EEN GEZEGEND EINDE OF BIDDENDE ONTSLAPEN
“En als hij dat gezegd had, ontsliep hij.” Handel. 7:60b
Thans willen wij met de hulpe Gods iets schrijven over een man, die met volle zeilen, zonder dat er iets in de weg was, de haven der begeerte mocht binnen zeilen, en in volle vrede de heerlijkheid mocht ingaan.
Zijn naam was Stefanus. Zijn naam beteekend kroon: een kostelijke naam, en een rijke beteekenis. Ook hij was met alle andere schepselen in Adam verdoemelijk voor God; maar uitverkoren en dierbaar in de ogen Gods. Ook Stefanus heeft moeten doorleven: de kroon onzes hoof ds is afgevallen, o wee onzer dat wij zo gezondigd hebben; maar het heeft God ook behaagd om hem in zijn leven te kronen met goedertierenheid en barmhartigheden. Ja hij is zelfs met een ruime mate van de zaligmakende genade Gods bedeeld. De Waarheid zegt
ons dat hij een man was vol des geloofs. Het geloof wordt door de Heiligen Geest gewerkt in de harten der uitverkorenen in het uur van Gods welbehagen. Dat zaligmakend geloof vereenigt de ziel met Christus. Christus leeft door het geloof in de harten Zijns volks. Dat geloof is door de liefde werkende, en het reinigt het hart. Door dat geloof worden koninkrijken overwonnen. Dat geloof zal niet ophouden zoolang Gods kinderen in dit leven zijn. En nu met dat geloof was Stefanus hart vervuld.
Hij behoorde in de Jeruzalemse gemeente tot degenen die goede getuigenis hadden, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid.
Het oog van de gemeente is ook op hem gevallen, ook hij is verkoren tot diaken, en op een wettige wijze in dat ambt bevestigd.
Een kruimel genade is meer waard dan de gehele wereld, en wie zal toch in staat zijn om het voorrecht uit te drukken te mogen behooren bij dat getal dat God naar Zijn Souverein welbehagen van eeuwigheid heefs verkoren in Christus Jezus. Alle schatten en rijkdommen van de wereld vallen daarbij in het niet weg, maar ook alle genoegens van dit tijdelijke leven. De genadegiften en de roepingen Gods zijn onberouwelijk. Maar dan ook dat God een mensch in Zijn kerk wil gebruiken tot een ambt. Er zijn zovele menschen met genade, die er nooit voor in aanmerking komen. Inderdaad er is niets gewichtiger op de wereld, en zwaarder dan het dragen van een ambt in de kerke Gods. Wie is toch tot zulke dingen bekwaam. Doch anderzijds het is zulk een voortreffelijk werk, om een ambt van Dien Grooten Ambtsdrager Christus te mogen vervullen.
Wat is het een ere om het in de rechten weg te mogen bedienen. Maar och den meesten tijd drukt het eerste meer, dan dat het tweede ons opwekt. Toch blijkt het dat het maar steeds nodig is dat er gewicht aan de klok hangt. En de Heere weet wel wat wij nodig hebben om aan de grond te blijven, opdat wij in het ambt niet zullen opgaan. Wij willen altijd maar wat worden, en Gods weg is: ontworden. Met alles maar in de dood terecht komen, opdat Christus, de enige sterkte, kracht en blijdschap van onze ziele zal zijn.
Het heeft God behaagd om Stefanus op een ‘bijzondere wijze te willen gebruiken in Zijn Kerk. Er staat van hem geschreven: En Stefanus vol geloof en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. Ook daarin is God zo vrij. Al heeft God al de apostelen willen gebruiken, toch zijn er verschillende waar wij schier niets van lezen. God volvoert met allen die Hij roept in Zijn kerk Zijn Raad, en de eeuwigheid zal er meer van openbaren, dan de tijd.
Later lezen wij nog van Filippus, maar inzonderheid wordt ons veel meegedeeld van Stefanus. De strijd waarin hij gewikkeld werd, de genade die hem geschonken werd, in Zijn bediening en in Zijn einde wordt ons uitvoerig beschreven. God kroont Zijn eigen werk, en het behaagd Hem soms met enkele van Zijn volk en knechten bijzonder te pronken. Zo was het ook met Stefanus. Eeeds dadelijk na zijn eerste optreden kwam hij in een groot conflict, met de vooraanstaande leden van verschillende synagogen.
God nam het voor Zijn Kerk op, en de vijanden werden beschaamd.
Zij konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door welken hij sprak. Doch instee van er onder te vallen, hebben zij Stefanus voor den Eaad gebracht.
Ook in die ure heeft God bevestigd wat Christus eenmaal beloofd had. God Zelf zou hen mond en wijsheid geven wanneer zij voor de raadsvergaderingen gedagvaard zouden worden. God houdt toch zo getrouw Zijn Woord. Het aangezicht van Stefanus was als het aangezicht van een engel toen hij zich voor die vijanden van het kruis van Christus te verantwoorden had. Onmiddelijk is Stefanus geholpen. Degenen die niet van God geroepen zijn, moeten zichzelven maar helpen en op de been houden, maar die van God geroepen zijn, worden geholpen. Als wij niet liegen en bedriegen, kunnen wij op God rekenen. Hij zal de Zijnen niet beschaamd laten staan. Stefanus was doorkneed in de waarheid. O wat een sierlijke gave is dat vooral ook voor degenen die in Gods Kerk dienen, maar dat God aan zijn zijde stond in die ogenblikken was duidelijk merkbaar.
Hij heeft geen vijf minuten moeten studeren voor de preek die hij daar gedaan heeft. Met grote vrijmoedigheid, gezalfd met verse olie heeft hij de waarheid mogen ontvouwen. Hij stond daar als een held des geloofs, in de kracht van Christus Jezus.
Niet een lid van de Joodse raad heeft een aanmerking kunnen maken op hetgeen hij daar gezegd heeft. Zij hebben niet met belangstelling, maar met vooroordeel zitten luisteren, of zij iets konden vinden om hem te grijpen. Doch dat was uitgesloten. Daar zorgde God voor. En zolang de Schriftuurlijke waarheid opengelegd werd, de historie van Israels volk verklaard, bleef alles stil.
Doch zoodra Stefanus aan de toepassing begon, en hun allen als onbekeerd neer kwam te leggen, ja als vijanden, hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, als dezulken die niet anders deden met al hun godsdienst dan de Heilige Geest wederstaan—toen hij het hun openlijk aan kwam te zeggen, dat zij verraders en moordenaars waren, toen barstte de vijandschap los. Wat er in zat kwam er uit. Ze geleken meer op beesten dan op mensen. Ja zolang de waarheid nog verklaard wordt, dan kan de mens zich nog wel wat inhouden, maar wanneer het persoonlijk wordt, dan kan de mens zijn vijandschap niet meer bedekken. Zeker het is niet bij allen hetzelfde.
Er zitten Gallio’s in de kerk, die zich geen van deze dingen aantrekken; mensen die zo versteend en verhard zijn, dat zij nooit heet of koud worden, wat er ook tegen hen gezegd wordt. Maar er zijn ook mensen die krachtens hun conscientie en opvoeding zo overreed zijn, dat zij genadeloos zijn, en God niet kunnen ontmoeten, dat zij er nooit iets tegen in zullen brengen. Ja sterker, het gebeurd wel, dat zij zelfs tot tranen bewogen worden en uitwendig alles toestemmen.
Met zulke onbekeerde menschen hebt ge geen last. Ook niet met dezulken die door Gods Geest aanvankelijk zijn overtuigd en ontdekt. Dat zijn menschen waar ge alles tegen zeggen kunt. Zij zullen het niet tegenspreken, maar het aanvaarden, en zeggen: O man, gaat maar door, want wat ik in mijn diepen val geworden ben, dat is toch niet om uit te drukken; Het is zo noodzakelijk om voor God te worden wat wij zijn.
Doch geheel anders staat het met dezulken die meenen iets te bezitten. Wanneer zij ontdekt worden door de waarheid, en de valse gronden worden weggeslagen, dan kunnen zij zich niet inhouden. Een huichelaar wil niet ontdekt worden.
Zoolang zij nog maar aangezien, aangesproken en meegenomen worden als bekeerde menschen, dan zijn zij nog wel lief, doch wanneer zij vernemen dat er niets van overgenomen wordt, ja wanneer hun eerlijk en ronduit gezegd wordt wat zij zijn, dan hebben zij een duivel in hun ogen, maar ook op hun tong en dan komt er wat uit.
Zoo was het ook bij den Joodsen raad. Ze wilden Stefanus wel verscheuren. Doch al die openbaringen van hun vijandschap heeft de getrouwe Godsgezant niet doen wankelen. Vol des Heiligen Geestes was er geen plaats voor mensen vrees. De ogen naar de hemel houdende, wat de vrucht van de Heiligen Geest in zijn hart was, zag hij de heerlijkheid Gods, en Jezus staande ter rechterhand Gods.
Stefanus zag niets meer van al de vijandschap. Door het gezicht van die heerlijkheid Gods, verbleekte alles wat van de wereld was. Den Heere Jezus was voor hem geen onbekende. Het was Zijn Zaligmaker, zijn Verlosser, zijn Goei, zijn Koning, zijn oudste Broeder. O wat een rijkdom toch!
Jezus was gereed om hem te ontvangen, in de .eeuwige tabernakelen. En waar zijn hart vervuld was met de liefde van Christus, daar kon hij het niet nalaten om nog getuigenis te geven van hetgeen hij daar zien mocht. De vijandschap van de raad werd nog grooter.
Alleen door de liefde Gods kan de vijandschap tegen God, en tegen de leer van vrije genade maar verbroken worden, maar wanneer dat geen plaats heeft, dan gaat de mens in zijn vijandschap steeds meer door.
Zoo was het ook hier. Zij brulden er tegen in, en zij stopten hunne oren. Zij wilden er niets meer van horen. Zij zijn in hun helse woede op Stefanus aangevallen, en zij hebben hem uit de stad geworpen, en hem gesteenigd. Zij hebben op zijn dood niet kunnen wachten. In hun helse haat wierpen zij zich op de Godsgezant. Er was geen vonnis noodig. Dat hij die hoge heren verraders en moordenaars genoemd had, dat was voor hen zo verschrikkelijk, dat hij moest sterven.
Zij hebben hem wel uit de stad geworpen, maar zijn naam uit het Boek des levens schrappen, dat vermochten zij niet. Er was geen plaats meer voor hem op de aarde, maar in de hemel was zijn plaats bereid. Uit het aardse Jeruzalem werd Stefanus uitgestoten, maar in het hemelse Jeruzalem werd naar zijn komst uitgezien; hij zou straks worden ontvangen in de eeuwige tabernakelen. Voor Stefanus was de hel gesloten, en den hemel geopend, omdat hij een plaats in het harte Gods had, en dat is een plaats beter dan der zonen en der dochteren. Uit die gemeenschap kan geen vijand ons ooit uitwerpen.
Zij hebben Stefanus niet gekruisigd, maar gesteenigd; een beleedigende en smartelijke dood. Wanneer een beest door wrede jongens dood gegooid wordt, dan wekt die mishandeling in het hart van den mens die nog menselijk gevoel heeft, verontwaardiging. En dat te meer, wanneer het een mens geldt, en dat een mens zoals Stefanus wiens aangezicht was als het aangezicht van een engel. Voorwaar hier zouden de engelen wenen, indien zij tranen hadden. Niet alleen om de marteling dit lieve kind van God aangedaan, maar meer nog om de verharding van de verraders en moordenaars dezer rechtvaardige.
Dat Stefanus geschreeuwd heeft van pijn, lezen wij nergens in Gods Woord. Integendeel ook in de laatste oogenblikken van zijn leven, blinkt in het leven van Stefanus de gelijkvormigheid met Christus zo duidelijk uit. Wat een vrede Gods vervulde zijn hart.
Christus bad: Vader in Uwe handen beveel ik Mijn Geest. Stefanus bad tot Christus, tot den Bidder van Golgotha, die nu de Heere des hemels is, de Bruidegom van Zijn Kerk. Stefanus bad daar als een Overwinnaar, en gaf zijn geest in de handen van de Heere Jezus. En niet alleen daarin was hij een waardig volgeling van de Heere Jezus, maar ook in het liefhebben van zijn vijanden. Van nature zijn wij geneigd om God en onzen naaste te haten. Dat was ook zo in het hart van Stefanus, maar de liefde Gods was in zijn hart uitgestort, en daarom had hij God lief, maar ook zijn naaste. Christus leefde in hem, en daarom was het onmogelijke mogelijk, en het bovenmenselijke menselijk geworden. Stefanus is op zijn knieen gevallen, maar dat vallen, was geen val, maar een daad. De laatste rest van zijn weggestroomde kracht gebruikte Stefanus om te knielen, en om met een grote stem te roepen: Heere, reken hun deze zonde niet toe.
Christus bad ook voor Zijn vijanden. Christus deed het eerst, Stefanus deed het in het laatste moment. Christus gebed is verhoord. Denk maar aan wat op het Pinksterfeest gebeurd is, waar een getal van omtrent drie duizend zielen verslagen werden in het hart. Maar ook het gebed van Stefanus is niet onverhoord gebleven. Die jongeling aan wiens voeten de kleedern van de getuigen gelegd zijn, namelijk Saulus van Tarsen is later ook bekeerd geworden, ja zelfs, in de kerk geplaatst als een rover van de hel; een planter van het Kruis van Christus; een verdediger der waarheid.
En dan volgt er in den tekst: En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. Stefanus heeft een zachten dood gehad. De vijanden wilden zijn sterven tot een marteling maken. Zij hadden wat gaarne uit zijn mond gehoord, kreten van smart, en in zijn ogen gezien de flikkering van angst. Hun begeerte was: Stefanus in de hel. Maar ziet hoe God de hel en alle vijanden beschaamd. God zegent met vrede het einde van zijn knechten. O wat heeft de God der heerlijkheid, de Getrouwe en de Waarachtige, het sterven van Zijn kind en knecht verzacht.
Gelijk de jongelingen te Babel in het vuur ongedeerd bleven naar het lichaam, zoo is Stefanus ziel voor iedere verschrikking gevrijwaard gebleven. Christus heeft de Zijnen lief tot het einde. Het Sanhedrin verplettert deze man met stenen, maar God legt hem te slapen als op een bed van dons, gelijk een moeder haar lieveling neerlegt in een zachte wieg. Stefanus sliep in. Hij ontsliep, om zijn ogen open te doen in die heerlijkheid, waar hij in zijn leven reeds mocht inblikken. Hier kunnen wij wel neerschrijven: Zalig zijn de doden die in den Heere sterven. De dood was voor Stefanus verslonden tot overwinning, door Christus die over de dood getriumfeerd had. Stefanus was statelijk gestorven, terwijl hij nog leefde. Ook op hem was van toepassing: Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Standelijk mocht hij ook elke dag sterven en daarom was het niet zoo hard voor hem om te sterven. De prikkel was uit de dood voor hem weggenomen, en hij had veel genade ontvangen om te leven, om te getuigen, om te lijden, maar nu ook een ruime mate van genade om te sterven.
Al waren de uitwendige omstandigheden vreese-lijk, waaronder Stefanus van de aarde wegging, toch heeft die eerste martelaar en bloedgetuige een zeldzaam einde gehad.
In de armen van den Heere Jezus is Stefanus ontslapen. De dood is voor hem geen dood geweest, omdat de dood door Christus zijn oudsten Broeder gedood was. In volle vrede is hij ontslapen. Hij was zo hemels gesteld en gezind dat hij van de stenen niet veel gevoeld zal hebben. En dan die eer om in zo een weg de heerlijkheid te mogen ingaan. Hij stierf voor eere Gods, als een Getuige van Christus, en voor de zaak van Gods Kerk. Hij heeft zijn leven er aan op mogen offeren, door Christus die hem kracht gaf.
Stefanus werd versierd met de martelaarskroon. Hij ontsliep. O wat een zalig einde. Het was alles vlak tussen God en zijn ziel. Geen vreze of siddering was er meer in zijn ziel. Met volle vrede mocht hij de eeuwige vrede ingaan. En met volle rust de eeuwige ruste beerven die er overblijft voor het volk van God.
Hij had maar kort in het ambt gediend, en was in die korten tijd wonderlijk bediend geworden. De Heere Jezus had hem gediend, en hij had mogen dienen uit kracht die God hem verleend had. In zijn sterven dienden hem de engelen. Zij hebben hem gedragen in het hof der hoven; in de troonzalen des hemels, in de onmiddelijke nabijheid van een Drieeenig God.
Er zijn meer mensen die zacht inslapen en dan zo sterven, maar niet allen doen het op dezelfde wijze als Stefanus. Zelfs verharde en verstokte zondaars bebben soms een zachten dood, maar dat betekent niet een zalig einde. Sommige mensen zijn al dood, eer de dood komt. Ook zijn er velen die zonder strijd sterven, en met een valse en bedrie-gelijke hope de eeuwigheid ingaan. Het is bij hun vrede, vrede en geen gevaar, maar wat zal het een ontwaken zijn wanneer zij hun ogen zullen openen op een gans andere plaats dan zij verwacht hebben. Zij hebben er nooit aan getwijfeld of hun werk wel in waarheid was; nooit vreeze gehad; zou ik mezel-ven niet bedriegen voor die grote eeuwigheid. Och neen, zij waren de gerusten te Zion en de zekeren op de berg van Samaria. Zij waren nooit wakker geschud, gelijk weleer een Jona in het schip; zij zijn op hun vermeende gronden door blijven slapen; door blijven slapen zelfs toen zij op hun sterfbed lagen, en voor de poorten des doods. Doch zij worden wakker, wanneer het voor eeuwig te laat is; en er nooit sprake meer zal zijn van herstellen. Na de dood kan een mens niet meer bekeerd worden, en hersteld in de gemeenschap met God. Dan is de tijd der genade voorbij. Dan wordt dat bloed van de Zone Gods, dat verzoent, reinigt, en heiligt, ons niet meer voorgesteld en gepredikt. O dat te laat, voor eeuwig te laat, dat zal wat inhouden.
God volk krijgt er in de overtuiging een stippeltje van te beleven, wat die werkelijheid zyn zal, maar dezulken hebben daar nooit kennis mee gemaakt. Vreselijk zal het zijn te vallen in de handen van een levende God. Dat de schrik des Heeren nog bewegen mocht tot de zaligheid. Stefanus was een man vol des geloofs, en des Heiligen Geestes, en al is het nog in zulk een geringe mate, maar wij zullen er iets van moeten leren kennen zal het wel zijn voor de grote eeuwigheid. Het is nu nog den weiaan-genamen tijd en de dag zaligheid. Nu kunnen wij nog bekeerd worden. God leeft nog, en wij leven ook nog. Voor den grootsten en snoodsten der zondaren is er nog genade, en vergeving in het dierbare bloed van Christus. Al zitten wij in den hoogsten top van eigen gerechtigheid, Christus kan ons nog uit die boom roepen, zoodat we als een arm verloren zondaar op de grond komen, en door Christus gered en gezaligd worden. Saulus van Tarsen die mede een welgevallen had in de dood van Stefanus, is ook gesteld als een toonbeeld van Gods vrije Souvereine genade.
Volk des Heeren, dat ons einde moge zijn gelijk dat van Stefanus. Eene plante met Christus in de gelijkmaking Zijns doods, dan zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding. Het leven van Stefanus was een zelfverlochenend leven, en wat heeft daar God Zijn gunst over betoond. Dat er geen rust zij, totdat wij in God rust mogen vinden. Wij moeten met God verzoend worden door het bloed des Lams. Maar het geldt ook voor Gods kinderen: Zonder heiligmaking zal niemand God zien. Dat wij in vreze mogen wandelen de tijd onzer inwoning hier op aarde. Kort bij God, dat betekent verre van de zonde. De zonden maken een scheiding, en daarover betoont God Zijn ongenoegen. God doe ons in tedere ootmoedige kinderlijke vreze voor Zijn aangezicht leven, drukkend de voetstappen Christi. Stefanus is biddende ontslapen, om in de hemel eeuwig God te danken; zo zij ook ons einde tot Gods eer en heerlijkheid en tot vrede voor onze ziele.
Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1966
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1966
The Banner of Truth | 20 Pagina's