DAVID’S OPZIEN NAAR GOD
Psalm 25:15: Mijne ogen zijn geduriglijk op den Heere, want Hij zal mijne voeten uit het net uitvoeren.
I
David, de man naar Gods harte, die reeds jong den Heere vreesde, is toch vele malen afgezworven van Hem, Die hem gekocht had met Zijn dierbaar hartebloed.
Dan had hij geen nabij leven en geen ware verzuchtingen. Zijn gebedsleven was dan versomberd. Er was geen opening naar Boven en geen behoefte om dicht bij Zijn Maker te zijn, die hem zovele malen gegeven had: psalmen in de nacht.
Maar mocht hij, door de genade des Heeren, weer teruggebracht worden van zijn dwaalwegen, dan mag hij zich verbonden weten aan de Troon der Genade, om daar met al zijn noden en behoeften een plaatsje te mogen ontvangen.
Dan smeekte hij GEDURIG. Immers onze tekst zegt: Mijne ogen zijn geduriglijk op den Heere. En dan hopen we, mijn lieve lezer en lezeres dat ge verstaan moogt dat het hier over het gebedsleven van David gaat.
Hij spreekt hier over zijn “ogen.” Meermalen wordt deze spreekwijze gebruikt in het Woord des Heeren, om uit te drukken dat hij zijn noden en behoeften aan de Genadetroom mocht bekend maken.
In het natuurlijke leven is het immers zo: Als ge iemand vertrouwt en ge verwacht wat van hem, dan ziet ge naar hem op. Dan kijken uw ogen naar hem waar ge mededogen en hulp van verwacht.
Denk ook maar aan een kind, dat zo verlangend naar moeder kan zien; waardoor zij als het ware in de ogen van het kind ziet wat het van haar begeert.
In Psalm 3 zingt de dichter: Op U vest ik het oog. En dat was een kostelijke zaak, want de Heere had zijn ogen verlicht om alleen op Hem te zien.
Denk aan Psalm 25 berijmd: De ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts, om op God te letten. Hij die trouw is, zal mijn voet voeren uit der bozen netten.
En Psalm 34 deelt ons mede van een arm volk: Zij sloegen het oog op God.
Ja, de Heere raadt het Zijn kinderen ook ernstig aan: Ps. 37: Houdt in uw weg het oog op God gericht. En Psalm 42: Hoop op God, sla ’t oog naar Boven.
Er zijn wel andere tijden in het leven van de kerk des Heeren. Hoort maar hoe men dan kermen moet: Mijn zonden zie ik mij steeds voor de ogen zweven.
Maar onze tekst zegt dat het oog van David geduriglijk op den Heere gericht is. Hij leefde toen dicht bij den hemel. Het was geen voorbijgaande zaak in die tijden voor hem. ‘t Was een bede zonder ophouden, omdat hij de Heere werkelijk nodig had en weer aan de weet was gekomen dat het buiten den Heere in zijn leven niets waard was. ’t Was dan ook een aanhouden vragen en smeken om de hulpe des Heeren.
Neen, toen was het nog niet zo’n slechte tijd voor hem. Elke dag had hij den Heere nodig. En bij dagen en bij nachten mochten de verzuchtingen naar den hemel opklimmen waar zijn dierbare Koning woonde, Die hem niet zou begeven en niet zou verlaten.
Het was geen verstands beged, ook niet alleen gevoel dat sprak. Het was een geschonken gebed uit den hemel.
Wat zou het, ook vooral in deze angstaanjagende tijd, profijtelijk zijn, als er temidden van alles wat ons wedervaart, meer gevonden werd dat biddende leven; dat leven dat buiten den Heere niet kon. Voorwaar, we zouden er profijt van hebben en Sion zou nog eens wat goeds van den Heere te vertellen hebben.
Een recht biddend leven is een nabijleven aan de Troon der Genade. Een liggen aan de voeten des Heeren.
Dat is ook een leven dat de zonde moet haten, omdat God ze haat. En een leven dat bang is om Gods gunst te moeten derven.
O, zijn ogen zijn zonder ophouden gericht naar den Heere. Ik liet niet af, mijn hart en oog, op te heffen naar omhoog.
Een waar gebed, een echt gebed, een geschonken gebed, dat is een vurig gebed.
Dat is een aanklevend leven, dat vandaag de dag schier weg is, ook in het leven van’s Heeren lievelingen.
Maar dat mag ook een hoopvol gebed zijn. Want elders roept de dichter het uit: Mijn God zal mij horen.
Want de vraag mag hier neergeschreven worden: Aan Wie bidt David toch eigenlijk?
Wel, mijn medereiziger, hij mag bidden tot de Grote Hoorder der gebeden. Zijn oog is geslagen op de Vriend van zijn ziel. Van Hem alleen kan hij hulp, redding en verlossing verwachten.
Riep hij het niet uit: Ik riep God niet vruchteloos aan, Hij wil mij niet versmaan in al mijn tegenheden. Hoe kostelkjk toch, om zo’ bij den Heere terecht te komen en alles van den hemel te mogen verwachten, ook, ja juist in diepe wegen.
Dezelfde man, (en zo mochten er onder onze nog mannen en vrouwen gevonden worden, en jonge mensen en kinderen), kon getuigen: Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.
Die grote Hoorder der gebeden; Hij juistert naar Zijn bedelende kinderen. En vragen we ons dan maar af: Horen we al bij dezulken? Want Hij merkt op het geschrei van Zijn gunstgenoten.
En het is zo nodig voor een ieder om te leren, in de weg des gebed, van den Heere leringen te ontvangen, maar ook te verstaan dat alle verwachtingen wegvallen, behalve om door genade het van den hemel te verwachten. Volgende maal verder.
Lethbridge
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1972
The Banner of Truth | 1 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1972
The Banner of Truth | 1 Pagina's