MEDITATIE
Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelf voor mij overgegeven heeft. Galaten 2: 20.
Het geoefende geloofsleven van Gods strijdende kerk
De leer der rechtvaardiging door het geloof is door Paulus geleerd, gegrond op Gods Woord, verklaard door de Heilege Geest, getuigd door Gods volk en, door Paulus persoonlijk gekend.
Waarom schrijft Paulus juist over dit geloofsleven aan de gemeente in Galatie? De gemeente was door de wettische prediking tot een Christus ontkronende dienstbaarheid gebracht. Welke zich openbaarde in een onuitstaanbare zelfhandhaving. Zij waren bekeerd. En de ware vruchten der bekering: ootmoed, zelfverfoeing, nederigheid, waren niet to vinden. De vrucht van hun bekering openbaarde zich in dodelijke vijandschap tegen Paulus en Paulus’ prediking. De tuchtiging door het Woord heeft de apostel hun niet gespaard. „O uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd”, enz. De kanttekening spreekt van goochelaars. Daarom wijst hij tegen al het gegoochel op de enige grond der zaligheid. De oorsprong van het leven is het Goddelijke recht, door Christus verworven en aan Zijn volk geschonken. Het leven in Christus, dat is gegrond in een gekruiste, opgestane en verheerlijkte Borg.
Zijn kruisiging was noodzakelijk. De prijs der zonde, de straf der zonde, lag op Zijn gemeente. Gods recht eiste de volkomen genoegdoening. Het was de eis des Vaders, door Sions Borg aanvaard in de eeuwige vrederaad.
Paulus schrijft: „Ik ben met Christus gekruist”. Christus’ kruisiging is de zijne. Christus’ kruisprijs was hem toegerekend. Daarom: met Christus gekruist. Dat betekent: de toerekening is door hem als noodzakelijk beleefd. Hoe dan wel? Toen de eis van Gods recht door Paulus is aanvaard en hij beleefde geen penning te bezitten om de hemelhoge schuld te voldoen. Geen bestaansrecht voor God te hebben als de straf der zonde zou worden volvoerd. De stervensweg, door hem beleefd, beschrijft hij in vers 19: „Ik ben door de wet de wet gestorven, opdat ik Gode leven zou”.
De geloofsvrucht, daarvan kent hij: „IK leef, doch niet meer ik”. Hij is zich het leven bewust. Doch hoe? Paulus leeft zichzelf niet meer. Zijn eertijds was: Ik leef… doch tegen en buiten Christus. Zich openbarend in een vijandig leven. In een vroomheid, welke niet uit God was. Hij was de ik, de farizeer. Hij was de ik, de ijveraar. Hij was de ik, God dienende buiten Christus. Zijn levensinhoud was zichzelf, tegen de prediking van Gods Woord in (Stefanus). Dat „ik” is Paulus verloren. Dat „ik” is gedood. Christus’ Zelfopenbaring in Paulus’ leven werd het levensverlies van Paulus’ „ik”.
Het sterven werd beleefd. Sterven aan de zonde, sterven aan de wereld, sterven aan de godsdienst, sterven aan zichzelf. Van een farizeer een tollenaar geworden, is hij door Christus een christen en een Christusprediker geworden.
„Christus leeft in mij”. Zijn levenskracht is Christus. Zijn levenshoop is Christus. Christus leeft in Paulus. Als Profeet hem dagelijks onderwijzend. Als Priester hem dagelijks een bestaan voor God gevend. Als Koning hem dagelijks regerend en beschermend.
Hoe is Paulus’ leven op aarde? Het leven in het vlees? Dat is hoe langer hoe meer vreemdeling worden. „Bc ben de wereld gekruist”. Dat is: de priemen, de dolksteken zijn hem niet onthouden. Zijn eer is aangetast. Zijn leven is verdacht. Zijn apostolische roeping is bespot. Maar het leven met Christus is ook openbaar gekomen, en de wereld mij.
Zijn leven met Christus openbaarde zich ook in zijn ambtelijke loopbaan. „Zo is noch hij, die plant iets, noch hij die nat maakt, maar God, Die de wasdom geeft”. Toch, dat leven hier beneden met Christus verklaart hij als een levens des geloofs. Dat is dat grote geheim, in het leven van strijd en druk over te houden:
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven,
mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?
Het geloof, dat in hem geplant werd, is een geschonken geloof, een vrije daad Gods, waar door Paulus niets aan toegedaan kon worden.
Dat geloof is geonefend, in de schenking, in de aanvaardiging, in de omhelzing van Christus. Dat geloof is beproefd in felle vijandschap, in strijd en in druk.
Dat geloof verklaarde de onverbreekbare band met Christus. Dat geloof volhardt en overwint. Dat kan hij getuigen: „Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij krachten geeft”. Dat leven is een leven in Christus, een leven met Christus, doch ook een leven door Christus.
Het geloofsleven door Christus, namelijk , „Die mij liefgehad heeft”.
De oorsprong van alle leven is in God. Het geloofsleven heeft zijn oorsprong in God. Paulus verklaart het hier uit de deugd van de Goddelijke liefde, die haar openbaring naar buiten heeft in de voorwerpen, die Hij van eeuwigheid beminde.
Christus Zelf is het Voorwerp der Goddelijke liefde, en in Hem ook Zijn volk. Dat volk heeft Hij uit liefde aanvaard uit de hand des Vaders: „Ik heb U geliefd met een eeuwige liefde, en daarom heb Ik u getrokken met koorden van goedertierenheid”.
En de personele beleving kent Paulus. De liefde van Christus, die alle verstand te boven gaat. De wonderlijke geloofsgemeenschap hier op de wereld. Hier is het verstand te gering, de tong te arm om uit te drukken wat daar wordt beleefd.
Hier wordt de rust geschonken;
hier ‘t vette van Uw huis gesmaakt;
een volle beek van wellust maakt
hier elk in liefde dronken.
En de oorzaak? „Die zich voor Mij overgegeven heeft”.
Overgegeven van eeuwigheid: „zie hier ben Ik, om uw welbehagen te doen, o God”. Overgegeven voor mij? In mijn plaats als Hoofd des verbonds. In mijn plaats als Borg des verbonds. In mijn plaats om de gemeenschap op grond van het recht te herstellen. Dan kan het niet anders of het geloofsleven eindigt in verwondering. Voor mij! Hier eindigt het geloofsleven in het wonder van het welbehagen. Voor mij, de grootste der zondaren, de minste der heiligen?
Dat geeft verwachting voor de toekomst. Dat doet eindigen in God.
Gij zult mijn kruis eindigen hier,
want goedertier’
zijt Gij gestadig;
het werk Uwer handen zult Gij
volvoeren vrij,
o God genadig.
IN GEBRUIKNEMING VAN HET NIEUWE KERKGEBOUW DER GEREF. GEMEENTE TE NORWICH, ONTARIO, CANADA.
Het was voor bovenvermelde gemeente een belangrijke gebeurtenis toen zij voor het eerst was samengekomen in haar nieuwe kerkgebouw. Van de oprichting der gemeente af had men steeds moeten vergaderen in oude gebouwen, met al het ongerief dat daaraan verbonden was; thans mocht de gemeente zich verheugen een ruim kerkgebouw te mogen hebben met een grote vergaderzaal en drie kleinere zalen voor het houden van Zondagschool en Catechisatie.
Na votum en zegen werd onder het zingen van Psalm 119:65 de kanselbijbel geopend, hierna werden de twaalf artikelen des geloofs en Psalm 122. gelezen. Na in het gebed den Heere gedankt te hebben voor de grote weldaad aan de gemeente geschonken, en ootmoedig Gods zegen over het samenkomen aan deze plaats te hebben afgesmeekt, alsmede dat de bevindelijke waarheid altijd in dit kerkgebouw verkondigd zou mogen worden, zong de gemeente Psalm 122:1, 2 en 3.
Allereerst dankte Ds. Kieboom de verschillende aannemers voor hun keurig verrichte werk, alsook vele leden der gemeente die vrijwillige arbeid hadden verricht en de vrouwenvereniging voor haar hulp en giften.
Een kort woord werd in het Engels gesproken tot de vertegenwoordigers van de plaatselijke overheid en predikanten.
De ambtsbroeders Ds. M. Heerschap, Ds. C. Hegeman en Ds. W. C. Lamain werden hartelijk welkom geheten, alsmede de afgevaarden van de zustergemeenten in de classes Midden West.
De tekst voor deze bijzondere dienst was Exodus 20:24b.
„Aan alle plaats, waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Iktot u komen, en zal u zegenen”.
Het thema was: „Een heilrijke belofte van des HEEREN tegenwoordigheid”.
1e De Plaats waar.
2e De wijze hoe deze belofte wordt vervuld.
Het volk Israels had gezien dat de Heere met hen van den hemel gesproken had. Die God had hen geboden een altaar van aarde te maken om daarop hun brand- en dankoffers den Heere te offeren. De dienst der offeranden was nodig in hun naderen tot God en wees hen op het toekomende offer dat Christus in de volheid des tijds brengen zou.
De Heere beloofde hen: „Aan alle plaats, waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Ik tot u komen en u zegenen.” De Heere stichtte Zijns Naams gedachtenis in de Oudtestamentische tabernakel en tempel. In betrekkelijke zin kon dit ook van de synagogen worden gezegd alsmede van de plaatsen waar de profeten tot het volk Israels spraken. De Heere onderwees Zijn volk door deze middelen omtrent geestelijke zaken die door de Oudtestamentische heiligen werden verstaan en waarvan zij de nuttigheid ondervonden.
Bijzonder in de Nieuwtestamentische bedeling heeft de Heere op vele plaatsen Zijns Naams gedachtenis gesticht. Aan de Jordaan gebeurde het waar Johannes de Doper preekte en overal waar de Heere Jezus kwam tijdens Zijn omwandeling op aarde om het Evangelie aan de armen te verkondigen werd Gods Naams gedachtenis gesticht. En hetzelfde moet gezegd worden van de arbeid der Apostelen en Evangelisten. De Heere heeft Zich niet aan bepaalde gebouwen gebonden, maar door alle tijden heen heeft God Zijn woord gezegend op verschillende plaatsen.
Wel is het een roeping der kerk om maar een behoorlijke vergaderplaats te staan en daarom hebben onze vaderen vaak ruime kerken gebouwd opdat de gemeente gelegenheid had om zich neder te zetten onder de verkondiging van het woord Gods.
Vanzelf kan niet van alle kerken gezegd worden dat daar Gods naam gesticht wordt, in Openbaringen 2 wordt gesproken van een synagoge des satans. Echter waar de gemeente des Heeren samenkomt om het woord Gods te beluisteren en waar dat woord recht verkondigd wordt naar de mening des Geestes en de bevinding der heiligen; daar wordt Gods Naam gedachtenis gesticht.
De Heere heeft beloofd aan die plaatsen te zullen komen. Israel heeft dit vaak ondervonden zowel in de tabernakel als in de tempel. Hanna de moeder van Samuel mocht dit ervaren. Salomo begeerde het in zijn gebed dat hij bad tijdens de tempelwijding.
Simeon en Anna de profetes mochten het in de tweede tempel ervaren. En wat overtuigde en bekommerde zondaren daar soms mochten ervaren wordt ons verhaald in de gelijkenis van de Farizeeer en de Tollenaar.
De ware gelovigen hebben dit door alle eeuwen heen mogen ondervinden en nog mag dit door het volk van God en ook de leraars zelf worden ondervonden.
Het komen des Heeren is van de allergrootste betekenis. Hoe arm en ledig is het als de Heere niet komt. Daarom is het uitzien van Gods kinderen en dienstknechten dat de Heere in hun midden mocht willen komen en dat keer op keer.
De Heere beloofde hen te zullen zegenen.
Oudtestamentisch vond het in de tabernakel en tempel plaats omdat daar de ark des verbonds was. Zo weet de kerk dat God haar alleen om Christus wil kan zegenen.
God zegent Zijn kerk met geestelijke zegeningen. Als dit gebeurd legt de waarheid beslag op de hoorders, dan worden er zondaren gearresteerd en overtuigd, doden worden levendgemaakt en bekommerden worden onderwezen in de weg der verlossing. Gods kinderen mogen dan soms nieuwe lessen leren, problemen worden er opgelost, bedroefden worden getroost en gesterkt.
Die zegeningen zijn onmisbaar en van de allergrootste waarde. Dat de Heere tot deze plaats mocht willen komen om ons te zegenen, dan zullen genoemde dingen worden ervaren. Dat de waarheid in ons midden moge verblijven tot in lengte van dagen en dat de navolgende geslachten tot deze plaats mogen opgaan. De Heere geve hen de kracht van het woord te kennen opdat velen gezaligd en gelovigen mogen opgebouwd worden in het geloof.
Na afloop sprak Ds. Lamain namens de classis en werden felicitaties uitgesproken door de burgemeester en een plaatselijke predikant. De gemeente zong daarna Psalter 381:3, 4 en na de oudtestamentische zegenbede was uitgesproken was er gelegenheid om de bijgebouwen te bezichtigen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1968
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1968
The Banner of Truth | 20 Pagina's