“DOOR DE GEEST IN DE TEMPEL”
Van de Redachteur:
Tot mijn spijt bemerkte ik, dat in het laatste stuk dat werd geplaatst over ‘,Simeon” de naam HEERE was dedrukt in de nieuwe spelling.
Ik hoop voortaan zorg te dragen, dat het niet meer voorkomt. Wij willen behouden de naam “HEERE”. Door het vele werk dat op mijn schouders ligt, is het mij helaas ontgaan. Ik bied gaarne mijn excuuse aan, en hoop voortaan nauwkuriger de copie na te gaan.
Hoevele mensen komen met een verkeerd hart in de tempel — met een duivelse geest, met een geest uit de afgrond, met een geest die niet uit God is. Vele mensen gaan zo gedachteloos naar de kerk. Vele anderen horen nooit iets; het raakt hen nooit. Dan zijn er die er komen, niet uit behoefte om nog eens iets voor hun ziel te mogen horen, doch enkel om aanmerkingen te kunnen maken, om te kritiseren. Och, wat een indroevige kerkgang. Zulke schepsels zijn geen Aarons en Hurs voor Gods knechten. In hun oor en oog zit een duivel en hun hart is vol boze geesten. O, dan mogen we wel zeggen: “Gelukkige Simeon!”
Het is alles genade en alles Gods eigen werk. Wie roemt, die roeme in de Heere. God bindt Zijn volk aan Zijn inzettingen, en Hij heeft zelf beloofd: “Ik zal Mijn volk verheugen in Mijn bedehuis.” Het kan thuis ook plaats hebben, en in dit geval zou het ook thuis gebeurd kunnen zijn, maar neen, “de Heere bemint de poorten van Sion boven alle woningen van Jacob” (Ps. 87:2).De Heere is aan tijd noch plaats gebonden; Hij is eeuwig vrij, ook waar Hij zich wil openbaren. Wanneer wij wettig verhinderd zijn om op te gaan onder de middelen der genade, dan zal de Heere zich niet onbetuigd laten. Daar zijn genoeg getuigenissen van in het leven van Gods volk. Maar het is wonderlijk, hoe meer wij thuis zullen genieten, hoe sterker dat dat ons hart zal doen verlangen “om met de oprechten onderling, vereend in hun vergadering, en raad, Hem plechtig eer te bewijzen” (Ps. 111:1).
God kroont Zijn eigen inzettingen. Christus werd ook in de tempel gebracht op de veertigste dag. En Simeon werd er ook gebracht. En toen Christus daar gebracht werd, werd vervuld wat door de profeet Haggai was voorspeld: “En Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Heere der heirscharen. De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden dan van het eerste,zegt de Heere der heirscharen: en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de Heere der heirscharen.” O, nu zou het bevestigd worden dat “wie Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van de Heere.”Het gelukkigste ogenblik van zijn ganse leven brak nu voor Simeon aan.
Simeon had al jaren over de wereld gelopen als een missend mens. Bij al hetgeen God hem reeds geschonken had, en bij al de onderhoudingen, ondersteuningen en bemoedigingen die hij had ontvangen, was het toch een onopgelost leven. Hij had Christus wel in de belofte mogen omhelzen, maar nu zou hem de zaak zelf geschonken worden.
Met eerbied gesproken, Christus was daar in de tempel gebracht om de wet te vervullen, omdat Hij zich vrijwillig onder de wet gesteld had; maar Hij was daar ook gebracht om zich aan die uitziende Simeon weg te schenken als zijn Borg en Zaligmaker. Simeons oog werd voor de heerlijkheid van Christus ontsloten. Neen, hij heeft niet gedacht: “Zou Hij het zijn?” Daar is het in de dadelijkheid ook waar voor hem geworden: “En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd: een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.” Christus heeft zich daar aan Simeon geopenbaard als de Gegevene van de Vader; en dan blijft er geen twijfel meer over. Het was nu volkomen zekerheid. Christus werd daar in de dadelijkheid aan zijn ziel geschonken en toegepast.
Wat was daar het gevolg van? “Zo nam hij het Kindeke in zijn armen.” O, Simeon had in de eeuwigheid in Christus’ armen gelegen en was in Zijn handpalmen gegraveerd, en nu kreeg hij zulk een geloofsvrijmoedigheid dat hij Christus als zijn eigendom mocht overnemen voor tijd en eeuwigheid. Simeon was reeds door Christus omhelsd toen Hij in de raad des vredes de verkoren Kerk van Zijn Vader had ontvangen als het loon op Zijn Middelaarsarbeid. En nu mocht Simeon Hem ook omhelzen.
Een ongekende blijdschap vervulde het hart van die oude man nu de Heere vervuld had hetgeen aan hem beloofd was. Dat is iets dat nooit beschreven of uitgedrukt kan worden.
In het gemis wordt er zo veel doorgemaakt dat het alleen de Heere maar bekend is. “Mijn plaag is zwaar boven mijn zuchten,” lezen we in Job 23:2. Wat gaat het soms door diepe afgronden, en wat is de strijd menigmaal zwaar. Vaak denkt Gods volk er onder te bezwijken. Ze worden soms verteerd van droefheid. En dat kan niet beseft of gepeild worden door degenen die daar een vreemdeling van zijn.
Zo is het nu ook wanneer de rechterhand des Heeren verandert; wanneer het ogenblik aanbreekt, na zoveel bange tegenspoed, dat de Heere de begeerte der rechtvaardigen inderdaad geeft. Dan krijgen ze Christus in hun armen, de onuitsprekelijke Gave Gods — God boven al te prijzen tot in der eeuwigheid, het Afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, De Zaligmaker der wereld wordt dan ook mijn Zaligmaker, mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig Goed. Dat is een blijdschap die zo groot is dat het niet uitgedrukt kan worden. Dat is een “liefde die sterk is als de dood … hard als het graf: haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heeren, Vele wateren kunnen die liefde niet uitblussen, ja de rivieren zouden ze niet verdrinken: al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enen male verachten” (Hoogl. 8:6,7).
De oude Simeon was overstelpt van liefde toen hij getuigenis mocht geven dat Christus zijn Eigendom was. Hij drukte dat gezegende Kind aan zijn hart als een bewijs dat Christus zijn hart geheel en al had ingenomen. Daarmee gaf hij getuigenis dat hij door het geloof met Hem verenigd was, gevoelende dat hij op het allerinnigst en allernauwst met Hem verbonden was. Maar ook dat hij niet anders wenste dan dat hij voor tijd en eeuwigheid nog nauwer in de geest met Hem verenigd mocht zijn dan hij Hem nu zo teder en innig aan zijn hart drukte.
Het waren ook de tekenen van eerbied, onderdanigheid, en onderwerping aan Hem als de gezalfde Koning over Sion, de berg van Gods heerlijkheid. En nu Simeons hart zo vervuld was met de liefde Gods, en zulk een onuitsprekelijke blijdschap, kon hij ook niet langer meer zwijgen en moest hij spreken. Lof betaamt de oprechten en het is goed de Here te loven Wij lezen: “hij loofde God.” Dat was een lofzang die kort was maar krachtig. Weinig van woorden, maar vol van zaken: zaken die de Heilige Geest in zijn hart gegeven had, en woorden die zijn tong Hem mocht nazeggen.
Hij loofde God. Menselijkerwijs gesproken, Simeon bleef niet in het voorhof, of zelfs in het Heilige, maar hij kwam in het Heilige der Heiligen terecht. Hij mocht met het Kind in God eindigen. Hij kwam terecht bij de Bron en Fontein van alle heil en zaligheid.
De herders verheerlijkten eveneens God over alles wat zij gehoord en gezien hadden. En zo was het ook hier bij Simeon. God zelf heeft de verzoening gevonden. God zelf had Zijn Zoon beloofd aan de vaderen. En wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden (Gal. 4:4).
Die God is onze Zaligheid.
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt uit goedheid zonder peil
Ons ‘t eeuwig zalig leven.
Hij kan, en wil, en zal in nood,
Zelfs bij het naderen van de dood,
Volkomen uitkomst geven.
Simeon loofde God. Nu had hij door Christus weer teruggekregen hetgeen hij in het Paradijs door moedwillige ongehoorzaamheid verloren was. God heeft ons geschapen om Hem recht te kennen, Hem van harte lief te hebben, en met Hem in de eeuwige zaligheid te leven, om Hem daar te loven en te prijzen. De mens heeft daar, zo lang hij in de natuurstaat leeft, geen bekommering over en trekt zich geen van deze dingen aan. Doch bij het volk wier ogen geopend worden en die door Gods Geest bewerkt worden, wordt dat anders. Het wordt hun een smart in het leven dat zij door hun zonde hun doel gemist hebben. Het wordt hun een verdriet dat zij tot oneer van God een plaats in de wereld beslaan. Maar omdat God een nieuw beginsel in hun hart gewrocht heeft, komt er ook een behoefte in hun ziel om hersteld te worden in de staat waarin zij eenmaal geleefd hebben, namelijk, om God eer en heerlijkheid te geven. En dat dit zal gebeuren, daar staat God zelf voor in. Hij getuigt immers in Jesaja 43:21, “Dit volk heb Ik Mij geformeerd; zij zullen Mijn lof verkondigen.” En daar strekt zich al hun lust en liefde heen.
Van hun zijde had dat nooit meer kunnen gebeuren. Maar in en door Christus worden zij verwaardigd om te verkondigen de deugden Desgenen die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (I Petr. 2:9).
Hier is en blijft alles ten dele. De volmaaktheid en volkomenheid is in de hemel. Maar toch mag door de genade van de Heilige Geest dat volk bij ogenblikken God de eer geven. Bij Simeon was het wel een bizondere weldaad, daar het de vervulling van een bizondere openbaring die hem geschonken was, betrof. Waarin wij God niet kennen, daarin kunnen wij Hem ook niet verheerlijken. Vele mensen danken God voor hetgeen zij nimmer van Hem ontvangen hebben. En het blijft waar dat een mens slechts aangenaam is in hetgeen hij heeft, en niet in hetgeen hij niet heeft. Al dat oppervlakkig loven en danken heeft geen betekenis en is een stank in Gods neusgaten. God is en blijft vrij in de bediening en mededeling van Zijn genade; doch het zou ons wel moeten veroordelen dat wij zoveel met een gesloten mond over de aarde gaan. Was er meer levendig gemis, dan zou er meer ware vervulling zijn. Was er meer nood, dan zou er meer verlossing zijn. Er is zoveel een rusten in hetgeen waar God geen rust in geeft.
Wat is er veel een blijven hangen in de bekering; een leven uit de belofte en op de openbaring van Christus, en een opgaan in het gestaltelijke leven. En als dat zo is, dan prijzen we meer onszelf dan dat we God loven. Och, wat moest dat voorbeeld van Simeon ons in het gemis brengen, indien het in ons leven nog nooit tot die oplossing kwam. De belofte is niet de Belover, en een geopenbaarde Christus is geen toegepaste Christus; bedekte schuld is geen vergeven schuld, en bemoediging is geen oplossing.
Wat moest de genade die God aan Simeon schonk ons wel tot jaloersheid brengen. Roept de Heere het Zijn volk niet toe in Jeremia 33:3, “Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen, die gij niet weet.” Wij hebben vaak zo veel zaligmakers die niet zalig kunnen maken. Maar om nu die ene Zaligmaker te mogen vinden! In de tempel laat Hij zich vinden door een volk dat het niet meer buiten Hem stellen kan. Daar wordt Hij door de Heilige Geest toegepast, en als gevolg en vrucht daarvan mogen wij Hem gelovig aannemen. Maar dan is het einde ook dat wij met de weldaad in God mogen eindigen.
Ik zal voor deze keer weer afbreken. Het zijn maar enkele gedachten die uit het hart neergeschreven zijn voor dat volk dat uit genade er iets van kent. “Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt; dat de bergen van Uw aangezicht vervloten” (Jes. 64:1).
Door de Geest in de tempel — dat zal geen vergeefse kerkgang zijn. Wat was het een grote verrassing die voor Simeon bereid was; die ging hetgeen hem beloofd was ver te boven. Hij zou de dood niet zien eer hij de Christus des Heeren gezien had, maar nu mocht hij dat Kind ook nog in zijn armen nemen. Het is voor Simeon dubbel meegevallen. Hij heeft veel meer gekregen dan hij ooit had kunnen verwachten.
Gods wegen met Zijn volk zijn voor ons vaak zo raadselachtig; er zijn voor ons zoveel “duistere voorzienig-heden.” Soms beproeft de Heere Zijn volk jaren aaneen; maar het zal toch waar blijven dat indien Hij vertoeft we Hem verbeiden moeten, “want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven.”
Niet allen zullen tot de volle ruimte en vrijheid komen; het wordt hier niet voor allen opgelost. Maar wel is het waar, dat er niet een zonder troost zal sterven. De Heere zal nooit de werken Zijner handen laten varen. Maar dan moet het ook Zijn werk zijn in onze harten. Is het dat niet, dan zullen we vergeefs wachten.
En tenslotte, Christus heeft de door Zijn Vader ingestelde ordinatien altijd hooggeacht en nimmer veracht. Van het begin van Zijn leven tot aan het einde heeft Hij ze hier op aarde geeerbiedigd. “En de Geest bracht Simeon in de tempel.” Het stond er toen met de godsdienst ook treurig bij. Het was over het algemeen niets anders dan een levenloze vormendienst. Christus vond Simeon in de tempel, en Simeon Christus. Het is God om Zijn volk te doen, en als het ons door genade om God te doen is, dan zal het ook voor ons op Gods tijd meevallen.
Het is alsof wij die oude Simeon ons horen toeroepen (want zulke zielen spreken nog nadat zij gestorven zijn):
Gij die God zoekt, in al uw zielsverdriet,
Houd aan, grijp moed, uw hart zal vrolijk leven;
Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet:
Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven! (Psalm 69:13).
De Heere zegene deze regelen om Zijns zelfs wil voor dat volk dat Christus nog mist, maar dat geen rust kan vinden voor en aleer zij Hem gevonden en ontvangen hebben als hun persoonlijk Eigendom. Dan zullen zij Hem verheffen als het hoogste van hun blijdschap en met Christus in God eindigen. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1969
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1969
The Banner of Truth | 20 Pagina's