BIDDAG
Part III
III. "En Hij geve u den zegen van Abraham, aan u, en uw zaad met ut." Abraham had een natuurlijk zaad.
Toen de Heere hem geroepen had uit het heidensche land, had de Heere reeds toen tot hem gezegd: "En Ik zal u tot een groot volk maken. In u zullen alle geslachten der aardrijks gezegend worden," Gen. 12:2,3. Ook in Gen. 13:15,16, had de Heere tot hem gezegd: "Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad tot in eeuwigheid. En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zoodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden."
Toen de Heere de verwachting die Abram had op zijn knecht Eliezer, had afgesneden, heeft de Heere hem geleid naar buiten en gezegd: "Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zoo zal uw zaad zijn." Bij de verbondsluiting is dus de belofte Gods aan Abraham bevestigd.
In Gen. 17 heeft de God des Verbonds het bij vernieuwing aan Abraham verzegeld. Abraham heeft genade ontvangen om door het geloof Gods Woord te mogen aanvaarden.
God schenkt aan Zijn volk zoowel het een als het ander.
Het geloof is toch een gave Gods, en de Heilige Geest is er de Autheur of Werkmeester van. De inhoud van de belofte was Christus, en Abraham is verwaardigd geworden om op Hem te mogen zinken, en zijn hope te vestigen alleen op Christus volmaakte gerechtigheid.
Abraham had een natuurlijk zaad. Op Gods tijd, vijf en twintig jaren nadat God het hem beloofd had, is Izak de zoon der belofte geboren. Straks wordt Abrahams geloof nog beproefd, maar ook door God bekroond.
Izak moet ook weer zoo vele jaren wachten, eer dat uit zijn huwelijk kinderen geboren worden. Het gaat steeds maar door het onmogelijke heen.
Tweelingen worden er geboren: 't Is een Ezau en een Jacob. Jacob krijgt ook weer zaad. Daar is het bevestigd:
Een huis dat vol met kinderen leeft
Naar haar langwijlig wachten. Ps. 68:3 (O.R.)
Twaalf zonen en eene dochter worden er geboren. Ook die zonen van Jacob trouwen weer, en hun huwelijken worden gezegend.
Straks gaan zij met een zeventig zielen naar Egypte toen de honger zwaar was. In Egypte is dat volk verdrukt geworden; hun graf was al aangewezen; op een algeheele uitroeing was het aangelegd door Farao. Maar God heeft dat volk met een sterken arm en met en uitgestrekten hand uit het diensthuis van Egypte uitgeleid, op grond van het bloed des Verbonds. Het volk was in Egypte zoo vermenigvuldigd niettegenstaande hun zware dienstbaarheid zoodat zij aangegroeid en uitgebreid waren tot een volk van ongeveer twee millioen man.
Wat was dat zaad van Abraham vermenigvuldigd.
Dat zaad van Abraham ging door de Roode zee. God opende een weg waar nooit geen pad geweest was. Zij kwamen door de zee. Juda was er bij, en uit Juda zou de Christus geboren worden. Vader Jacob had het op zijn sterfbed profetisch voorspeld. Dat volk is in de woestijn geweest, veertig jaren, eer zij door de Jordaan geleid werden, om Kanaan te ontvangen als een erfelijke bezitting. Inderdaad dat volk was het uitverkoren volk. God had aan Jacob Zijn wetten gegeven en aan Israel Zijn inzettingen on rechten hetwelk Hij aan geen volk gedaan had. Het was dat volk aan wien de woorden Gods waren toebetrouwd. Het volk dat gespijzigd werd met Manna uit den hemel, en gedrenkt met water uit de rotsteen. Het werd geleid door de wolk-en vuurkolom. God heeft Zijn verbond met dat volk gemaakt aan den Sinai, en zij hebben dat verbond aanvaard.
Maar behoorden zij nu allen tot het zaad van Abraham? Wel allen tot het natuurlijk zaad, maar niet allen tot het geestelijk zaad. Paulus beschrijft dat zeer duidelijk in I Cor. 10. Daar zegt dien hoog-verlichten apostel, dat zij allen onder de wolk waren, allen door de zee zijn doorgegaan, in Mozes gedoopt in de wolk en in de zee. Van de geestelijke spijs hebben zij gegeten, van dezelfden geestelijken drank gedronken. Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn terneder geslagen. Zij hebben wel allen geleefd onder de bediening des Verbonds, maar zij waren niet allen wezenlijk in het verbond. Dat zijn alleen maar de uitverkorenen.
Calvijn schrijft: Aldus waren zij, die uit Abraham gesproten zijn niet allen het volk Gods, niet allen geliefde kinderen. Het genadeverbond, dat zijn grond heeft in de eeuwigheid, is door God bekend gemaakt dadelijk na den val, Gen. 3:15. Daarna klaarblijkelijk en plechtig met Abraham, ten opzichte van de uitverkorenen uit alle geslachten des aardbodems als zijn geestelijk zaad, Gal. 3:29. Indien gij van Christus zijt, zoo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen, die allen in Abrahams zaad, (n.l. den Christus) gezegend zouden worden, 't Is niet de bedoeling om thans een uiteenzetting van het Genadeverbond te geven, maar ik moet er toch even de aandacht op vestigen.
Sinds jaren is er een strooming die absoluut vast stelt, dat het Genadverbond door God is opgericht met Abraham en zijn natuurlijk zaad. Wij moeten van zulk een leer niets hebben. Waarom niet? Omdat het tegen de waarheid is.
Met alle kracht die in ons is, moeten wij die valsche leer bestrijden. O ik wenschte wel dat niet alleen de ouderen, maar ook de jongeren onder ons gegrondt en gefondeerd waren in de leer der waarheid; en dat zij nimmer zouden wijken van die onfeilbare leer der zaligheid. Zij zijn thans allemaal in het verbond. Zoo roept men luide uit. Kinderen des verbonds, bondelingen; twijfelen doet men niet meer. Neen, als kind is dat hun reeds geleerd en opgedrongen. Zij hebben recht op de goederen en weldaden des verbonds, men gebruikt de zegelen des verbonds, en den hemel kunnen zij niet ontgaan. Ongeloof is zonde, zegt men, en men heeft een geloof dat nooit geschud wordt, en altijd even vast is. Men gaat danzend en springend naar den hemel. Men dient de wereld, en men is tegelijk vroom, wie doet hun wat? Droeve leer die duizenden naar de rampzaligheid sleept. Vraag maar eens aan hen of zij ooit iets leerden kennen van hun verloren staat. Vraagt maar of er ooit een wonder van genade aan hen verheerlijkt is.
Vraag maar of zij zichzelf als verbondsbrekers hebben leeren kennen, of zij al ooit iets van Gods recht en deugden hebben leeren kennen. Of zij er al ooit eens buitengestaan hebben, als overtreders van Gods geboden, met den vloek van Gods wet in hun ziel, neen, daar hebben zij geen kennis aan.
Eerlijk gezegd daar halen zij hun schouders voor op, of zij drijven er heimelijk of in 't openbaar den spot mee.
O waardeer het voorrecht dat ge van kindsche dagen onder de waarheid zijt gebracht, dat ge het Sacrament des doops mocht ontvangen. Dat gij bij de kerk bewaard werd, en dat gij niet uitgebroken zijt openlijk in de zonde, maar . . . . reken er toch niets voor. Gij kunt er de eeuwigheid niet mee aandoen, 't Is een deksel dat te smal, en een bed dat te kort is.
In 't Genadeverbond zijn alleen begrepen de uitverkorenen, het geestelijk zaad van Abraham. En het verbond wordt .gesloten met de ware en echte kinderen van Abraham, die namelijk van God verkoren, ook door Hem geroepen zijn, en in de voetstappen van Abraham wandelen, wat het geloof betreft, en in de vreeze Gods. Dus niet het natuurlijk, maar het geestelijk zaad van Abraham is in het verbond der genade begrepen.
De Joden beriepen er zich op dat zij Abrahams zaad waren, maar zij moesten van Christus niets hebben, en verwierpen Hem door ongeloof. Zij hebben Hem aan het kruis genageld en gedood. Zij brandden van vijandschap tegen den Zoon van Gods welbehagen, tegen den Middelaar des Verbonds. Zij hebben met al hun godsdienst en vroomheid het bloed van Christus onrein geacht.
O alleen door het ware zaligmakende geloof wordt een zondaar een bondgenoot. Zonder wedergeboorte kan hij met God niet het verbond sluiten, noch deel hebben aan de beloften van het verbond.
Wij kunnen de verkeizing nooit los maken van het Genadeverbond. En zeg het zelf maar, hoe kan iemand nu genade noodig hebben, begeeren en ontvangen die nooit schuldenaar door God, en voor God geworden is. 't Is de grootste dwaasheid om het Genadeverbond te betrekken tot alle gedoopten en tot alle belijders van de waarheid. Wij bedriegen ons voor de eeuwigheid, wanneer wij zulk een leer aanhangen. Wij verloochenen de verkiezende liefde des Vaders; het plaatsbekleedende Borgwerk des Zoons, en de onmisbare bediening des H. Geestes. Den zegen Abrahams strekt zich uit tot dat zaad, dat de Vader aan Christus beloofde in den Raad des Vredes.
Tot degenen waarvan gezongen is in Ps. 22, "Het zaad zal Hem dienen, en het zal den Heere worden aangeschreven tot in geslachten." O dat zaad wordt door God geroepen, krijgt op God te betrouwen, wordt in het verbond opgenomen, en krijgen God tot hun deel. Dat zaad leert het bevindelijk dat zij alles kwijt zijn, alles missen, door eigen schuld en zonde. Maar dien rijken zegen wordt hun uit genade geschonken. O die rijkdom voor dat volk van God. Armen worden met goederen vervuld. Zij zijn rijk in God door Christus. Christus is voor hen alles en in allen.
En dat zaad is ontelbaar. Ze worden door God verwekt, door God ontdekt, maar ook door God gezegend. Het is dat zaad dat eeuwig zal blijven. De hel kan woeden, en de wereld alles doen om ze uit te roeien, maar geen klauw zal achterblijven. God volvoert Zijn welbehagen Souverein, zonder ons toedoen vrij, Ps. 100:2. En met dien God kunnen ze leven en sterven.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1979
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1979
The Banner of Truth | 20 Pagina's