Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIJ VERSTONDEN HET NIET

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIJ VERSTONDEN HET NIET

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak.” Luc. 2:50.

PART II

Het is eigen schuld dat wij God kwijt zijn. In het Paradijs ligt de oorzaak. En daar moeten wij weer terugkomen. Hadden Jozef en Maria bij den Heere Jezus gebleven, dan waren zij Hem niet kwijt geraakt, maar och de mensch gaat zelf maar loopen. Wat zijn wij toch dwaas uit en van onszelven, en dan komt steeds meer aan het licht. Ook in dit geval. Zij hebben Christus gevonden in den tempel. Daar zat Hij in het midden der leeraren hen hoorende en hen ondervragende.

Maar instee van nu verblijd te zijn, zijn zij verslagen. Zij vreesden de omgeving waarin zij Hem vonden. Zij waren bezorgd of Jezus ook wellicht het geheim Zijner geboorte aan de Schriftgeleerden ontdekt had, en hun gevoel zeide hen, wat zich later ook verwezenlijkte, dat van de Schriftgeleerden des volks niet het goeds, maar het kwade voor Jezus te wachten was. Toch hadden Jozef en Maria verblijd moeten zijn.

Christus vervulde daar aanvankelijk wat van Hem geprofeteerd was. Hij gaf daar proeven van Zijn Goddelijke heerlijkheid, en dat Hij de ware Messias was aan de vaderen beloofd. Maar och, bekommernis en angst had het hart vervuld. En omdat het alles zoo voor hen bedekt was, en zij zich geen rekenschap konden geven van wat er eigenlijk plaats had, daarom al die onrust in hun hart. Er was geen rede voor, maar Maria kwam daar ook openbaar als een mensch. Met welke genade dat het God ook behaagd heeft ons te bedeelen, wij blijven met dat alles maar zwakke menschen. Gelukkig dat de Heere zegt: Gij nu, o mijne schapen, schapen mijner weide, gij zijt menschen, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere, Heere. Ezech. 34:31.

Maria deed daar een misslag, door te zeggen: Kind waarom hebt Gij ons zoo gedaan? Zie Uw vader en ik hebben U met angst gezocht. Waarom zijt Gij niet bij ons, of onze familie, en vrienden gebleven, zoodat Gij gelijktijdig met ons waart teruggekeerd. Nu hebt Gij ons, niet wetende, waar U te zoeken, in grooten angst gebracht. Hadden zij verstaan waarom Christus was achtergebleven, dan hadden zij anders gesproken. En daarbij Maria wist het toch wel, dat niet Jozef maar dat God Zijn Vader was; dat Hij was van hemelschen oorsprong. Och neen daar is geen verontschuldiging voor onze blindheid en voor onze dwaasheid, maar anderzijds laten wij veel meer luisteren naar de liefelijke behandeling van den Heere Jezus van zulke zielen. Hij heeft medelijden met de zwakheden Zijns volks. Wat is Hij zachtmoedig en nederig van hart. Den Heere Jezus had recht en grond om veel tegen Maria te zeggen, maar daar in het publiek bestraft Hij hen zoo zacht. O laat ons er uit leeren om in het publiek niet noodeloos te kwetsen en te bedroeven.

Zijn wij onder vier oogen dan kunnen wij anders spreken dan in gezelschappen. Wij zijn hoogmoedig en hard tegenover anderen. Dien Farizeer komt bij ons zoo vaak op den voorgrond, en dan blijkt het dat wij meer kunnen bederven, dan goed maken. Met zachtheid bestrafte Christus hunne buitensporige bezorgdheid over Hem. Christus wist het dat Hij was onder de zorg en de bescherming van Zijn Vader.

Niet woordelijk, maar zakelijk wordt Jozef er buiten gezet, en Maria tevens. Zijn werk was in de dingen Zijns Vaders. Zij verstonden Zijn profetisch ambt niet. Jozef en Maria hadden veel meer gedacht aan een paleis, aan een troon, dan aan den tempel. Reeds bij de geboorte in Bethlehems kribbe heeft de Vader de heerlijkheid van Zijn Zoon ten toon gespreid, zoodat de herders Hem aanbaden, en Simeon God loofde. Maar ook in Zijn jeugdig leven blonk de glans van Dien Goddelijken Middelaar.

De heerlijkheid van Zijn Persoon, kwan openbaar, en de voortreffelijkheid van Zijn ambt bleef niet verborgen, want allen die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. De eeuwige Wijsheid kwam openbaar. In dien tempel heeft Christus het opgemerkt, dat al die offeranden wezen op Hem; dat Hij het lichaam was van al de schaduwen, en dat Hij straks als een Lam ter slachting zou worden geleid. Hij moest zijn in de dingen Zijns Vaders:

a. om de geschonden deugden Gods weer op te luisteren.

b. om Zijn volk in die gemeenschap des Vaders te herstellen,

c. en om te verwerven dat al Zijn volk daarin zijn verlustiging zou vinden.

Christus gansche leven was Borgtochtelijk, voor al de Zijnen; maar dan ook alleen vor de gegevenen des Vaders. Dat heeft Christus daar duidelijk in het licht gesteld. Want die woorden: Wist gij niet dat Ik moest zijn in de dingen Mijns Vaders, sprak Christus niet tot de leeraren, maar tot Maria en Jozef. Hij had zich in de eeuwigheid voor Zijn volk verbonden. In de tijd Zichzelf voor Zijn volk gegeven, en nu wil Hij de dwalenden van geest tot verstand brengen, en opdat de murmureerden de leeringen zullen aanemen. Maar dat alles op Zijn eigen tijd.

Want zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak. Jozef en Maria hadden de schuld dat zij Jezus kwijt waren niet bij zichzelf gezocht. Het is genade wanneer wij onder alles schuldenaar mogen worden.

En wanneer wij nu lezen dat zij het niet verstonden, dan wil dat zeggen dat zij de diepte van de woorden niet verstonden. Hun oog was toen nog gesloten voor Zijn Borgtochtelijke bediening. Om de zaken te verstaan, is niet alleen noodig een geopend oog, maar wij hebben ook licht van noode.

God moet bij aan en voortgang onze oogen openen. David bad: Ontdek mijne oogen, opdat ik aanschouwe de wonderen van Uwe wet. En telkens heeft Gods kind ook noodig licht van den hemel. Al zijn de zaken nog zoo klaar, zoolang wij er geen licht over hebben, dan tasten wij als een blinde naar den wand. En nu kunnen wij zelf dat licht niet ontsteken, och neen, dat moet den heere Jezus doen door Zijn Geest, Die ons het rechte verstand, maar ook het “recht verstaan” schenkt. Onze afhankelijkheid komt maar steeds meer openbaar. Neen er is geen rede voor ons, om ons te verheffen, wij worden steeds blinder in onszelf.

Het is daarom voor dat volk zoo noodzakelijk dat God hen verlicht, en dat Christus als die Groote Profeet en Leeraar der gerechtigheid Zijn Gezegende bediening in hen verheerlijkt. Zelfs bij het eenvoudige lezen van de waarheid gebeurt het hun, dat zij zeggen: Heere nu gevoel ik dat er een oneindige diepte en beteekenis aan ten grondslag ligt, maar ik weet toch niet waar ik er mee heen moet. Dat gevoel is er bij Jozef en Maria ook geweest, doch zij konden het op dat oogenblik maar niet verstaan, en dat naar al de geheimen die hun reeds bekend gemaakt waren. Maar och daar zijn ook zooveel tijden dat wij te wijs zijn om dwaas te zijn. Het zit er zoo diep in bij den mensch om als God te willen zijn, en daarom doen wij ons zoo vaak anders voor dan dat wij zijn. Onze dwaasheid is zoo groot, en met al onze beschouwende kennis kunnen wij toch niet verstaan de verborgenheden Gods. Het is wat voor ons hoogmoedig bestaan om het eerlijk te bekennen dat wij het niet verstaan. Doch ook te dien opzichte is er bij de oprechten goedwilligheid.

En een mensch die het niet weet, kan geleerd worden. Voor Maria die het alles in haar hart mocht bewaren, is er een tijd gekomen, dat zij het verstaan mocht. Vanzelf hier in deze bedeeling blijft er meer bedekt en verborgen, dan dat ontdekt en geopenbaard wordt. De volle diepte, en de rijke beteekenis van Christus woorden, zal in de eeuwigheid volkomen verklaard worden. In den hemel zal er geen duisternis meer in ons verstand zijn, en dan zullen wij ook verlost zijn van al die onvatbaarheid waar wij hier mee bezet zijn.

In den hemel zullen de gevolgen van den val, en de overblijfselen van de zonde niet meer zijn. Immers daar zal het volle licht opgaan, en zullen de verlosten wandelen in het licht van Gods aangezicht. O wat een verlossing zal dat toch zijn voor allen die den Heere Jezus Christus hebben liefgehad in onverderfelijkheid.

Doch het is maar weer voor elk persoonlijk de vraag of wij tot die gelukkigen behooren. Dat het een nauw onderzoek is blijkt ook wel uit dit gedeelte der Heilige Schrift. De leeraars in den tempel waren verwonderd over het verstand en de antwoorden van den twaalfjarigen Jezus. Maar later hebben zij zich aan Hem gestooten, en beraadslaagd om Hem te dooden.

O onderzoek toch jong en oud, klein en groot of God u wel eens heeft aangesproken? Heeft den Heere Jezus wel eens ooit iets tegen ons gezegd?

Hij spreekt tot elk die voor Hem leeft.

Dat woord van God is als een vuur, en als een hamer dat de streenrotsen vermorzeld. Het is als een tweesnijdend scherp zwaard, dat doorgaat tot de verdeeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, Hebr. 4:12. Het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft. Het brengt ons aan de grond, in het stof, tot bekeering. En al is Christus in den hemel verheerlijkt aan de Rechterhand Zijns Vaders, maar Hij spreekt door Zijn Geest en Woord tot Zijn volk.

Dat volk kent de stem huns liefsten. O het is zulk een blijdschap voor hen Zijn stem te mogen hooren. Maar wanneer wij daar vreemdeling van zijn, en vreemdeling van zullen blijven, dan zal het vreeselijk zijn in de ure des doods, en in den dag der eeuwigheid. Wij zullen hier zijn stem moeten kennen. God spreekt in zegeningen en in oordeelen. Hij spreekt door Zijn Woord tot ons. Doch het wordt ons met ernst toegeroepen: Heden, indien gij Zijn stem hoort, zoo verhardt uwe harten niet. O sla toch die stem niet langer in den wind, maar dat de tijd nog eens moge aanbreken, dat dooden zullen hooren de stem des Zone Gods, en die ze gehoord zullen hebben die zullen leven. Maar volk des Heeren, tot u sprak God, uit Zijn heiligdom. Hij spreekt gedurig tot u, doch wat wordt het openbaar dat wij in onzen val ook de “opmerkzaamheid” zijn verloren.

En dan al spreekt God met kracht, wij moeten er nog maar steeds licht over krijgen, dat het Gods stem is. Er zijn wat menschen die dadelijk weten waar het vandaan komt. Doch Gods ware volk is daar zoo vaak bekommerd onder, want Satan kan zich ook veranderen in een engel des lichts.

Dan zeggen zij: Heere: mag ik het weten of het U stem was. En worden zij dat gewaar dan hebben zij nog een verklaring noodig, wat de Heere te zeggen heeft. Zoo is het bij den aanvang, maar zoo is het ook bij den voortgang in ons leven.

Denk maar aan de kamerling van Candace. Dat hij een verkorene Gods was, en door den Vader getrokken uit dat heidensche land, dat is klaar genoeg. Hij had wat hij miste en kwijt was gezocht in Jeruzalem, maar diep teleurgesteld is hij teruggekeerd. Op zijn terugweg las hij uit den profeet Jesaja. Dat er iets bijzonder lag in wat hij las, dat kon hij wel gevoelen, maar toen Filippus aan hem vroeg: Verstaat gij ook, hetgeen gij leest, was zijn eerlijk en oprecht antwoord: Hoe zou ik toch kunnen, zoo mij niet iemand onderricht.

Wij hebben onderwijs van den hemel noodig, en God Zelf moet door Zijn Geest de zaken maar verklaren in ons hart.

Ook tot dat einde gebruikt de Heere middelijk Zijn ingestelde ordinantien, waar Hij Zijn volk aan verbindt, en Zijn zegen over schenkt. Het is een weldaad wanneer er maar veel behoefte aan dat Goddelijk onderwijs zijn mag.

En zoo is het ook wanneer den Heere Jezus tot dat volk spreekt. Het is toch zoo menigmaal in ons leven: Zij verstonden niet wat Hij tot hen sprak. Wat Christus spreekt is duidelijk genoeg, maar wij zijn zoo blind en onvatbaar. Het kan zoo lang blijven liggen, eer dat het licht er over opgaat. Daarom beloofde de Heere Jezus aan Zijn discipelen ook den Heiligen Geest. Dien Geest zou hen alles indachtig maken, wat Hij tot hen gesproken had. Daarom krijgt dat volk dien Heiligen Geest zoo noodig. Ja Hij wordt onmisbaar voor hen. Dat het ook zoo in onze harten mocht zijn gedurig, om aan den hemel gebonden te liggen, voor de oplossing van onze ziel in een Drieeenig God, en tot het rechte verstaan van Christus Persoon en werk. Dan zullen wij ons in Hem verblijden, en Hem verheffen als het hoogste van onze blijdschap. Hij was de Zoon des Vaders, maar werd ook de Knecht des Vaders, en was in het Huis Zijns Vaders, om te doen de dingen Zijns Vaders, tot de verheerlijking Zijns Vaders, wat leiden zou tot de verlossing van de kinderen Zijns Vaders, opdat de Vader Zijn Zoon eeuwig zou verheerlijken. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1974

The Banner of Truth | 20 Pagina's

ZIJ VERSTONDEN HET NIET

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1974

The Banner of Truth | 20 Pagina's