DE TROOST VOOR ISRAEL OP DANKDAG
Jesaja 44:21 b: “Israel! gij zult door Mij niet vergeten worden.”
Wij leven in dagen, dat er vele menschen bidden en danken kunnen. En als het dankdag is het met groote woorden, danken en loven. Maar van verootmoediging en vernedering voor God daar vernemen wij weinig van in de bange dagen die wij beleven. En het wordt veelal vergeten dat de mensch van nature niet bidden en danken kan. Het is vrije genade alleen om dat op de school des Heiligen Geestes te mogen ervaren deze Goddelijke lessen.
De oude vromen zeiden wel eens: “Het moet er maar eens op aankomen.”
De landman moet zijn vee maar eens gestorven zien aan de pest, zijn oogst vernield door den hagel: “Het moet er maar eens op aankomen.” De moeder haar kind moeten overgeven, door den dood, die ook dit jaar in onze levenstent is binnen gekomen. En dan moet het dankdag worden in het jaar 1969, en wij ervaren moeite en verdriet. O, dan wordt de opstand in het menschelijk hart openbaar, en de vraag wordt gedaan: “Waarom zoo veel leed en ellende op de wereld? En hoe kan ik nu dankdag gaan houden?” Maar lezer, ik wensch u toe, dat de Heere u mocht ontdekken dat dit opkomt op grondslag van onze vijandschap tegen God. Dat de Heere up op dankdag mocht laten zien, dat wij God geen God willen laten. Van nature twisten wij met God, dat is ons bestaan in Adams bondbreuk. Maar Gods volk na ontvangene genade heeft daar ook kennis aan; o, dat twisten met God, twisten met onzen Formeerder.
Maar het onderscheid van den natuurlijken mensch en de Kerk des Heeren is dit. De onbekeerde mensch die gaat door met twisten en roept steeds uit: “Wat loon is er om God te dienen?” En al kan de strijd bang wezen voor Gods Kerk om onder God te vallen, toch de Heere zal Sion niet vergeten.
O neen de Heere staat voor Zijn volk in. Zou de Heere u eerst lokken in de woestijn en daarna laten omkomen? Eerst spreken naar uw hart, en daarna u vergeten?
Na ontvangene genade wat een schuld. Kunt gij dankdag houden? Wat een krenken van Gods deugden. Maar wonder van genade. Wel kastijd de Heere, maar Hij doet honig kleven aan de roede. Troost van genade: “Israel! gij zult door Mij niet vergeten worden.”
Deze heerlijke woorden zijn gericht tot Israel. Israel beteekent: “Strijder Gods.” Het beteekent niet “bestrijder Gods.” Van nature zijn wij allen bestrijders des Heeren en verstaan geen biddag en geen dankdag. Wij willen niet overtuigd zijn van zonde en gerechtigheid en oordeel. Wij willen niet bidden tot de Heere om danken te leeren. Wij zetten ons over de roepstemmen van dood en eeuwigheid heen. En toch wij zijn Kerkelijke menschen en gaan dankdag houden. Maar als gij in ijver zijt om een gestalte mee te brengen,is het niet een bestrijding van God, die zegt dat Hij zelf zijne wet op de tafelen van hun hart schrijven zal? Gods volk leert zich kennen als bestrijders Gods, maar zalige bediening te mogen ervaren: “Gij zijt mij te sterk geweest, Gij hebt mij overmocht.” De Bruid uit het Hooglied kwam tot die Geestelijke inzinking, dat zij te huis komende zich ter ruste begaf en haar Bruidegom kloppen liet aan de deur. “Ik heb mijn rok uitgetogen, hoe zal ik die wederom aantekken; ik heb mijn voeten gewasschen, hoe zal ik ze wederom bezoedelen?” Is dat ook uw gestalte, volk van God? Maar als door de werking des Heiligen Geestes de liefde weer wakker gemaakt werd, en zij ontroerd opsrong om open te doen, en haar bruidegom door gegaan was, dan was zij een strijder Gods, want dan liep zij door de straten om Hem te zoeken of zij Hem ook vinden mocht. Weet gij wat een strijder Gods is? Een worstelaar met God, zoo als Jacob te Pniel, die den ganschen nacht worstelde met den Heere. O, Gods volk krijgt bevindelijk iets te verstaan van die worsteling. Een worsteling om verzoening, om gemeenschap, om troost, om sterkte, om verzuchting om dankdag te mogen houden. En dat volk van God wordt door vrije genade van een bestrijder een strijder voor de Heere en Zijn dienst. En die strijd blijft, maar ook de bestrijding blijft.
Ja een bestrijder naar het vleesch tot den dood, dat komen ze nooit te boven. O, daar hebben ze wel eens een smart over in hun leven. Een bestrijder naar het vleesch, en daarom vinden wij onze beschuldiging als het waarlijk dankdag mag worden. Alles schuld, door eigen schuld, is de ware belijdenis van dat volk. Maar wat groot aan dat arme en ellendige volk geeft de Heere Zijn dierbare belofte: “Israel, gij zult door mij niet vergeten worden.” Maar wat een heerlijke grondslag voor Gods volk, het is ook niet mogelijk. Neen het is onmogelijk lezers. Want wie is het die: “Mij?”
Het is de Heere. Hij is Die God Die van eeuwigheid zijn volk gekend heeft. Het is Die God Die Zijn volk van eeuwigheid verkoren heeft.
De verkiezing is het besluit Gods, waarin Hij uit volkomen souvereiniteit bepaalde, welke met name bij Hem bekende personen Hij in Christus bestemd heeft om in hen tot hunne zaligheid Zijne barmhartigheid luisterrijk te verheerlijken, en door welke middlen Hij zelf die personen tot de zaligheid brengen zal. In den tijd wordt de verkiezing van eeuwigheid gewis volvoerd I Cor. 1:26–28. De Heere trekt de Zijnen in dit leven. Hij rukt ze als een brandhout uit het vuur naar Zijn vrijmacht. En die verkiezing van eeuwigheid is onveranderlijk. Niemand zal ze rukken uit de hand des Vaders. De verkiezing is de diepe en onuitsprekelijke troostbron van Gods arm en in zich zelf gansch verloren volk. Zij worden zalig, niet omdat zij dit willen, maar omdat God het wil. Neen God kan ze niet vergeten, om dat Zijn liefde een eeuwige liefde is. De liefde is zoo groot, dat de Vader zelfs Zijn Zoon heeft overgegeven tot een rantsoen voor de zonde der Zijnen, zoo groot dat de Zoon vrijwillig Zich gegeven heeft.
De Heere kan ze niet vergeten, het is Gods werk dat door wedergeboorte in de voorwerpen van Zijn eeuwige liefde, gewerkt wordt door Woord en Geest. Het waren toch tranen, door de Geest Zelf geperst, die in berouw geschreid werden, de zuchtingen waren toch Zijne zuchtingen, de gebeden Zijne gebeden? Neen nooit zal de Heere Zijn werk vergeten. God is de onveranderlijk Verbonds God, die het werk Zijner handen niet varen laat.
Daarom tot troost, volk van God, met zekerheid komt de Heere te zeggen: “Israel gij zult door Mij niet vergeten worden.” Neen de Heere vergat niet, vergeet niet en zal ook nooit vergeten. O, mochten wij daar eens een pleitgrond voor hebben te midden van oorlogsgevaren om dankdag te mogen houden: “Heere niet om mijnentwil, maar om Uw deugden wil; ach vergeet mij niet! Ik ben het waardig dat Gij mij vergeet, verdoemelijk voor God, maar neen Gij zult mij niet vergeten om Uwer goedheid wil.” Dan kan het dankdag worden, te midden van het oordeel.
Vergeten, wat beteekent dat? Het is veel sterker dan verlaten. Wij kunnen iemand verlaten, terwijl wij toch met weemoed aan iemand denken. Maar als men iemand vergeet, dan is zelfs de gedachte aan hem weggegaan.
En nu is het de bevindelijke weg met Gods kinderen in de worstelstrijd des levens, als of de Heere zelfs de gedachte aan de Zijnen heeft weggebannen. Zijn er soms nog lezers die daar ook kennis aan hebben? In Amerika of Canada? Dat zijn lezers die het verstaan dat er plaats gemaakt moet worden voor dankdag. Ze verstaan Psalm 13: “Hoe lang, Heere zult Gij mijner steeds vergeten?” O, het geestelijk Sion moet zooveel klagen: “De Heere heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten.”
O, misschien is het reeds een geruimen tijd geleden, dat gij met een verschijning des Heeren verwaardigd werd. En wij zijn zoo gewoon te zeggen: “Het is een donkere tijd.”
Maar vergeet dit niet, de Heere blijft de zelfde. Hij is de Goedheid Gods die zoo veel weldaden komt te schenken in natuur en genade. Wat is de Heere het waardig om groot gemaakt te worden. Wat een dank stof voor dankdag. Maar gij kunt uw hart niet mee krijgen om te danken. Maar ik vraag u, hebt gij wel eens gevraagd en onderzocht, wat daarvan de oorzaak kon zijn? Zeker de Heere is vrij in de bedeeling der genade, maar als de Heere Zich niet in gunst aan Zijn volk openbaart, kan het wel zijn dat er zonde en afwijking ligt tusschen God en hunne ziel. Daarom betaamt wel onderzoek in verzuchting tot God.
Alleen als Gods kinderen zich schuldig kennen en belijden, zal de Heere hen genadig zijn. O, mocht het daar komen met u, die in donkere wegen van verlating moet wonen. En nu zijn het niet altijd bijzondere zonden, die het aangezicht Gods verbergen. O neen, dat kan ook de verkouding des gemoeds zijn, en vergeet niet de zonde van nalatigheid. Somtijds verbergt de Heere Zich voor Zijn volk om hun geloof en liefde te beproeven en ze te oefenen in het wachten op de Heere. Dan wil Hij ons hart begeerig maken naar Hem. Dan geeft Hij zelfs in de donkerheid genade om met den profeet te getuigen: “Maar ik zal uitzien en wachten op de God Mijns heils, mijn God zal mij hooren.” Moogt gij dat ook getuigen?
Houdt dan moed, hoe donker het ook moog wezen. De Heere antwoordt: “Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon haars buiks?” Ofschoon deze vergate, zoo zal Ik toch uwer niet vergeten, Zie Ik heb u in Mijne handpalmen gegraveerd, uwe muren zijn steeds voor Mij.”
Hebt gij daar kennis aan, lezer? Wij gaan dankdag houden, hebt gij reeds gedacht aan een goed maal eten met vrienden en bekenden voor dien dag?
Maar denk eens aan het voornaamste, dat wij een borg moeten hebben voor de groote eeuwighend. O vreeselijk te vallen in de handen van den Levenden God. Eenmaal te moeten kermen in de hel door eigen schuld.
Wij leven nog in het heden der genade. Zoek dan den Heere terwijl Hij te vinden is. Wij gaan naar ons eeuwig huis, nog een maand en het jaar 1969 weer is voorbij. Hoevele jongens zijn niet opgeroepen voor den dienst? En hoevelen zullen niet volgen? O wij hebben een dankdag te midden van de oordeelen Gods op de aarde. Alles roept om het oordeel Gods. Zonde is geen zonde meer. Wie bekommert zich om Gods dag? Gods naam… wie telt de vloeken?
Dansend en springend gaat ons volk het verderf tegemoet; verblind voor het kwaad omdat het Gods Woord verwierp. Ouders, let op uw kinderen. Tracht hen in liefde te weerhouden van de zonde wegen. Gaat met uw gezin naarstig op naar Gods huis. Spreek met uw kinderen van God en Zijnen dienst. Vergeet toch de verantwoordelijkheid niet. O dat wij het nog eens vernamen dat er verlorenen met God werden verzoend. Gods volk moet klagen van dorheid. Maar de Heere vergeet Zijn Kerk niet. Och dat het eens eigen schuld mocht worden. Hoe groot zijn de afwijkingen; hoe is het goud verdonkerd. Met de Kerk van den ouden dag moge het onze taal worden: ‘Ik zal opstaan en wederkeeren tot mijn vorige man, toen was het beter dan nu.” Dan zal het gewis dankdag worden. Dan is het een vanzelfheid danken door de bediening des Heiligen Geestes.
Dankdag op een zondige aarde. Dankdag gehouden door zondige menschen. Maar volk van God het zal niet altijd zondigen blijven. O, die strijd van binnen en van buiten. Als dan onze ziel met hijgend verlangen door Gods genade Hem verbeidt en naar Hem uitziet, omdat zij buiten Hem niet leven kan, en met Augustinus uitroept: “Wanneer zult Gij tot mij komen?” Ziet dan spreekt de Heere: “Israel, gij zult door Mij niet vergeten worden.”
Het zijn maar oogenblikjes voor Gods Kerk, maar dan krijgen we wel eens een zalig verlangen om eeuwig dankdag te houden in den Hemel. En dan?…
De reis is voleind.
De pelgrim is thuis.
De ziel is verlost.
God alleen krijgt de eer.
Eeuwig danken in de hemel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1969
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1969
The Banner of Truth | 20 Pagina's