MEDITATIE
Psalm 25:15: Mijne ogen zijn geduriglijk op den Heere, want Hij zal mijne voeten uit het net uitvoeren.
II
De vorige maal, aan het einde van ons stukje, vroegen we tot Wie David toch eigenlijk wel bad?
Wel, hij mag bidden, en hij kan het niet laten, tot de God van zijn leven. David bidt tot de Heere zijn God. Want hij bidt tot de Heere, en dat is de “Ik zal zijn Die Ik zijn zal,” de Onveranderlijke. Hij mag roepen tot de eeuwige God, die gisteren en heden Dezelfde blijft, en tot in alle eeuwigheid.
Och, dat we er meer bij gebracht werden in onze dagen, het zou zo profijtelijk zijn voor eigen hart en leven.
Het gaat hier om de Drie-enige God. Davids leven ligt in die God verankerd. Hij mag roemen in het souvereine welbehagen des Vaders. En hij wist het door ervaring: Door U alleen om het eeuwig welbehagen.
Wat een voorrechten had die man verkregen! Hij wist zich verlost door het bloed van den Heere Jezus Christus. Hij wist het bij bevinding dat Die alleen Zijn volkomen Zaligmaker was, en voor tijd en eeuwigheid hem als Zijn oogappel bewaarde.
Maar hij kende ook de Heilige Geest als de Toepasser van de door Christus verdiende weldaden. En hij kende Hem ook als de Werkmeester des geloofs.
Daardoor weet hij het ook dat de Vader nooit zonder de Zoon werkt, en de Zoon nooit zonder de Vader. Maar hij weet voorts ook dat de Heilige Geest hem heeft leren bidden. Ja, die Geest getuigde met zijn geest dat hij een kind van God was. En dat hij een Voorspraak had bij den Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. Die ook een verzoening was voor zijn zonden.
In deze tijden van verwarring en vervlakking is het toch, dachten we, wel eens goed om er op te wijzen dat velen het zo met de weldaden kunnen doen. David alzo niet. Hij had de weldoener nodig, en heeft daarvan dan ook de rijke vruchten ervaren, juist ook in dagen van druk en verdriet en moeite.
Daarom ziet zijn tot God druipend oog ook dat de uitkomst een gezegende uitkomst zal zijn. En dat de Heere hem niet zal begeven noch verlaten, ook al had hij het er naar gemaakt. Maar dan altijd alleen in de weg der innerlijke vernedering des harten.
Veelal verwacht de mens, ook Gods volk, het van de verkeerde plaats. Verwachten we het van de heuvelen en van de bergen. Maar David had hoger mogen zien. Wij ook, mijn vrienden?
Davids verwachting was van de Heere nu alleen. Vandaar dat hij vol verwondering uit mag roepen: Want Hij zal mijne voeten uit het net uitvoeren.
Wat bedoelt hij hiermede? Wel, hij gebruikt een eenvoudig voorbeeld uit het natuurlijke leven. De vogelvanger zette zijn net uit om de argeloze en onschuldige vogel te vangen en hem op te sluiten. De vogels liepen er in zonder dat ze er erg in hadden. De vogelvanger stelde zijn net dan ook heel listig op, en wachtte totdat het vogelke er ingelopen was, trok dan aan de lijn en het net klapte dicht. Verward in het net, kon het arme beestje spartelen wat het wilde, maar het hielp niet meer, het was een prooi geworden van de vogelvanger.
Dit beeld gebruikt Gods knecht om het listige en goddeloze bedrijf aan te tonen van de in- en uitwendige vijanden van Gods strijdend Sion op de aarde.
O, deze man weet er wat van. Op een andere plaats moet hij het uitroepen: “En die rusteloos mijn val, heet en wrevelmoedig zoeken.”
Het gaat altijd tegen het levende kind. Het gaat altijd tegen en om het heilige werk van God. De satan gunt er niet een aan Christus en zal alles in het werk stellen om ze te vangen in zijn sterke poten.
En toch? Hier weet David: Het zal niet gelukken. Immers: De booswicht zal het geweld nooit tegen Hem gelukken. Tegen dat werk van Christus kan de vorst der duisternis, met al zijn listen en lagen, toch niet op, en straks moet hij het eeuwig verliezen. Dat is ook een waarschuwing voor hen die zo gaarne het ware leven benauwen.
De Heere zal hem uit het net “uitvoeren”, en dat is een werk dat een mens niet zou kunnen. Het zou een onmogelijk werk zijn. En dikwijls moet een Sioniet, als er tenminste wat licht van den hemel over schijnt, maar klagen door eigen schuld in het net gekomen te zijn.
En dat uit dat net uithalen doet soms pijn. Zoals een vogel zich al vaster in dat net werkt, zo heeft een kind des Heeren zich soms zo vastgewerkt in allerlei ongerechtigheden, dat het onmogelijk schijnt om er ooit uit verlost te worden. En zelf heelwat geprobeerd om er uit te komen. Maar dat pogen is vruchteloos en maakt tenslotte de benauwdheden nog groter.
Daarom is het altijd weer nodig, voor het eerst en bij vernieuwing, dat de Enige Redder, de Zaligmaker, er aan te pas komt. En wonder (hebt ge het al eens mogen bewonderen?) als de Heere dan betoont nog te willen helpen. En dat voor één die het niet verdiend heeft. Klinkt het niet: Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer? Alleen in de weg van zelf niets meer te kunnen doen, wordt het waar dat de Heere van de helse legerscharen verlossen zal. En deze knecht weet dan ook: door den Heere kan zijn voet alleen veilig gaan. Ja, hij weet: Als mij geen hulp of uitkomst bleek, hebt Gij, o Heere, mijn pad gekend.
Dit wordt u van harte, in een rechte weg, toegewenst door Uw vriend.
Lethbridge
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1972
The Banner of Truth | 1 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1972
The Banner of Truth | 1 Pagina's