Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIDDAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIDDAG

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Part I

In deze dagen komen wij samen om God’s zegen af te smeeken over het gewas des lands, en over den arbeid van onze handen. Och of het God behagen mocht over ons samen uit te storten den Geest der genade en der gebeden. Dat God door Zijn Geest het ons mocht leeren, waar wij toch niet weten te bidden gelijk het behoort. Wij kunnen niet anders dan onszelf maar bedoelen, en beoogen de eere Gods niet, tenzij God door Zijn Geest er ons uit genade om Christus wil toe verwaardigd.

Het is dezen maand weer Biddag. De velden zullen weer bearbeid en het zaad aan den schoot der aarde toebetrouwd worden. Een ieder zal weer uitgaan om te doen wat zijn hand vindt om te doen. Maar daartoe heeft een ieder wie hij ook zij, en tot welken arbeid dat God ons ook geroepen heeft van noode, dat God hem kracht en sterkte zal geven. Van dag tot dag moet God Zelf ons bekwamen en bekrachtigen. Uit en van onszelven vermogen wij toch niets. Wij kunnen onzen voet niet verzetten, en onze handen niet gebruiken tenzij dat God er ons toe in staat stelt. Maar zoo is het ook wat het zaad betreft dat allerwege gestrooid zal worden. Wij kunnen ploegen, eggen en zaaien, doch de vruchtbaarheid moet van boven komen. Aan den zegen des Heeren is alles gelegen. Niet alleen in de genade maar ook in het natuurlijk leven zijn wij steil en diep van God afhankelijk. Dat wij het toch recht mochten beseffen, opdat wij al onze nooden voor ons persoonlijk, maar ook huiselijk en maatschappelijk, met bidden en smeeken en dankzeggingen bij God bekend mochten maken.

Wij hebben alles verzondigd, en geen recht meer op de minste van Gods zegeningen. In Adams val hebben wij het leven verbeurd en den dood verdiend. Tijdelijke, geestelijke en eeuwige straffen hebben wij onszelf waardig gemaakt. Het aardrijk dat is zelfs om onze zonde vervloekt. Het zou geen bekwaam kruid meer voort kunnen brengen, was het dierbaar bloed van Christus niet gedropen op deze aarde. Buiten Christus kan God ons niet meer zegenen. Alle weldaden, zoo schreef een Engelsch Godgeleerde, komen ons toe door het kanaal van Jezus bloed. Brood en water hebben we zelfs verzondigd, maar God schenkt het ons nog om Christus wil, en daarenboven nog zoovele gunstbewijzen waarmede Hij ons dag aan dag overlaadt.

“Gij zegent mensch en beest,
En doet uw hulp nooit vruchteloos vergen.”

Dat wij dan door genade mochten opzien tot Dien God van Wien alle goede gaven en volmaakte giften zijn afdalende, van den Vader der lichten. Dat wij in onze onwaardigheid, beseffend dat wij stof en asch zijn, voor God mochten nederliggen, en aan Zijn troon werden gebonden. Hij mocht het zaad zegenen, en vruchtbaarheid van den hemel schenken. God mocht Zijn woord bevestigen, dat zaaing en oogst niet zullen ophouden, en ook in dit jaar ons zoo beweldadigen dat er nog zaad was voor den zaaier en brood voor den eter.

De zonde stijgt ten hemel, en de ongerechtigheid vermenigvuldigd. Gods Naam wordt gelasterd, Gods dag ontheiligd, en de zonde vrijelijk uitgesproken gelijk weleer in Sodom.

Wat zinkt alles diep weg in de Godsverlating en Gods verzaking. Geen rekening wordt er over het algemeen met God meer gehouden. Zien wij op eigen schuld en zonde, op de zonden van land en volk, dan is er geen hope en geen verwachting meer. Zou God in het gericht treden, de vruchtbaarheid en den zegen inhouden, wij zouden niet alleen moeten zwijgen, maar betuigen, dat God rechtvaardig is in al Zijn handelingen. Het ligt toch alles zoo diep verzondigd en verbeurd, maar God mocht nog om Zijn Zelfs wille aan Zijn verbond gedenken, en niettegenstaande de roepende zonden Zijn zegeningen van den hemel afgieten.

Hij doet het niet om onzentwil, maar neemt toch altijd redenen uit Zichzelf. En dat is het eenige wat ons nog hope geeft ook op dezen Biddag.

Maar geliefden, dat wij in dezen dag toch niet alleen onze gedachten lieten gaan over koren en over most, over hetgeen wij voor dit tijdelijke leven noodig hebben; buik en spijze zal eenmall teniet gedaan worden. Dat toch onze grootste bekommering niet was om door dit leven te komen, maar dien eenigen troost deelachtig mochten worden, die geldt beide in het leven en in het sterven. Over dien aller noodzakelijksten zegen wenschen wij in deze ure met u te handelen, onder biddend opzien tot den Heere.

Het woord van onze overdenking vindt u daartoe opgeteekent in Gen. 28:4, deze woorden:

“En Hij geve u den zegen van Abraham;
aan u; en uw zaad met u
. “

Deze woorden spreken ons: van den zegen Abrahams.

I. Wie die zegen betreft.

II. Wat die zegen inhoudt.

III. Hoe ver die zegen zich uitstrkt.

De zegenwensch in de woorden van onzen tekst uitgedrukt, is uitgesproken door den Godvreezenden Izak. Hij was zelf krachtens Gods vrij machtig welbehagen het onderwerp van dien zegen geworden in zijn leven. Hij was het beloofde zaad; de zoon der belofte; in verschillende opzichten een type van Christus.

De God van Abraham was ook aan hem verschenen, en ook aan hem had God Zich als zijn God geopenbaard, en weggeschonken. Dat Izak God vreesde, en het leven Gods deelachtig was, lijdt geen twijfel. De duidelijke bewijzen hebben wij daarvan in zijn leven en in zijn sterven. Dus de rijke en veel, ja, alles omvattenden zegen Abrahams was ook aan Izak geschonken. Die zegen had Izak zich mogen toeeigenen, en zijn ziele mocht zich door genade daarin verlustigen.

Izak had dus zelf kennis en ervaring van hetgeen hij in dien zegen uitdrukte. Met welk een goddelijke autoriteit heeft hij het mogen doen.

Nu moeten wij vervolgens stilstaan bij den persoon, over wien die zegen werd uitgeproken, en onder welke omstandigheden dat plaats greep.

Het wordt ons zeer duidelijk verklaard dat niet Ezau, maar Jacob de man was die met dien zegen werd beweldadigd. Toen Jacob de eerste maal werd gezegend, met den zegen van het eerstgeboorterecht heeft Izak het niet geweten.

In dien tijd wist Izak niet beter of het was Ezau. Wij zullen op die zaak thans niet dieper ingaan, maar een kind in het midden van ons weet wel hoe zich dat alles toegedragen heeft. Izak wist wel van zijn vrouw, nademaal God het Zelf aan haar geopenbaard voor de geboorte reeds, hoe de zaken stonden krachtens Gods vrij machtige en Souvereine genade. De meerdere zou den mindere dienen. Ezau was van God verworpen, en gehaat, daarentegen Jacob verkoren en liefgehad. Rebekka heeft dat dadelijk aanvaard en daaronder gebogen, maar Izak hield veel van Ezau. Immers hij bracht nog wel eens wat thuis, wat Izak goed smaakte. O wat is de mensch toch. Wij kunnen zoo bemerken dat vleesch en bloed een groote plaats inneemt, en al hebben wij genade van God ontvangen, wat de een heeft, daar kan de ander het niet mee doen, ‘t Is voor elk een persoonlijke zaak om het met Gods Souvereine bedeelingen eens te worden, en onder het welbehagen Gods te vallen, als het onze eigene kinderen betreft. Ja.er is wat voor noodig om aan de zijde Gods te vallen, en God God te laten. Dan moet er een daad van den hemel plaats hebben, en wij moeten door God Zelf overwonnen worden, om onszelf af te vallen, en God toe te vallen. Er zijn menschen die daar zoo gemakkelijk over spreken, maar ‘t is een bewijs dat zij geen kennis aan de zaken hebben. Wij zouden dan wel een ander geluid laten hooren. Er kan soms zulk een zwaren strijd aan voorafgaan eer wij op die plaats zijn, dat wij niets meer te zeggen hebben, en ons verblijden en verlustigen in de Souvereiniteit Gods. Maar ‘t is ook zulk een groote weldaad dat God ons op een plaats kan brengen, waar wij onszelven nooit brengen kunnen. O dat aanbidden van God in de heerlijkheid Zijns heiligdoms; dat volkomen vereenigd zijn met de wille Gods. Nu die tijd is voor Izak ook aangebroken. Wij kunnen dit bemerken in het gedeelte waar onzen tekst in voorkomt. Wanneer de genade en de liefde Gods heerschappij in ons hart heeft, dan wordt eigen zin en wil verbroken, en geven wij onszelf onvoorwaardelijk aan den Heere over.

Jacob moest vanwege den haat van Ezau vluchten. Ezau had vrijwillig afstand gedaan van zijn eerstgeboorterecht. Hij had dien zegen verkocht voor een schotel linzenmoes. Vandaar dat Paulus hem noemt een onheilige. Ezau had Christus verworpen en het heil dat in Hem ligt, voor een arm verdoemelijk zondaar. Jacob had wel op een verkeerde wijze den zegen van zijn vader ontvangen. Ezau had dien zegen aan hem verkocht, doch de weg waarin hij dien zegen zag te verkrijgen was zondig en verkeerd. Hij had immers zijn ouden blinden vader bedrogen. Toch de betrekking die er in Jacobs ziele was om dien zegen te ontvangen kwam voort uit het gemis dat in zijn ziele ontdekt was. Jacob stond er buiten; hij miste God, en Christus kon alleen zijn ziel maar vervullen.

Den zegen dien Jacob ontvangen had, was Ezau een oorzaak van voortdurende ergenis.

Ezau nam het voornemen op om zijn broeder van het leven te berooven. Rebekka kwam het ter oore, en wist een middel om Jacob aan Ezau’s wraak te onttrekken. Zij laat Jacob roepen, en deelt hem Ezau’s bedoeling mede, maar gaf hem tevens den raad om naar haar broeder Laban in Haran te gaan, en daar te blijven tot Ezau’s toorn bekoeld is. Na het onderhoud met Jacob, spreekt Rebekka er over met Izak. Van Ezau’s moorddadig voornemen zegt zij niets.

Rebekka wist het wel welk een voorliefde haar man van Ezau had, en hoe hij tegenover Jacob stond. Zij schuift thans een geheel andere reden naar voren om Jacob naar Haran te doen vertrekken. Ezau’s huwelijk met de beide Hethietische vrouwen is haar al zulk een verdriet, dat zij het niet zal kunnen verdragen indien Jacob diens voorbeeld volgen en eveneens een Hethietische of althans Kanaanietische vrouw nemen zou. Dat zou haar het leven geheel en al onverdragelijk maken. Hiermede heeft zij ook bij Izak, wien eveneens de Hethietische vrouwen een doorn in het oog zijn, de juiste snaar aangevoerd.

Izak roept Jacob en geeft hem bevel geen Kanaanietische vrouw te nemen, maar een vrouw te gaan zoeken onder de dochters van zijn oom Laban, in het huis van zijn grootvader Bethuel in Paddan-Aram.

Ouders die God vreezen, of conscientieel aan de waarheid gebonden zijn hebben er smart van wanneer hun kinderen maar ondoordacht trouwen met menschen die van de waarheid niet afweten, of er vijandig tegen over staan. Duizende jonge menschen verkoopen hun zaligheid voor een stuk vleesch en vervreemden van de waarheid door dat zij een juk aantrekken met de ongeloovigen.

Ouders geeft toch nauwkeurig acht, en jonge menschen zoekt een vrouw van uw belijdenis, opdat ge niet van de waarheid vervreemd wordt tot uwen eeuwigen ondergang. Ik zal daar thans niet meer aan toevoegen, maar kon toch niet nalaten deze opmerking te maken, en deze waarschuwing u te laten hooren, tot uw tijdelijk en eeuwig welzijn.

Jacob werd dus door zijn vader weggezonden met een ernstig gebod. Maar ook met een plechtigen zegen. Vroeger had Izak Jacob gezegend tegen zijn wil, maar nu is het zoo geheel anders. Nu in die gewichtvolle ure erkent Izak zijn zoon Jacob uitdrukkelijk als den stamhouder van de lijn der belofte; van de lijn der verkiezing. “En God Almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot en hoop volkeren wordt” dat was het eerste deel van den zegen. Maar het tweede deel van den zegen is het allervoornaamste, n.l.: ‘En Hij geve u den zegen van Abraham, aan u, en uw zaad met u.” Wat Izak, Jacob toewenschte dat was den zegen des verbonds; die niet alleen geldt voor de tijd, maar in het bijzonder de eeuwigheid zal verduren.

Wat wij daar nu in op te merken hebben dat Izak zijn zoon Jacob met dien zegen wegzond, is wel allereerst dat de wezenlijke en geestelijke en eeuwige zegeningen van het verbond der genade alleen betreffen Gods uitverkorenen. Jacob had krachtens zijn geboorte geen recht op den zegen want hij was de jongste. En zien wij dan de wegen die Jacob insloeg om den zegen te verkrijgen, nu op het punt staat om te vluchten, dan zouden wij moeten zeggen Jacob had het van zijn zijde wel alles verzondigd en verbeurd. Was het een wonder geweest, als God hem dien zegen onthouden had, en hij niet anders dan vloeken had gehoord uit den mond van Izak? Maar, o geliefden, de mensch valt er voor eeuwig buiten. God heeft Zijn volk van eeuwigheid lief gehad, verkoren in Christus van voor de grondlegging der wereld. En daar komen geen deugden, maar ook geen zonden in aanmerking. God heeft Zijn volk vrijwillig liefgehad.

Hij deed het niet om waardigheid of verdienste, en Hij onthoudt het niet om schuld en zonde. Neen, God heeft het geweten dat zij van de buik en baarmoeder overtreders genaamd zouden worden; dat het zou zijn een gansch trouweloos geslacht. Maar dat is nu die Souvereiniteit Gods. Dat vrij machtige welbehagen dat God volvoert hier in de tijd, tot grootmaking van Zijn Naam en deugden. De genadegiften en de roepingen Gods zijn onberouweiijk.

Zeker dat volk dat van God verkoren is, daar rekent God hier mee af; dat bezoekt Hij vanwege hun zonden met de roede en met bittere tegenheden. Maar zijn goedertierenheid en trouw zal Hij nooit van hen wegnemen. O wat is het toch een eeuwig wonder. Jacob moet een diepe weg in, vol van duisternis en donkerheid. Daar stond hij voor Izak met een schuldige ziel; de zonden getuigden tegen hem. Gods recht veroordeelde hem. Satans pijlen werden op hem afgeschoten, Denk er om, dat het hem bang was, om zijn dierbare ouders zoo te moeten verlaten. De dood vervolgde hem, en hij kon God niet ontmoeten. Hij had altijd gesteund en vertrouwd op hetgeen zijn moeder tot hem had gezegd, namelijk wat God haar omtrent hem geopenbaard had. Maar nu moest hij afscheid nemen; alles achter laten, Zou hij nu in wanhoop wegzinken? Neen, God gaf hem temidden van al zijn schuld en zonde nog teekenen ten goede. Zijn vader verweet hem niets, maar hij zegende hem bij zijn vertrek met den zegen Abrahams. Dat heeft hem nog bemoedigt en ondersteunt, al zou hij het straks uit Gods mond zelf nog moeten hooren. Maar daar kunnen wij nu niet verder op ingaan.

Ezau valt er dus buiten, en Jacob wordt er ingesloten. Twee kindren, zonen van een Godvreezende vader en moeder, onder het zelfde hart gedragen, onder dezelfde gebeden en vermaningen geleefd. God maakt onderscheid waar geen onderscheid is.Ezau had van tevoren nog wel toezegging gekregen van uitwendige en natuurlijke zegeningen, maar de geestelijke zegeningen zijn alleen voor Gods uitverkorenen.

In onze dage betrekt men het alles onder het verbond, als men maar gedoopt is, belijdenis gedaan heeft, en stichtelijk leeft, en wat dies meer zij. Maar hier zien wij duidelijk dat God de scheidslijn trekt. En die scheidslijn loopt niet tusschen de wereld en de Kerk, maar gaat dwars door de Kerk heen.

De Souvereiniteit Gods lochent men, en van de verkiezing en verwerping wil men niet meer weten. De leer van algemeene verzoening, en algemeene verlossing wordt allerwege uitgeroepen, en duizenden bij duizenden worden voor de eeuwigheid bedrogen. Met een ingebeelden hemel gaat men naar de hel. Men eigent zich maar toe, iets waar men persoonlijk nooit geen Goddelijk recht op gekregen heeft. Wat zal het toch een droevige ontnuchtering zijn, straks wanneer de dood komt, en men de oogen zal opslaan in de hel.

De zegeningen Abrahams betreffen alleen Gods uitverkorenen, of wij het gelooven of niet gelooven. En dien zegen ontvangt dat volk wanneer zij niet anders verwachten dan vloek en toorn. Wanneer God alle hoop en verwachting afsnijdt.

Ja, dan wanneer zij niet anders kunnen denken dan dat zij zullen omkomen. Wanneer zij alles moeten loslaten, en achterlaten, dan gaat God tot hen spreken. O ‘t is voor ons de levensvraag of wij daar ook kennis aan hebben, en het onderwerp door genade van zijn geworden. Dat het ons niet ledig liet, maar in een nauw onderzoek bracht voor het aangezicht des Heeren. (wordt venvolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1979

The Banner of Truth | 20 Pagina's

BIDDAG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1979

The Banner of Truth | 20 Pagina's