bezit. Bovendien, welk een teleurstelling en smart veroorzaakt de vermindering of het verlies van die dingen niet!
Wat een weldaad om nooit genoeg te waarderen en te bewonderen is dat we mogen liggen in de eeuwige gedachten Gods. David getuigde er van in Psalm 139:17: ‘Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten, hoe machtig vele zijn haar sommen!’ Dat zijn die gedachten des vredes en niet des kwaads (Jer. 29:13), die God van eeuwigheid gehad heeft over al Zijn volk, dat Hij vrijwillig heeft liefgehad.
Onze gedachten zijn verkeerd, goddeloos, en diep ellendig. Daarvan lezen we in Psalm 10:4: ‘. . . al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.’ Ja, al het gedichtsel der gedachten zijns harten zal te allen dage alleenlijk boos zijn. Wat is de mens in zijn diepe val toch een monster geworden — en dat alles door eigen schuld. Het is alleen door wederbarende en vernieuwende genade dat wij andere gedachten krijgen dan die welke wij te voren gehad hebben: gedachten van de hoogheid, majesteit, heerlijkheid, grootheid, heiligheid, rechtvaardigheid, alwetendheid, maar ook van de goedertierenheid, barmhartigheid, en genade Gods, verklaard en geopenbaard in en door Christus Jezus. Zonder zulke gedachten is ons leven zo arm, zo leeg, zo ellendig, ja, zo doelloos. Dan is het maar een doorgaand en voortgaand wegzinken in het moeras van de zonde en in alles dat ons voor tijd en eeuwigheid verwoest.
O, die eeuwigheid, die eeuwigheid: wat zal die toch baren wanneer de mens voor een heilig en rechtvaardig God zal moeten verschijnen, voor die God, wiens ogen als vuurvlammen zijn, zonder kennis te hebben aan de verzoening met God en de bedekking met de gerechtigheid van Christus. Werkelijk, dan zal het beter zijn als de mens nooit geboren was geweest en nooit het daglicht gezien had.
Dit jaar kan ons sterfjaar wel worden, en als we ons leven dan maar verbeuzeld en verzondigd zullen hebben, zal dat een hel in de hel zijn, in zonderheid voor degenen die geleefd hebben onder het licht van het evangelie en die niet anders gedaan hebben dan het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten. O, sta toch eens stil op uw levenspad, en bedenk toch wat tot uw eeuwige vrede dient. Vraag veel naar de Heere en naar Zijn sterkte. (Ps. 105:3). Val God toch te voet, eer dat Hij uw benen breken zal en u verpletteren zal met een ijzeren scepter en in stukken zal slaan als een pottenbakkersvat (Ps. 2:9). Het is nu nog roepens-, zoekens-, en vindenstijd. De Heere staat en wacht nog om genadig te zijn. En dat geldt voor ons en onze kinderen. Het oordeel der verharding neemt hand over hand toe, en de wereld maakt zich rijp voor het oordeel van de grote Dag. Toch zal God Sion bouwen met Zijn hand krachtig. Tot aan het einde der wereld zal er een Kerk zijn, en Christus als de Koning van Zijn duurgekochte Ker zal nooit zonder onderdanen zijn. Hij zal doorgaan en voortgaan in het vergaderen en bevestigen van Zijn Kerk. Het is Gods eigen woord en belofte dat het welbehagen des Heeren door de hand van Christus gelukkiglijk zal voortgaan, totdat het eenmaal zal zijn één kudde en één Herder.
Van onze zijde is het hopeloos. Doch er is hulp besteld bij een Held die machtig is om te verlossen. Zijn jaren zullen nooit ophouden, en het ontbreekt Hem niet aan macht en vermogen om zondaren te trekken, te redden, te verlossen, te zaligen, to herstellen, en terug te brengen in de gemeenschap Gods. De Zoon van God is van eeuwigheid door de Vader verkoren en gesteld tot Borg en Middelaar des verbonds, en die Zoon heeft die borgtocht aanvaard, mèt de eisen en de beloften. Hij heeft onze menselijke natuur aangenomen in de volheid des tijds, en heeft in die natuur geleefd, geleden, gestreden, gezucht, geworsteld; en is de dood ingegaan en heeft Zijn ziel gegeven tot een rantsoen voor velen.
Hij heeft de pers alleen getreden, en niemand der volken was met Hem. Die Christus heeft volkomen aan het recht Gods voldaan door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, en een eeuwige gerechtigheid aangebracht en verworven, zodat God op die grond met Zijn volk tevreden is. De wet is door Christus van zijn vloek ontwapend, maar ook vervuld en verheerlijkt, zodat het leven en de onver-derfelijkheid door Hem aan het licht gebracht zijn (2 Tim. 1:10). Satans kop is door Christus vermorzeld, en Hij heeft aan het kruis over hem getriomfeerd (Col. 2:15).
Ja, Christus kwam op de wereld om de werken des duivels te verbreken, en nu gaat Hij uit, overwinnende en opdat Hij overwonne (Openb. 6:2). O, van die zijde is er zulk een ruimte in God om met Hem verzoend en bevredigd te worden! Daar is ruimte voor de grootste en snoodste zondaar om niet alleen met behoud van het recht, maar bovenal ook met verheerlijking van het recht, en door het recht, verlost te worden.
Het is daarom dat ook bij het begin van dit nieuwe jaar Gods knechten volle vrijmoedigheid hebben, maar bovenal van Godswege geroepen zijn, om met alles dat in hen is, en met alle liefde en ernst des harten, in te stemmen met hetgeen wij lezen in 2 Corinthen 5:21: ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade: wij bidden van Christuswege, laat u met God verzoenen.’
God is vrij van elk mens uit kracht van de schepping; maar Hij maakt zich ook vrij van elk schepsel uit kracht van het evangelie der zaligheid, van het Woord der zaligheid, dat tot ons wordt gezonden. Er zullen geen verontschuldigingen voor de mens overblijven. God laat ook dit jaar nog weer mest om onze levensboom leggen. En de verantwoording voor al die arbeid der liefde ligt voor ons — voor jong en oud, klein en groot.
O, wat zal het zijn om op zulk een grote zaligheid geen acht geslagen te hebben! Het zal een hel in de hel uitmaken als een mens, die verloren ligt, verloren zal gaan onder zoveel roepstemmen, onder zoveel waarschuwingen en vermaningen. Ik ben te arm om het te beschrijven en om het uit te drukken, wat het zal zijn om straks om eigen schuld verloren te moeten gaan en weg te zinken in de buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden. O, de arme mens zal de dag vervloeken waarop hij ter wereld kwam, maar, hij zal ook de tijd vervloeken die hij besteedde in het zitten onder de verkondiging van wet en evangelie, van leven en dood, van zegen en vloek, waarmee de Heere met Zijn Woord tot hem kwam. Daarom schreef Paulus in 2 Corinthen 5:11: ‘Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof.’
Maar anderzijds, geliefden, bedenk dat, al zou God de mest opstapelen tot aan de hemel, en ons dag en nacht nawandelen met Zijn roep-en lok-stemmen, Gods Geest moet het Woord vergezellen en bekrachtigen in onze harten wil het ooit vruchten dragen van geloof en bekering waardig. Het is God de Vader die de verzoening vond (Job 33), en God de Zoon die de verzoening teweeg bracht, maar het is God de Heilige Geest die de verzoening moet toepassen, bevestigen, en bekrachtigen.
Aan de ene zijde preken wij: ‘Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen’ (Hebr. 2:3), maar aan de ander zijde: ‘Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij’ (Joh. 3:27). Maar bedenk, jong en oud, medereizigers naar de grote, allesbeslissende, en nimmereindigende eeuwigheid, hetgeen wij lezen in Ezechiël 36:37: ‘Alzo zegt de Heere Heere: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe.’
O, dat dit jaar voor velen het jaar van Gods welbehagen mocht zijn. Gods arm is niet verkort zodat Hij niet zou kunnen helpen en verlossen.
De Heere moge de noden en behoeften voor het tijdelijke leven genadig vervullen, daar wij toch, ook te dien opzichte, zo steil en diep afhankelijk zijn. Alle goede gaven en volmaakte giften dalen af van de Vader der lichten, en God is ook een God van de tijd. Het is alleszins betamelijk, vanwege de waardigheid Gods, om van dag tot dag onze noden de Heere voor te leggen. Waardigheid en verdienste onzerzijds is er niet, maar de Heere zegt in Zijn Woord: ‘Ken Mij in al uw wegen, en Ik zal uw paden recht maken.’
Maar bovenal, moge de Heere zelf dit jaar de nood der ziel opbinden, en ons door Zijn Geest levend maken, en onze ogen openen, enerzijds voor onze grote erf- en dadelijke schuld en zonde, maar ook anderzijds voor hetgeen wij missen. Wij zijn immers zonder God op de wereld, en zonder grond en hoop voor de eeuwigheid. En het ergste van alles is dat ook van ons geldt: ‘. . . gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt’ (Openb. 3:17). We kunnen met niets minder toe dan dat Gods Geest, die krachtdadig en onwederstandelijk werkt, ons overtuigt van zonde, gerechtigheid, en oordeel. Dan zullen wij wel andere gedachten krijgen dan voorheen; dan zal wel niet meer over onze lippen komen hetgeen die rijke jongeling zei: ‘Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd of aan. Dan zal het wel worden:
'k Ben, door Uwe wet te schenden,
Krom van lenden,
Vol van druk, benauwd van hart;
Zeer gebogen en verslagen,
Moe van klagen,
Ga ik al de dag in 't zwart.
(Ps. 38:6).
Maar dan zal ook door de bearbeiding des Geestes geleerd worden: ‘Want het einde der wet is Christus tot rechtvaardigheid voor een iegelijk die gelooft’ (Rom. 10:4).
Laten wij toch nooit vergeten, geliefden, hetgeen wij lezen van de Heere Jezus, toen Hij de Emmaüsgangers ging onderwijzen, dat er geschreven staat: ‘En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit in al de Schriften hetgeen van Hem geschreven was’ (Luc. 24:27). Christus is ook bij Mozes begonnen. ‘De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden’ (Joh. 1:17).
Mozes heeft door de inspiratie des Heiligen Geestes de moederbelofte in Genesis 3:15 beschreven; maar hij heeft ook persoonlijk door de Goddelijke openbaring de heerlijkheid van Christus in Zijn vernedering en verhoging gekend, en door het geloof mogen omhelzen tot Zijn eeuwige behoudenis, door de onderwijzing en toepassing des Heiligen Geestes.
Wij brengen onze jaren door als een gedachte, en alles op de wereld verandert; maar de Waarheid blijft hetzelfde. God is onveranderlijk, en daarom is ook de Waarheid, door God van de beginne geopenbaard en verklaard, onveranderlijk. De mensen gaan de Waarheid wel anders uitleggen er er andere verklaringen en voorstellingen van geven, maar dat is in de grond van de zaak niets anders dan een verdraaien tot hun eigen verderf. We moeten vandaag aan de dag nog net zo door God opgezocht, opgeraapt, en meegenomen worden als Hij dat met Adam en Eva deed.
Ik kan in dit korte schrijven er niet zo diep op ingaan, en het alleen maar aanstippen, doch, geliefde vrienden, bedenk toch hoe ernstig de zaak is. Alle godsdienst waarin de mens op de voorgrond geplaatst en God opzij geschoven wordt, it uit de vader der leugenen. O, het schijnt zo aanlokkelijk en aantrekkelijk als er niets anders dan het evangelie verkondigd wordt, dat men aanstonds met Christus begint en met Christus eindigt; doch hoe schoon het schijnt, het is niet naar Gods Woord en het zal geen dageraad hebben — het is misleidend voor de eeuwigheid.
Op grond van Gods onfeilbaar en onveranderlijk Getuigenis hebben onze vaderen geleerd dat er drie stukken gekend moeten worden — niet alleen historisch, maar ook bevindelijk als vrucht van de onderwijzing des Geestes, en dat zijn: ellende, verlossing, en dankbaarheid.
De gevaren — niet die dreigen, maar die er reeds zijn — zijn vele. ‘Zo zegt de Heere: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin: zo zult gij rust vinden voor uw ziel. . . .’Doch het einde van deze tekst in Jeremia 6:16 is: ‘. . . maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen.’ Een mens wil van nature bedrogen worden, en hij openbaart niets anders dan zijn vijandscap tegen de leer van vrije genade.
O, dat wij in dit jaar door genade leerden kennen wat zo onmisbaar nodig is om getroost te leven en eenmaal zalig te sterven! De Heere Jezus heeft het ons duidelijk genoeg geleerd in Johannes 17:3, waar Hij betuigde: ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige en waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.’ Wij zijn blind in 's Hemels wegen.en zolang wij Gods werk niet kennen, kunnen wij het ook niet liefhebben.
Wij mochten er voor ingewonnen worden, en door overwonnen worden, opdat wij niet anders willen weten, dan Jezus Christus, en die gekruisigd (1 Cor. 2:2): geen genomen Christus, geen gestolen Christus, maar een Christus die door de Hemel geopenbaard wordt als het voor ons verloren en afgesneden is, als het voor ons kwijt is. Bedenk maar steeds dat als er geen bevindelijke kennis is van de eerste Adam, er ook geen openbaring zijn kan van de tweede Adam, namelijk, de Heere Jezus Christus. God verspilt Zijn genade niet!
Toen Jozef en Maria in Bethlehem aankwamen, waar de beloofde Messias geboren moest worden in de stad van David, was er voor hen geen plaats in de herberg. Voor alle andere mensen werd er wel een plaats ingeruimd, maar voor hen niet. En zo is het nog — bij de wereld is er geen plaats voor Him, ja, zelfs in de harten van Gods volk vaak nog niet. En omdat er bij ons geen plaats is, daarom moet de Geest zelf eerst plaats in onze harten maken. Daarom wordt die Geest genoemd ‘de Geest des oordeels en der uitbranding’ (Jes. 4:4). En het is ook daarom dat wij lezen in Psalm 102:18: ‘. . . zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is.’ Gods weg is volmaakt en recht.
Ja, de Heere is goed en recht, en daarom zal Hij de zondaars onderwijzen. En nu zijn we van nature allemaal huichelaars, maar zondaars worden onderwezen. Het geheim is om zondaars gemaakt te worden, en om zondaars te blijven. Het wordt zo gemakkelijk en lichtvaardig uitgedrukt, maar om het in de beleving en de praktijk te worden, is wat anders. Dat gebeurt alleen door de bearbeiding én evertuiging van de Heilige Geest. Zondaren worden gezaligd, en vijanden worden met God verzoend. Christus kwam voor zondaren in de wereld (1 Tim. 1:15), en zondaren worden geroepen tot bekering (Matth. 9:13). De tollenaar riep uit: ‘O God, wees mij zondaar genadig,’ en hij ging af gerechtvaardigd naar zijn huis (Luc. 18:13–14). En in de weg van heiligmaking is hij later een arme zondaar geworden, die tot het einde moest zuchten: ‘Vergeef ons onze schulden’; en eindelijk een naakte zondaar, die, ontdaan van zichzelf, maar bekleed met de gerechtigheid van Christus, door de poort des Heeren is ingegaan:
Daar zal 't rechtvaardig volk door treen
Om hunnen God ootmoedig 't eren
Voor 't smaken Zijner zaligheen.
(Ps. 118:10)
En dan: ‘Zij zullen zich de ganse dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden (Ps. 89:17).
Ik zal het niet verder uitbreiden; maar geliefden, dat bij de aanvang van het nieuwe jaar de ernst en het gewicht der eeuwige dingen op ons hart gebonden mochten worden door de God aller genade. Dat zal ons niet ledig of onvruchtbaar laten. Neen, wij kunnen niets verdienen en zelf niets grijpen; doch onze ogen mochten dag en nacht tot God druipen, en onze knieën mochten steeds gebogen zijn, om tot God te schreeuwen of het Hem behagen mocht om Zijns zelfs wil op ons neer te zien. Wij kunnen er niets bij verliezen, maar wèl alles winnen. De Heere mocht ons met onze kinderen aan de hemel verbinden om van Hem af te smeken dat Hij ons genade bewijze terwijl het nog de genadetijd is.
Het schijnt voor ons vaak zo hopeloos, als we op onszelf zien. Het is zo lusteloos, zo harteloos, zo behoefteloos van binnen, en er is zo weinig nood. En toch zegt de Heere: ‘Op uw noodgeschrei deed Ik grote wonderen.’ En wat zijn er weinig indrukken van dood en eeuwigheid waar te nemen in ons arm geslacht. Och, als het bij onszelf anders was, dan zou het willicht bij onze kinderen ook anders zijn. Wij behoeven ons hoofd niet buiten de deur te steken. Mochten wij zelf de oorzaak eens worden van al de ellende!
Dat Gods lieve Geest ons gemis aan ons hart mocht ontdekken, en ons leren Hem te benodigen in waarheid en oprechtheid des harten. ‘Bij de Heere, de Heere, zijn uitkomsten zelfs tegen de dood.’ Voor de Heere is niets te wonderlijk. Hij is groot van goedertierenheid voor allen die Hem aanroepen. De Heere mocht de landpalen van Zijn Kerk nog eens uitbreiden en de macht van de hel beschamen. Dat er nog velen als een vuurbrand uit het vuur van de hel gerukt mochten worden! Ja, dat Sion nog eens weeën kreeg om zonen en dochteren te baren.
In de veelheid der onderdanen is des Konings heerlijkheid. Er zou blijdschap zijn zelfs onder de engelen in de hemel over de vermeerdering van Gods Koninkrijk. Maar er zou ook oprechte vreugde zijn onder Gods gunstgenoten wanneer zij zich mochten verlustigen in de aanschouwing van Gods daden in de toebrenging tot de gemeente die eenmaal zalig zal worden. Doch het allergrootste zou zijn dat God er door verheerlijkt, Christus verhoogd, en de Heilige Geest geprezen werd.
Maar dat geldt ook van de bevestiging van het Sion Gods in de vrijmaking en vrijlating van degenen die nu in gevangenschap kwijnen. Ja, het is zulk een groot verschil of we onszelf in de gevangenis brengen of dat we er in gebracht worden. Manasse had er zichzelf in gebracht vanwege zijn zondig en goddeloos leven; doch door de vrijmachtige en souvereine genade Gods werd hij in de kerker bekeerd. Simson, een nazireeër Gods, had er ook zichzelf in gebracht door het verlaten van de rechte wegen Gods en het toegeven aan het inwendige verderf. Onze zonden maken een scheiding tussen de Heere en onze ziel. O, wat is er een blussen en bedroeven van Gods Geest, waardoor God Zijn aangezicht verbergt!
Vaak schijnt het alsof Gods werk stil staat, dat er geen tekenen van Gods gunst meer zijn, dat de H eere Zijn Geest zo inhoudt, en dat er zo weinig aanschouwd wordt van die doorwerkende en doortrekkende genade in de harten van degenen die toch uit de wereld, uit de zonde, en uit de eigengerechtigheid zijn gehaald. Dat er nog eens een rijke bediening en krachtdadige werking van Gods Geest aanschouwd mocht worden als in de dagen van ouds.
Dan Zal er ook een wezenlijk berouw over de zonde zijn en een haten en vlieden van dezelve. Dan zal er een oprechte terugkeer tot de Heere zijn en tot Zijn wegen. Dan zal dat dierbare bloed van Christus onze schuldige en bezoedelde zielen wassen, reinigen, en heiligen van alle vleselijke en geestelijke besmettingen, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods. Dan zal die vreze Gods ons leven versieren; dan zullen wij vervuld zijn met vruchten der gerechtigheid. Ja, dat de levendgemaakte en vrijgemaakte Kerk nog een zoutend zout en een lichtend licht mocht zijn temidden van een krom en verdraaid geslacht. Dat er nog glans op Sion gelegd mocht worden, en dat zij mocht zijn als een stad op een berg en een licht op een kandelaar.
Dat de Kerk, die door geloof met Christus verenigd is, uit Christus mocht leven, Zijn voetstappen mocht drukken, en Zijn Naam mocht verhogen en verheffen, opdat er nog velen tot jaloersheid verwekt mochten worden en getuigen: ‘Wij zullen met u gaan, want wij hebben gezien dat de Heere met u is.
En, tenslotte, de wereld wordt oud. Het gaat naar het einde. Alles roept ons toe: ‘Het einde aller dingen is nabij!’ Wat dit aangaande door Christus voorzegd is, en door de apostelen beschreven, nadert steeds meer de vervulling. De verharding neemt hand over hand toe: de mens der zonde wordt meer en meer openbaar in de verlating en versmading van Gods Woord, Gods dienst, en Gods ordinantiën, rechten, en inzettingen.
Het is duidelijk dat de duivel maar een kleine tijd meer heeft, en dat alles op alles gezet wordt om alles te verwoesten en te verderven. We leven in een ondergaande wereld, die straks zal verzinken in het eeuwige verderf.
Maar Gods Kerk gaat, door al de bange wereldweeën heen, haar verlossing en heerlijkheid tegemoet met haar gezegend Hoofd, Christus Jezus.
Volk des Heeren, laat dat uw troost zijn in al uw droefheid, en uw sterkte in al uw zwakheid. Niet de vorst der duisternis, maar de Koning van Sion, zal het laatste woord hebben. ‘Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben’ (1 Cor. 15:25).
Dat het u en mij uit genade om Christus' wil geschonken mocht worden de opsteller van onze Geloofsbelijdenis in ootmoed, maar ook met kinderlijke geloofsvrijmoedigheid, na te mogen zeggen: ‘Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus onze Heere.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1966
The Banner of Truth | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1966
The Banner of Truth | 22 Pagina's